La Risonanza – John Eccles – Semele

John Eccles, die naam heb ik in een leerboek wel eens zien langskomen. Muziek had ik echter nog nooit van hem gehoord; iets wat ik waarschijnlijk beter niet kan schrijven als ik mijn musicologische kwaliteiten wil verkopen. Hoe dan ook: het Italiaanse ensemble La Risonanza voerde vanavond, in het kader van deze “Engelse” editie van het Festival Oude Muziek, deze obscure Engelse opera, die pas in 1972 in première ging, concertant uit.

De opera had oorspronkelijk in 1707 op de planken moeten komen, niet lang na Dido and Aeneas van Purcell en kort voordat de opera seria Londen zou veroveren en korte metten maakte met de ontluikende Engelse operatraditie.
  Een vergelijking met de veel bekendere Dido ligt niet alleen voor de hand, ze is ook op haar plaats. Ook in Semele (het verhaal over de sterfelijke geliefde van Zeus die, aangespoord door de jaloerse Hera, haar minnaar vraagt zijn ware gedaante te vertonen. De god vertoont zich als een laaiende bliksem en verzengt Semele tot as.) worden Franse en Italiaanse invloeden gemengd tot een coherente stijl waaruit de componist gebruikt wat hij voor de tekst nodig heeft. De tijdgeest lijkt echter zijn werk gedaan te hebben: de koren ontbreken (op één slotkoor na), er zijn verschillende sequensmatige melodieën en er komen woede-aria’s in voor. Verschillende andere dwarsverbanden zijn te ontdekken: de entree van Juno en Iris deed mij, zowel dramatisch als muzikaal, sterk denken aan het moment waarop in Dido and Aeneas de heksen ten tonele komen.
  Vanzelfsprekend haalt Semele het torenhoge niveau van de Dido niet, maar goed is het werk wel. Het libretto rammelt hier en daar, maar de vele afwisselende aria’s mogen er zijn. Diepe indruk maakt het duet tussen Ino en Athamas, waarin ze een regel tweestemmig zonder begeleiding zingen. Opvallend, maar misschien juist daarom goed gevonden, is het moment waarop Semele verzengd raakt: Eccles weerstaat elke verleiding om hier met muzikaal “vuurwerk” te strooien en maakt er een treurscène van.

La Risonanza is zo goed als je van een ensemble op zo’n topfestival mag verwachten: de strijkers klinken loepzuiver en spatgelijk, de controle op alles is bijna volkomen. Alleen de theorbe, die de continuosectie versterkte, was bij de orkestrale passages volstrekt niet te horen. Verder waren hier en daar de tempi wat te snel (bijvoorbeeld in de ouverture) en vaak te strak – iets wat bij barokmuziek wel vaker voorkomt.
  Ook de zangers waren over het algemeen goed. Enkel de countertenor die Cupido zong (het boekje vermeldt zijn naam niet) viel tegen: te weinig volume, geen goed tessitura voor die hoge noten. De andere countertenor, Jean-François Lombard (Athamas), klonk prachtig natuurlijk in de hoogte, maar nam het idee van een “concertante” uitvoering wel erg serieus: in een gepassioneerde liefdesaria deed hij niets anders dan fraai, expressieloos zingen.
  Mooi zingen en toch overtuigend acteren was voor vele anderen wel weggelegd. Stefanie True, die de titelrol vertolkte, en mezzo-sopraan Marina de Liso, die Juno voor haar rekening nam. Het meest tot de verbeelding sprak toch wel de bas die Somnus (de Romeinse variant van Hypnos) speelde: hij ging in de pauze op het toneel liggen slapen tot Juno hem in het derde bedrijf kwam wekken. Het deel na de pauze was in alle opzichten het leukste: de reserves die ik in deel één nog had, verdwenen volkomen.

John Eccles, daar komen geen hordes mensen op af. De Grote Zaal van TivoliVredenburg was dan ook lang niet helemaal vol. Wie erbij was, mag zich echter gelukkig prijzen. Dit zo onbekende werk verdient een plaatsje in de canon. Eccles moet gehoord worden en daarom alleen al verdient La Risonanza een dik compliment. Maar Fabio Bonizzoni en de zijnen hebben meer gepresteerd. De opname van vanavond kan rechtsreeks op cd worden uitgebracht!

Armand & The Kik – Armand & The Kik

Even een bekentenis: van Armand kende ik tot voor kort alleen “Ben ik te min”. Ook als (zelfbenoemd) expert in de Nederlandstalige pop vond ik het jarenlang niet de moeite waard om de rest van zijn werk te onderzoeken. The Kik brak deze protestzanger voor ons open. Zij lieten hem al opdraven op hun debuutplaat (“Want er is niemand”) en brachten dit jaar met Record Store Day een single met hem uit. De twee liedjes van dat plaatje, “Snelle jongens” en “Fuck the blues”, bleken afkomstig van een compleet gezamenlijk album.

Armand en The Kik zijn in veel opzichten een goed koppel. Armand is in veel opzichten blijven hangen rond 1970, The Kik maakt muziek in de stijl van die tijd. Het was de Rotterdamse band dan ook wel toevertrouwd om deze Armandcomposities, merendeels afkomstig van verschillende oude albums, van beat- en psychedelica-arrangementen te voorzien.

Anders dan Boudewijn de Groot is Armand een echte protestzanger, die vermoedelijk ook niet boos wordt als je hem zo noemt. Engagement en maatschappijkritiek toont hij echter meestal niet met grote gebaren, maar met het alledaagse. ‘Trek je niet terug met zelfmedelijden’ is een veelgehoorde boodschap (“Waar is je glimlach”, “Fuck the blues”).
  Ook iemand die op zijn 69e nog steeds op industriële schaal wiet rookt en lang haar heeft, ontkomt niet aan het burgerleven: zonder schroom zingt hij (in “Giglied”) bezingt hij de vele benzinepompen die hij tegenkomt als hij na een concert met de burgerlijke, vervuilende auto huiswaarts keert. Het intellect wordt evenmin geschuwd: een liedje over de dood, die hij soms in het ziekenhuis in de ogen ziet, heet, met een verwijzing naar P.N. van Eycks gedicht De tuinman en de dood, “De weg naar Isfahan”.
  De grote wereldzaken komen wel om de hoek kijken, maar nooit met enge kreten als ‘kapitalisme’ of ‘revolutie’. Het dichtst in de buurt komt nog “Gemeengoed”, waarin Armand tekeer gaat tegen de grote jongens in alle sectoren (niet in het minst de muziekindustrie). Dit is echter een cover, de enige van de plaat, en wel van de extreemlinkse zanger David Rovics.
  Veelzeggend, want ondanks zijn ongenoegen lijkt de nuance Armand beter te passen. Zonder specifiek doelwit en met een algemene boodschap zijn zijn liedjes ook een stuk tijdlozer. “Ik heb te veel stellingen gehoord om er nog maar eentje te geloven”, zo klinkt het in “Te veel werelden”, en “Ik kan die tijd wel beter benutten / dan me door een of ander normenstelsel op te laten jutten” (“Ik heb het gevonden”). Dat laatste liedje ademt vooral de drop-outboodschap die in de hippietijd soms provocatief werd gepreekt: geen carrière maken, gewoon blowen. Het sarcasme druipt ervan af, maar wat de zanger echt wil, komen we niet te weten: spreekt hier Armand de grootverbruiker, of hebben we juist te maken met een lied tegen blowers wie de rest van de wereld niets meer kan schelen?

Muzikaal ademt de plaat de geest van de sixties, maar bepaald niet de geest van hasjiesj. De beatachtige rock is soms best stevig en in de liedjes “Te veel werelden” en “Waterfiets” bijna opgefokt. Wel ademt vooral kant B een sterk psychedelische sfeer, met blazersarrangementen, onaangekondigde tempowisselingen en vage teksten (bijvoorbeeld “Een mens is wat ‘ie geeft”). “Giglied” is zelfs een countrynummer – niet het eerste genre dat je met de protestgeneratie in verband brengt.
  De muziek is over het algemeen goed; er lijkt geen slecht liedje tussen te zitten. “Snelle jongens”, eerder dit jaar de A-kant van het singletje, springt eruit als pakkend liedje, “Een mens is wat ‘ie geeft” als muzikaal interessante song.

Hoewel Armand veel woorden nodig heeft voor zijn wijdlopige verhalen, en hoewel je je kunt afvragen of je na vijftig jaar protesteren niet een keer aan wat anders toe bent, is er al met al weinig op dit album aan te merken. Het zal waarschijnlijk geen klassieker worden, maar het is wel meer dan een curiosum. De bejaarde zanger en de hippe band vullen elkaars leemtes op en strijden niet om de meeste aandacht: die is gewoon voor Armand. Iedereen die zich afvraagt hoe zo’n samenwerking nou klinkt, kan het album rustig aanschaffen. Mocht deze plaats íéts bereiken, laat het dan zijn dat ik eindelijk eens ga kijken wat de Brabantse protestzanger de afgelopen veertig jaar heeft gemaakt.

Tame Impala – Currents

Eerder dit jaar ging er een onaangename schok door de popwereld. Mumford & Sons, producent van hippe, frisse folk per strekkende meter, pakte het rockinstrumentarium op. Het resultaat was pijnlijk, vonden veel muziekmensen toch wel. Vernieuwen akkoord, maar je gouden formule opofferen om als een aftreksel van Coldplay te klinken is een heilloze route.
  Tame Impala, de eenmansband van Kevin Parker, heeft zich voor de nieuwe plaat Currents ook vernieuwd maar heeft deze valkuil gelukkig weten te vermijden. Het album past in een evolutie die op eerdere platen al ruimschoots werd voorbereid. Op Innerspeaker was het nog alles gitaren wat de klok sloeg. Op Lonerism waren de vele gitaareffecten niet meer genoeg voor de Australiër en kwam de synthesizer om de hoek kijken. Nu heeft de elektronica de overhand genomen en is Tame Impala een synthipopact geworden, waarin de gitaar nog maar sporadisch klinkt.
  De essentiële dingen zijn gebleven: Parkers liefde voor bizarre geluidseffecten, zijn stem die zo eng veel op John Lennon lijkt, het autistische vreemdeling-in-mijn-eigen-wereldgevoel van de teksten. De sfeer blijft intact, maar het retrogevoel dat de band vroeger met zich meedroeg is definitief verdwenen.

Tame Impala opent buitengewoon sterk met “Let it happen”. Vanaf het begin hoor je een lekker klinkend midtemponummer waarin de elektronica zich een waardig opvolger van de gitaar toont. Onderweg wordt het nummer vreemder en buitelen de geluidseffecten over elkaar heen. Aan het eind verraadt een blik op de tracklijst dat we intussen 7 minuten en 46 seconden verder zijn! Lang is niet altijd te lang, zo toont dit geweldige nummer wel aan.
  Hierna gaat het verder met onder meer “The moment”, een poppy liedje met een soort glamrockbeat (!), “Yes I’m changing” (een langzaam nummer met de veelzeggende tekst “They say people never change, that’s bullshit: they do”) en “The less I know the better”, waarin de gitaar toch nog een bijrolletje krijgt. Toch komt halverwege de klad erin. De songs zijn niet meer zo sterk als de allereerste en gaan steeds meer op elkaar lijken. Hoeveel verschillende geluiden Parker ook uit zijn synthesizer tovert, onze oren worden er langzaamaan onverschillig voor. Het helpt ook niet dat de Australiër een voorkeur voor zoemende geluiden met weinig boventonen lijkt te hebben. Vergeleken met de scherpe bliepjes van een Depeche Mode maakt dat de muziek slaapverwekkend. Dit is niet de synthesizermuziek die ons tijdens de jaren tachtig een decennium lang kon boeien.
  Dat is best zonde, want op die manier worden we doof voor wat de muzikant ons allemaal nog brengt. “Disciples” lijkt een beatliedje in vermomming, en in afsluiter “New person, same old mistakes” klinkt zowaar een echo van Joy Division door.

Al met al hebben we geen slechte plaat te pakken. De dertien liedjes zitten allemaal knap in elkaar en één is er zelfs bijzonder goed. En eerlijk is eerlijk: ook van Lonerism zijn we gaan houden, en ook die plaat had één grote knaller en voor de rest minder opvallende liedjes. Als achtergrondmuziek op een verantwoord feestje is Currents erg geschikt. Actief luisteren kun je beter in etappes doen.

Wederganger – Halfvergaan ontwaakt

Blijkbaar werkt er op de (socialemedia)redactie van Onze Taal een metalfan, want hun Twitterkanaal meldde gisteren het bestaan van een vrij nieuwe Nederlandstalige blackmetalband, genaamd Wederganger, die deze maand in beperkte oplage het album Halfvergaan ontwaakt uitbracht. Dit album blijkt zeker de moeite van het recenseren waard.

Nederlandstalige metal – lange tijd was dat nauwelijks mogelijk. Sinds een aantal jaar hebben we Heidevolk, een Vikingmetalband die in de huid van de oude Saksen kruipt en op het podium Germaans carnaval houdt. Black metal was er ook al eerder: de namen Winterkou en Fluisterwoud komen in me op, maar hun muziek ken ik nauwelijks – ze zijn intussen trouwens allebei gestopt.

De Nederlandse taal leent zich nochtans geweldig voor dit soort rouwe metal – beter dan het Engels, dat niet zo stoer Germaans klinkt en bol staat van de Franse leenwoorden. Alleen de titel geeft het al aan: geen vampiers of zombies maar wedergangers, mensen die na hun dood uit het graf terugkeren. Zulk bijgeloof bestond ook in onze streken, waarom zouden we ze dan een creoolse of Slavische naam geven?

De teksten zitten over het algemeen goed in elkaar. Ze zijn niet perfect – kreupelrijmen en antimetrieën komen geregeld voor – maar ze missen hun doel niet: de sinistere sfeer van eeuwenoude angsten en bijgelovige volksverhalen wordt met verve geschilderd. “Gezellig” en “hygiënisch” zijn niet de juiste woorden voor de tekstuele inhoud: “Mijn wormstekige lijf / De gore stank van het graf / Smerige geur van de dood / Die mij sinds jaren omgaf”… De griezelverhalensfeer loopt in “Zwarte gedachten”, het laatste liedje, uit op een compleet aards inferno: “De bronnen vergiftigd / De hemelen zwart / Een wereld gegeseld / Met tergende smart.”

De teksten gaan dus niet over het satanisme, maar over het één-na-favoriete onderwerp van het subgenre. De link met Cradle of Filth is snel gelegd. Ook muzikaal zijn er parallellen aan te wijzen. Wederganger heeft te veel muzikale pretenties om een hardcore blackmetalband te zijn. Voorspelen, naspelen, gitaarsolo’s, het zit er allemaal in, en de hoge grunts worden afgewisseld met lage, heldere zang en spreekzang. Een mooi effect is zingen en grunten tegelijk, zoals in “Dwaallichtbezwering”. De grunts zijn trouwens goed: hoewel dit soort vocalen eigenlijk nooit te verstaan zijn, wordt er beter gearticuleerd dan bij veel bekendere bands.
  Bij extreme muziekgenres ligt eenvormigheid op de loer: ben je niet goed ingewijd, dan gaan de liedjes op elkaar lijken. Veel nummers op dit album vallen er deels aan ten prooi: een ellenlange afwisseling tussen twee akkoorden en steeds herhaalde melodieën. “Dodendans” is met zijn bijna acht minuten echt wel te lang. Andere nummers blijven spannend (of worden weer spannend) door goed gekozen tempowisselingen, waarbij beurtelings drums-in-moordtempo (typisch voor het genre) en rustiger passages te horen zijn. Speciale vermelding verdient “Zwarte gedachten”, met een magnifieke ritmische truc: 3/4-maat in de gitaar tegen 4/4-maat in de drums. Ritmisch onduidelijk, en in de verste verte geen black metal, is ook de Tiersenachtige instrumental “Schimmelspel”.

Ik luister niet elke dag naar metal, laat staan black metal. Er zijn beslist mensen die mij zaken over deze muziek kunnen vertellen die ik niet weet. Maar één ding staat wel vast: ik heb op dit album mooie dingen gehoord, die maar weer eens bewijzen dat de Nederlandse taal voor alles geschikt is. Hopelijk wordt dit album breed opgepikt en komt er een tweede persing van meer dan 1000 stuks. De band verdient het niet om net zo obscuur te blijven als zijn teksten!

Muse – Drones

Beter laat dan nooit: vandaag heb ik op mijn gemak Drones, de nieuwste plaat van Muse, beluisterd, en hoewel de muziekbladen hun recensies al lang en breed hebben gepubliceerd, zal ook ik mijn mening er nog over geven, al was het maar omdat ik langjarig liefhebber ben. (Zo, da’s nog eens een zin!)

Wat moet dat worden, dachten we drie jaar geleden toen The 2nd law uitkwam. Muse, toch al “niet van grote gebaren gespeend” (OOR Popencyclopedie), had zijn sound onderhand tot onmenselijke proporties laten doorgroeien en zijn rock volgestopt met flink aanzettende invloeden, van klassiek tot dubstep. Het volgende album moest haast wel een stap terug doen.

Die stap terug is ook gezet. De meeste liedjes op de plaat zijn echte rockers. Liedjes als “Dead inside” en “Revolt” zijn zowaar recht-toe-recht-aannummers met coupletten, refrein en redelijk bescheiden gitaarsolo. De nummers lonken naar de aanstekelijkheid van de glamrock en doen daarmee denken aan “Uprising” van The resistance. Veel andere nummers grijpen nog verder terug, op Origin of symmetry en Absolution.
  Muse is thans niet meer op zijn best als het de nummers vet wil aanzetten. “Reappears” klinkt log en topzwaar en slaagt er niet in te prikkelen, ook niet met de quasi-atonale gitaarsolo. Ook “Defector” gebruikt de grote middelen, maar het werkt allemaal niet meer zo goed als in Muse’ gloriedagen.
  De toon is door het werk heen natuurlijk pathetisch, maar de band kan ook een tandje terugschakelen. “Revolt”, een liefdeslied dat als synthesizerballad begint en als powerballad eindigt, zal ongetwijfeld sommigen te zoet in de oren klinken, maar tussen het gebruikelijke geweld is het een hele verademing. Een ontdekking bovendien: dit kunnen ze blijkbaar ook!
  De meningen zullen ook wel weer verdeeld zijn over het einde van de plaat. In “The globalist” komt de progrocker in Matthew Bellamy weer naar voren: het opent met een Morricone-moment (onheilspellend gefluit met de lippen boven sferische orkestbegeleiding), ontpopt zich na het voorspel als softrocknummer, wordt vervolgens een harde rocker om ten slotte uit te komen op een pianoballad, waarvan de muziek gebaseerd is op “Nimrod” uit de Enigmavariaties van Elgar. Natuurlijk niet voor niets: De verwijzing naar de Bijbelse jager ondersteunt de woorden “The greatest hunter will survive alone”.
  Of de band hier te pretentieus is of te veel hooi op zijn vork neemt, moet de luisteraar zelf maar bepalen. Ik kan het prima hebben. Te gortig wordt het mij alleen bij het slotnummer “Drones”, waarin Bellamy het Benedictus uit Palestrina’s Missa papae Marcelli covert en alle zes stemmen in zijn eentje zingt.

Tekstueel is dit album beslist beter te pruimen dan de voorgaande twee. Bescheidener, mag je wel zeggen. Op The 2nd law legde de band de wet van Kelvin volledig verkeerd uit, op Resistance voerden complottheorieën de boventoon. Ook hier lijken complotten de centrale gedachte: Drones, helse machines die veilig vanuit een commandopost iedereen kunnen vermoorden, gaan ons leven beheersen. Het woord “conspiracy” komt zelfs onbeschaamd naar voren in een tekst van Kennedy uit 1961, gesampled in “Defector” en uiteraard behoorlijk uit zijn verband gerukt. De strijd wordt hier echter niet alleen tegen een regering gevoerd, maar tegen de hele maatschappij. De hele maatschappij is doordrongen van deze ellende en de enige manier om te vluchten is om je van die maatschappij af te sluiten.
  De plaat valt mooi uiteen in vier elpeekanten die globaal elk een deel van het verhaal vertellen. Op kant A (“Dead inside”, “Mercy”) wordt de luisteraar geconfronteerd met de ontmenselijking (onder meer door een clichématige drilsergeant). Kant B (“Reappears”, “The Handler”) zoekt naar de achtergronden: je kunt deze liedjes horen als een aanklacht tegen de staat, maar ook als een (wat zwaar) verwijt aan je naasten. Kant C (“Defector”, “Aftermath”) gaat over de poging van de ik-persoon om uit de maatschappij te vluchten (in het geval van “Aftermath” samen met de geliefde). Op kant D (“The Globalist”, “Drones”) heerst de postapocalyptische sfeer.

Drones werd door veel recensenten negatief ontvangen, soms extreem negatief. Ook bij mij overheerst de teleurstelling. Er is op zich niet zoveel mis met dit album, en kwam het van een debuterende band, dan zou ik vast staan te juichen. Muse heeft echter in het verleden met een paar meesterwerken de lat enorm hoog gelegd en die lat wordt met dit album niet gehaald. Een nieuwe Muse-plaat, niets meer of minder. Goed genoeg voor de liefhebbers, maar vast geen klassieker.

Engagement? Nee, bedankt!

In de jaren zestig en zeventig hoorde je het veel: popmuzikanten die zich uitspraken over de dingen in de wereld. Tegenwoordig zingt de popgemeenschap, ook het serieuze deel, liever over persoonlijke dingen. Columnist Hooijer vindt dat (in OOR nummer zeven van dit jaar) op zijn minst jammer: er is zoveel ellende in de wereld, schrijf daar liedjes over! Ik ben het daar hartgrondig mee oneens. Niet dat ik tegen geëngageerde liedteksten ben – er is heel veel goede geëngageerde muziek gemaakt – maar de oproep van de poppers om zulke muziek te gaan maken stuit me tegen de borst.

De veelgehoorde kreet dat de huidige generatie popmuzikanten zo apathisch is, kwam jarenlang vooral van de oude garde: de babyboomers. Zij hadden rond 1970 gevochten voor de betere wereld waar wij nu nog van profiteren, en de patatgeneratie toonde geen greintje dankbaarheid.

Op het eerste gezicht lijkt dat verwijt terecht. Als burger hoor je mee te praten over de politiek, wil je niet dat mensen met macht alles over je hoofd beslissen. De jongeren van de jaren zestig deden dat, en hadden bijpassende muziek.
  Deze vergelijking gaat echter mank. De tweede helft van de jaren zestig werd gekenmerkt door een aantal samenvallende sociale veranderingen. Jongeren braken massaal met de waarden van hun ouders, terwijl de generatie van deze ouders er grotendeels in volhardde. Rock ’n roll, of kortweg rock, was de muziek van deze jongere generatie en had daardoor een natuurlijke politieke lading. Tegelijk was het westen, in het bijzonder de VS, verwikkeld in een oorlog die ideologisch begon maar uitliep in een zinloos bloedbad. De verhoudingen waren duidelijk: de staat zat fout en de burgers moesten hem terugfluiten. Het is dan ook geen toeval dat de beste en bekendste protestmuziek over de Vietnamoorlog gaat.
  Anno 2015 is dat heel anders. Er is veel ellende in de wereld, maar tegen wie moet je protesteren? IS is de vijand van zowat iedereen. Je kunt wel met honderdduizend man gaan demonstreren, maar wie bereik je daarmee? De regering is het roerend met je eens, de burger ook. Van radicale moslims mag je niet eens muziek maken; hoe zou een liedje hen kunnen bereiken? Iets dergelijks geldt voor Poetin en zijn fratsen: veel mensen staan daar weliswaar achter, maar die zitten allemaal in Rusland. Verzet tegen het Kremlin moet uit eigen land komen (voor zover mensen dat durven, je bent je leven niet zeker), want een Nederlands liedje bereikt nooit de Russische markt.

Blijven over: de dingen die de regering of het “establishment” in het algemeen doet. Daar valt toch genoeg op aan te merken? Ja, maar doe dat alsjeblieft niet in een liedje. Daarvoor liggen de problemen veel te genuanceerd. Ik wil ook niet dat het kabinet op de zorg beknibbelt, maar ik weet donders goed dat er op dit moment geen geld is. Griekenland krijgt verschrikkelijke maatregelen door de strot geduwd, maar moeten we dan blanco cheques uitschrijven? Bankiers zijn vaak hufters, maar je wilt toch geen marxistisch sovjetsysteem invoeren? Liedjes van drie minuten zijn te kort voor al die nuances. Maak je een liedje over Griekenland, de bootvluchtelingen of de banken en wil je het een beetje pakkend houden, dan moet je een eenzijdig, vaak extreem standpunt innemen. Dat verdom ik.

Eerdere generaties protestzangers verdomden dat dikwijls niet. Menigeen ging veel verder dan kritiek op het Amerikaanse leger in Vietnam en dook het extreemlinkse circuit in. Een broedplaats voor enge denkbeelden. Mensen liepen rond met T-shirts van losgeslagen radicalen als Ché Guevara, of hingen zelfs massamoordenaars als Mao aan. Het geflirt met revolutie in de geest van vreselijke dictatoren is achteraf behoorlijk gênant en niet voor herhaling vatbaar.
  ‘Gênant’ is ook het juiste woord voor veel hedendaagse muzikanten die hun mening geven. Morrissey, die alle vleeseters voor moordenaars uitmaakt of ijskoud beweert dat alle ellende in het Verenigd Koninkrijk van de Queen komt, is het beste voorbeeld. De teksten van Matthew Bellamy, die vooral op Resistance met absurde complottheorieën aan kwam zetten, liegen er ook niet om. Het zijn alle twee zeer bekwame indiemusici, terecht populair, maar bij veel van hun teksten denk ik: hou toch je mond.

Het allerstuitendste uit Hooijers stuk is echter de volgende bewering: “Bij 3voor12 lieten enkele Nederlandse popmuzikanten weten zich niet deskundig genoeg te voelen om iets te zingen of te componeren over social issues (…). Ik vind dat een onbenullig argument.” Ergo: kom maar op met die meningen, ook al weet je er geen donder vanaf.
  Wat wil Hooijer nou eigenlijk? Dat popmuzikanten massaal hun onderbuik legen over alles wat er in de wereld gebeurt, zonder zich eerst behoorlijk in te lezen? Dat gebeurt al veel te veel. Zit onze columnist eigenlijk wel eens op de sociale media? Op GeenStijl? Op Nujij? Sinds de komst van het internet doen mensen niets anders meer dan te pas en te onpas hun ondeskundige mening geven over alles wat de wereld aan ongerief te bieden heeft. Feiten? Argumenten? Wie maalt er nog om! Persoonlijke aanvallen, scheldpartijen, ja onbeschofte bedreigingen zijn aan de orde van de dag. En popmuzikanten moeten het erger maken door hun eigen ondeskundige mening aan de brei toe te voegen!
  Maakt het Hooijer überhaupt wel uit wat geëngageerde musici zingen? “Al even wonderlijk: geen songs over Poetin (pro of contra)”. Pro of contra, dat geeft niet, als je liedje zich maar uitspreekt. Een liedje dat de antihomowetten en het uit de lucht schieten van MH17 verdedigt is beter dan een liedje over niets. Wonderlijk, hoogst wonderlijk.

Ik voor mij zeg: popmuzikanten, laat je niet vertellen waarover je zingt. Jullie taak is het om zo goed mogelijke muziek te maken. De teksten moeten gewoon gaan over wat jullie het beste ligt. Als jij verliefd bent op je buurvrouw, schrijf je over haar, als je iets kwijt moet over de wereld schrijf je dáárover. Jullie hebben het recht op een mening en het recht om die mening, al of niet zingend, te uiten, maar een morele plicht is het niet. Als jouw mening ook de mijne is: mooi meegenomen. Als jouw mening keihard tegen de mijne ingaat, zal ik trachten me op je muziek te concentreren. Maar als je echt de wereld wilt veranderen, ga dan liever in de politiek.

PS: Hooijer was nog niet aan zijn proefstuk toe. Niet alleen moeten popmuzikanten zich van hem engageren, hij bepaalt ook nog waarover ze zich moeten uitspreken. In OOR nummer 5 van 2016 neemt hij Bruce Springsteen, Bryan Adams en Ringo Starr op de korrel. Die drie hadden zich uitgesproken tegen de wc-wetten in North Carolina en Mississippi. En dat is natuurlijk schandalig: oorlog in Syrië, terreur in Europa, hoe dúrven die popsterren zich dan voor de inferieure zaak van transgenderrechten in te zetten…

James Last en Karlheinz Stockhausen. Jawel!

Afgelopen dinsdag (plaatselijke tijd) overleed de Duitse orkestleider James Last, nieuws dat de dag daarop Twitter domineerde en uitgebreid het journaal haalde. Mijn gedachten gingen meteen uit naar de kringloopwinkel waar ik vrijwilligerswerk verricht: had ik te hard geroepen dat hij dood moest, na niet minder dan 75 platen van hem te hebben aangetroffen en gesorteerd?

Natuurlijk was de algemene toon niet zo positief: zielloze muzak in massaproductie, liftmuziek, muziek voor bejaarden (wier Last-platen bij overlijden meteen naar de rommelmarkt gaan omdat de kinderen ze niet moeten). Vergelijkingen waren ook niet van de lucht. Zo noemde Menno Pot hem de André Rieu van zijn tijd.

Misschien is het een belachelijk idee, maar ik ga hem nu een vergelijken met een heel andere musicus. De grote, gevierde, hermetische, ongenaakbare avant-gardecomponist Karlheinz Stockhausen.

  • Ze waren tijdgenoten. Stockhausen werd in 1928 geboren, Last in 1929.
  • Omdat ze ook landgenoten waren, maakten ze beiden als tiener de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende bezetting door de Geallieerden mee. Voor allebei betekende dat een beslissende carrièrewending. De Ferienkurse van Darmstadt, waar Stockhausen voorgoed avant-gardist werd, waren door de Amerikanen opgezet om de “entartete Kunst” terug te brengen. James Last pakte de jazzy achtergrondmuziek op toen hij voor Amerikaanse soldaten begon te spelen.
  • Beide waren ze op hun manier vernieuwend. Voor Stockhausen spreekt dat vanzelf, maar ook James Last wist, door zijn cocktail van invloeden, een eigen stijl te creëren. Een prikkelende stijl zelfs, voor wie het anno 1965 nog nooit gehoord had.
  • Beide musici hebben een zeer breed palet aan stijlen aangedaan, maar wisten toch steeds als zichzelf te blijven klinken. Stockhausen schreef bijtende stukken van een minuut en megalomane opera’s van een hele avond, maar steeds is er die typische harmonie tussen detail en grote vorm, en het evenwicht tussen het rationele en het zweverige. James Last coverde dan weer alles, van pop en schlager tot klassiek en jazz, maar wist met zijn orkest steeds de typische Last-sound te behouden: die unisono-melodielijnen, die softe maar duidelijk voelbare ritmische puls, die precies goede begeleidingsriedeltjes…
  • Stockhausen en Last bepaalden beiden op hun manier het gezicht van hun tijd. Der Spiegel noemde de laatste der Sound der alten Bundesrepublik. In de jaren zeventig was hij in zowat elk Duits huishouden te vinden. Iedereen kenden het geluid. Stockhausen verkocht iets minder platen, maar was in de media moeilijk te ontlopen. Al in de jaren vijftig trok hij de aandacht naar zich toe met zijn vlotte babbel en in de jaren zeventig berichtten de media over elk nieuw werk dat hij publiceerde. Iedereen kende zijn naam; vroeg je iemand naar een moderne componist, dan noemden ze Stockhausen.
  • Hun bekendheid hadden deze muzikanten ook aan hun charisma te danken. James Last profileerde zich graag als de gentleman van de muziek, goed in het pak en netjes gekapt met zijn karakteristieke snor. Op concerten dirigeerde hij niet alleen zijn orkest, maar ook het meezingende publiek – showmanschap dat later bijvoorbeeld door André Rieu werd overgenomen. Stockhausen op zijn beurt was in de jaren vijftig de knappe posterboy van de avant-garde, een muziekwereld die voornamelijk gevuld was met natte dweilen, pedanten en negatievelingen (deze foto spreekt boekdelen). In latere jaren werd hij die excentrieke man met priemende ogen die naar eigen zeggen van een andere planeet afkomstig was.
  • Kinderen van hun tijd, maar allebei met tijd van leven en daardoor aan het eind van hun leven verouderd. De compromisloze avant-garde raakte in de jaren zeventig en tachtig behoorlijk uit de gratie. Stockhausen zelf ging daar weliswaar in mee door veel melodieuzer te componeren, maar de echte impuls lag vanaf dat moment bij de tonale minimalisten. Hoewel zijn operacyclus Licht veel media-aandacht kreeg, moet ik de eerste persoon die er echt van houdt nog tegenkomen. Een jonge hond als Joey Roukens vond zelfs dat Stockhausen het niet goed begrepen had: “Deze tijd vraagt om een duidelijker puls en om diatoniek.” James Last raakte zo mogelijk nog meer uit de mode: Mensen van zijn leeftijd kochten de elpees massaal; latere generaties hebben er helemaal niets mee en doen de platen al even massaal weg. De rommelmarkt, de kringloopwinkel, dáár hoort hij thuis…

En toch, de verschillen zijn natuurlijk opvallender.

  • James Last leerde het vak in de Bundeswehr. Zijn loopbaan begon dankzij het naziregime. Stockhausen verloor zijn vader aan het Oostfront en zijn moeder in een concentratiekamp. Hij had geen heropvoeding nodig om het regime te haten.
  • Je hebt vernieuwend en vernieuwend. James Last vulde de gaatjes tussen verschillende genres in, Stockhausen ging compromisloos vooruit naar muziek die nog nooit iemand gemaakt had.
  • Nog los daarvan gebruikte James Last bijna altijd bestaande thema’s. Stockhausen… gebruikte aanvankelijk helemaal geen thema’s. Wie ze in zijn vroege muziek meent te vinden, die zoekt naar een kip op een abstract schilderij!
  • James Last schreef muziek die je meteen mooi vindt, en na een paar nummers al weer helemaal gehad hebt. Over Stockhausen, in het bijzonder zijn vroege werken, heb ik minstens tien jaar gedaan – ik ben er nog steeds niet klaar mee.
  • Last haalde dan ook iets meer commercieel succes. Tachtig miljoen elpees verkocht hij. Stockhausen komt hoogstwaarschijnlijk nog niet aan een duizendste van dat aantal.
  • En toch: Last werd zo arm als de neten door malafide beleggingen. Ook de makers van commerciële muziek zijn duidelijk meer kunstenaar dan koopman. Nee, dan Stockhausen: die zat er tegen het einde van zijn leven warmpjes bij.
  • Stockhausens stijl mag dan passé zijn, hij verzekerde zich met zijn radicale vernieuwingen en invloed op diverse muziekstijlen van een prachtige plaats in de muziekgeschiedenis. Een soort nieuwe Beethoven; iets wat James Last ook naar eigen zeggen niet was. Lasts muziek heeft maar één claim to fame: de fabelachtige verkoopcijfers. Andere invloed heeft hij nauwelijks gehad. Alle necrologieën die van de week verschenen, noemden het wel even: anno 2015 ligt niemand meer wakker van zijn muziek.

    Wat is onder aan de streep de conclusie? Je kunt maar beter artistieke dan commerciële muziek maken. De mensen hangen toch wel aan je lippen, je blijft na je dood bekend, je blijft alom gewaardeerd en je wordt er uiteindelijk nog rijker van ook!

Bökkers – Blixer Elixer

Onlangs bereikte ons het bericht dat Normaal ermee ophoudt. We wisten al dat de klassiek geworden liveoptredens, de veldtochten, gingen stoppen, maar na veertig jaar is het hele circus te veel geworden voor de bejaarde Jolink.

Er mag dus uitgekeken worden naar een opvolger en wat dat betreft zijn er genoeg kandidaten. De boerenrockformule heeft nogal school gemaakt. Verschillende bands houden het dialect levend en verdedigen de eer van het platteland in stevige klassieke rock met teksten over bier, brommers kieken, motorcross en andere machodingen. Jolinks eigen zoon vinden we terug in Jovink & de Voederbietels, verder hebben we onder meer het Drentse Mooi Wark, het Zeeuwse Surrender en de Brabo-bouwvakkers van Bertus Staigerpaip. En Bökkers uit het Salland, die nu aan hun derde album toe zijn.

Boerenrock is deze mannen op het lijf geschreven. Ze hebben geen enkele moeite met de hardrock en elektrische blues, genres waarin de lat toch hoog is gelegd. De stem van Hendrik Jan Bökkers past er precies in. Gitaarriffs, slagwerk, frasering, alles klopt. Ook beheersen ze het schrijven in hun moedertaal prima – geen vanzelfsprekendheid bij dialectmusici.

Toch wringt hem de schoen bij de teksten. Natuurlijk is bij zulke bands de Zwarte Cross nooit ver weg, maar Bökkers komt het crossterrein gewoon niet af. De hele plaat door gaat het uitsluitend over drank en vrouwen, veel te jonge groupies, moeder de vrouw die jaloers is, katers, konten knijpen, racen over de Autobahn en biertje nummer zoveel in natuurlijke biotoop het café. “Het is het mooiste as ze jong bint, (…) want as ze oalder bint as 22 vind ik er gien donder meer aan.” En dan nog klagen “Ik mag van niemand zingen oaver jonge deernties”. Nou, van mij mag het best, maar een heel album lang wordt wel een beetje vermoeiend. De schier eindeloze lijst meisjesnamen aan het einde, blijkbaar afkomstig uit het plakboek van de zanger, klinkt vooral als een poging om Doe Maar (“Eén nacht alleen”) naar de kroon te steken.

Eerlijk is eerlijk, er is een liedje bij waarin er zowaar de liefde wordt verklaard aan één enkele vrouw. “Niks verdommen”: al het kleine leed van blut zijn en in de file staan maakt niet uit, ik heb jou. Het doet mij denken aan “Smokken bin vergees” van mede-Nedersaksen Swinder. Helaas heeft dat liedje nu weer niet de interessantse muziek. Die eer gaat uit naar “Blonde gevaor”, met zijn country-invloeden en onregelmatige maatsoorten. Ook de afsluiter “Mien leaven” mag er zijn: akoestisch en gevoelig (maar wel in het café), niet bijster origineel maar erg welkom na al het hardrockgeweld.

Ik heb het al eerder gezegd: Bökkers maakt boerenrock en teksten over drank en vrouwen horen daarbij. Als je daar niet tegen kunt, moet je wat anders gaan luisteren. Eén gouden regel geldt echter voor alle genres, of het nou depressieve singer-songwriterzooi of boerenrock is: ga over de grenzen van je hokje, anders wordt je muziek saai. Normaal hield zijn muziek spannend door af en toe een serieuze protestsong in te lassen, en pure bluesrock af te wisselen met texmex- en hoempa-invloeden. Ook Mooi Wark gaat altijd net over het randje als je het niet verwacht. Bökkers niet. En de suggestie dat ze zich nog moeten ontwikkelen gaat ook niet op: dit is al hun derde plaat. De opvolgers van Normaal zullen ze niet worden, al houden ze ongetwijfeld hun publiek, de Zwarte Cross-bezoekers, tevreden. Nee kearls, dit hebt wie wal ens better heurd!

Honderd Nederlandstalige popliedjes

Ik had in 2015 grote plannen. Naast mijn (helaas onregelmatige) werk aan dit blog moest er een site komen over mijn specialisatie: Nederpop, of beter Nederlandstalige pop. Met encyclopedische informatie, gefundeerde meningen en dwarsverbanden.

Dat plan heb ik anno 2017 nog steeds, maar de komende tijd komt er van dit project niet veel terecht. Eén deel heb ik echter wel gerealiseerd: een lijst van honderd nummers die de Nederlandstalige pop bepalen, nummers die, alle op hun eigen manier, iets van het verhaal van de popmuziek in het Nederlands, het Fries en de streektalen vertellen. Oud en nieuw, bekend en minder bekend, tienerpop en arti-farti, alles in één lijst. Uitgesmeerd over 2017 heb ik over elk van deze liedjes een blogstukje geschreven.

Niettemin zitten er criteria aan:

  • Nederlandstalige pop, dus niet Nederlandse. De muziek hoeft dus niet uit Nederland te komen, maar mag ook Vlaams of Caribisch zijn.
  • Popmuziek, dus geen schlagerachtige liedjes. Twijfelgevallen (André Hazes, Jan Smit) mogen wel.
  • Het formaat maakt niet uit. Singles, albumtracks en liveversies zijn allemaal welkom.
  • Ook dialecten zijn welkom, evenals het Fries. Rustig maar Friezen, ik weet dat jullie een aparte taal hebben. Ik zou het alleen zonde vinden om wél Groningse en Drentse muziek mee te nemen en geen Friese.
  • Een beetje om de bekende lijstjes heen. Het moet geen kopie worden van Vic van de Reijts Top 100 van Nederlandstalige singles of diens Cover Top 100. Natuurlijk: sommige nummers moeten erin. Zonder “Kom van dat dak af” is een lijst als deze niet compleet.
  • Geen Top 100, dus niet hiërarchisch van minst naar meest belangrijk. Gewoon: 100 liedjes geordend van oud naar jong.
  • Zo breed mogelijk. Als we alleen op kwaliteit zouden letten, kwamen er minstens tien liedjes van Boudewijn de Groot en nog eens vijf van Doe Maar in. Ik heb liever zo veel mogelijk acts, soms wat vergeten of obscuur.
  • Dat betekent dus ook: de nummers die ik in de lijst zet, zijn niet per se de 100 beste in het Nederlands. Evenmin is het noodzakelijk mijn smaak…

De lijst
(Wat een hoop nummers van na 2000, ja van na 2010! Zo slecht gaat het dus niet met de Nederlandstalige pop.)

  1. Drie kleine kleuters met de Jonkers en de Joffers – De trappelzak-boogie (1956)
  2. Peter Koelewijn ft. MC Miker & dj Sven – Kom van dat dak af (1960 – 1989)
  3. Ria Valk – Hou je echt nog van mij, Rockin’ Billy? (1961)
  4. Rob de Nijs – Het ritme van de regen (1963)
  5. ZZ & de Maskers – Dracula (1963)
  6. Het – Ik heb geen zin om op te staan (1965)
  7. Boudewijn de Groot – Testament (1966)
  8. Ronnie & de Ronnies – Beestjes (1967)
  9. Zjef Vanuytsel – De zotte morgen (1970)
  10. Elly & Rikkert – Alles is vrij (1973)
  11. Fungus – Kaap’ren varen (1974)
  12. Ivan Heylen – De wilde boerndochtere (1974)
  13. Teach-In – Dinge-dong (1975)
  14. Bots – Zeven dagen lang (1976)
  15. Peter Koelewijn – KL 204 (Als ik God was) (1976)
  16. Neerlands Hoop – Waar gaan wij naartoe na onze dood? (1976 [Cornelis Vreeswijk, 1966])
  17. Bonnie St. Claire – Dokter Bernhard (1976)
  18. Bert De Coninck – Evelyne (1977)
  19. Alexander Curly – Trollenlied (1977)
  20. Kazzen en Koo – Wat ik geleerd heb in dit leven (1977)
  21. The Bontjie Stars – Madiwodo (1979)
  22. Dorpsstraat – Lepeltje (1979)
  23. Drukwerk – Ik verveel me zo (in Amsterdam-Noord) (1979)
  24. Tedje en de flikkers – Van Agt (1979)
  25. Braak – Ik ben oké (1980)
  26. Danny Boy – Repperdeklep (1980)
  27. Armand & The Kik – Snelle jongens (1981 – 2015)
  28. Ton Lebbink – Voetbalknieën (1981)
  29. Het Goede Doel – In ’t leven (1982)
  30. Toontje Lager – Lente in Twente (1982)
  31. Doe Maar – De bom (1982)
  32. Janse Bagge Bend – Sollicitere! (1982)
  33. Klein Orkest – Over 100 jaar (1983)
  34. De Div – Als lemmingen (1984)
  35. Van Kooten & De Bie – Ouwe lullen moeten weg (1984 – 1989)
  36. Arbeid Adelt! – Stroom (1985)
  37. André Hazes – Ik meen ’t (1985)
  38. Trafassi – Wasmasjien (1985)
  39. Frank Boeijen – Kronenburg Park (1985)
  40. Rowwen Hèze – De Peel in brand (1987 – 1991 – 2008)
  41. VOF De Kunst – Eén kopje koffie (1987)
  42. Clouseau – Anne (1989)
  43. De Kreuners – Ik wil je (1990)
  44. Hugo Matthysen – Blankenberge (1990)
  45. Tröckener Kecks – Met hart en ziel (1990)
  46. The Scene – Blauw (1991)
  47. Kinderen voor Kinderen – Wakker met een wijsje (1991)
  48. Gorki – Mia (1992)
  49. Osdorp Posse – Moordenaar (1992)
  50. De Jazzpolitie – Ze zijn terug (1993)
  51. Paul de Leeuw & Ruth Jacott – Blijf bij mij (1993)
  52. Normaal – Doe effen normaal (1994)
  53. Van Dik Hout – Stil in mij (1994)
  54. Extince – Spraakwater (1995)
  55. Raymond van het Groenewoud – Twee meisjes (1995)
  56. Guus Meeuwis & Vagant – Het is een nacht (Levensecht) (1995)
  57. Hakkûhbar – Gabbertje (1996)
  58. Acda & De Munnik – Het regent zonnestralen (1998)
  59. Laïs – ’t Smidje (1998)
  60. De Raggende Manne – Kramp van je kanis (1998)
  61. Volumia! – Afscheid (1998)
  62. K3 – Heyah mama (1998)
  63. Gordon & Re-Play – Never nooit meer (1999)
  64. De Kast – Wa’t ik bin (2000)
  65. Belgian Asociality – Morrege (2002)
  66. Spinvis – Astronaut (2002)
  67. De Heideroosjes – Damclub hooligan (2003)
  68. Bløf – Omarm (2003)
  69. Flip Kowlier – In de fik (2004)
  70. Neet oet Lottum – Hald mich ens vas (2004)
  71. Ali B ft. Yes-R en Brace – Leipe mocro flavour (2005)
  72. Jan Smit – Laura (2005)
  73. Marco Borsato – Rood (2006)
  74. Lange Frans & Baas B – Ik wacht al zo lang (2006)
  75. Daniël Lohues – De ganzenkoning (2006)
  76. Opgezwolle – Hoedenplank (2006)
  77. Fixkes – Kvraagetaan (2007)
  78. Heidevolk – Wodan heerst (2007)
  79. Hannelore Bedert – Vocabulaire (2008)
  80. De Dijk – Mijn van straat geredde roos (2008)
  81. De Jeugd van Tegenwoordig – Hollereer (2008)
  82. De Kift – Knoeck (2008)
  83. Nynke Laverman – Halleluja (2008)
  84. Roosbeef – Onder invloed (2008)
  85. Die Twa – Asto mar by my bist (2009)
  86. De Fanfaar – Armand Pien (2009)
  87. Pater Moeskroen – Joost (2011)
  88. Broeder Dieleman – Duuzend veugels (2012)
  89. The Kik – Simone (2012)
  90. Mr. Polska – Hausa wausa (2012)
  91. Maaike Ouboter – Dat ik je mis (2013)
  92. Eefje de Visser – In het echt (2013)
  93. Slongs Dievanongs – Lacht nor mij (2013)
  94. Belle Perez – Ich haaw van och (2014 [Noordkaap – Ik hou van u, 1995])
  95. Typhoon – Liefste (2014)
  96. Het zesde metaal – Dag zonder schoenen (2014)
  97. Fresku – Gooi jezelf weg (2015)
  98. Tourist LeMC – Koning Liefde (2015)
  99. Swinder – Smokken binnen vergees (2015)
  100. Kenny B – Parijs (2015)

Dit is de lijst. Maar die is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Steeds weer schoten me nieuwe acts te binnen die ik eigenlijk niet had mogen weglaten. Dan moest er een minder belangrijk liedje sneuvelen, dikwijls een oude liefde. Pijnlijk allemaal. Hieronder zie je een paar wijzigingen die ik sinds 2015 heb gedaan. In 2017 ben ik op een gegeven moment gestopt met alle wijzigingen bij te houden.

Versies

  • 12 april 2015: eerste lijst aangelegd met 88 nummers.
  • idem: toegevoegd “Madiwodo”, “Donker om je heen”, “Hald mich ens vas”, “Ik wacht al zo lang”, “Armand Pien”, “Joost” en “Sukkel voor de liefde”
  • 13 april 2015: toegevoegd “Het ritme van de regen”, “De zotte morgen”, “Snelle jongens”, “Blijf bij mij”, “Het regent zonnestralen” en “Mijn leven”, geschrapt “Wees niet bang voor mijn lul” en “Ik vind je leuk”.
  • idem: ingevoegd “Waar gaan wij naartoe na onze dood?” (voorheen een lege plaats waarvan alleen de band vaststond).
  • 14 april 2015: Toegevoegd “Verdronken vlinder”, “Stroom” en “Het is een nacht (levensecht)”, geschrapt “Vrienden van vroeger”, “Picknick” en “Onderweg”.
  • idem: Toegevoegd “Moordenaar”, geschrapt “Hartendief”.
  • 19 april 2015: Toegevoegd “De wilde boerndochtere” en “’t Smidje”, geschrapt “Kom uit de bedstee, mijn liefste” en “Keer op keer (Loop naar de maan)”.
  • 7 januari 2017: Toegevoegd “Rockin’ Billy”, “Ouwe lullen moeten weg” en “Lacht nor mij”, geschrapt “‘k Wist niet dat je kwaad werd”, “Mijn leven” en “Heleen”.
  • 8 januari 2017: Toegevoegd “Kaapren varen”, geschrapt “Deurhroeistjin”.
  • 16 januari 2017: Toegevoegd “Alles is vrij” en “Never nooit meer”, geschrapt “Ik bel je zomaar even op” en “Ik mis jou”.
  • 22 januari 2017: Toegevoegd “Testament”, geschrapt “Verdronken vlinder”.
  • 12 februari 2017: Toegevoegd “Dinge-dong”, “Dokter Bernhard” en “Ik meen ’t”, verwijderd “Omdat”, “Louise” en “Donker om je heen”.
  • 29 mei 2017: Toegevoegd “Gabbertje”, “Liefste” en “Gooi jezelf weg”, verwijderd “I wanne be a one day flay”, “Nederwiet” (versie met Kempi) en “Probleem” (Fit).

Niet in de lijst
De onderhonden: net buiten de boot, vaak met pijn in het hart.

  • Boudewijn de Groot – Vrienden van vroeger (1966): Er zijn zoveel Nederlandstalige acts dat zelfs Boudewijn de Groot met twee nummers te veel ruimte innam. Dit nummer en het volgende heb ik toen vervangen door één nummer: “Verdronken vlinder”. Zijn allermooiste wat mij betreft. Toch heb ik uiteindelijk gekozen voor “Testament”. Ook een prachtig nummer, dat bij nader inzien iets beter in mijn plan paste.
  • Boudewijn de Groot – Picknick (1967): Zie boven. Ja mensen, mij doet het ook pijn…
  • Egbert Douwe – Kom uit de bedstee, mijn liefste (1968). Ook geen gemakkelijke beslissing, maar ik was “De wilde boerndochtere” vergeten. Daar moest een ander nummer voor sneuvelen, en dat werd dan maar deze melige parodie.
  • Teach-in – Dingedong (1975): Natuurlijk een evergreen, maar in de jaren ’70 wordt de spoeling al dunner. Liever Rob de Nijs en Neerlands Hoop, die zich structureel met het Nederlands bezighielden.
  • Doe Maar – Wees niet bang voor mijn lul (1979): De band staat er nog steeds twee keer in (waarvan één keer met Kempi); de underground-buurthuizenmuziek van eind jaren ’70 is met Bots, Drukwerk en Tedje & de Flikkers al ruim vertegenwoordigd (wel opgenomen geweest).
  • De Raggende Manne – Ik vind je leuk (1992): Met 30 seconden te kort, vervangen door het conventionelere “Kramp van je kanis”.
  • De Dikke Lul Band – Vibratorverslaafd (1994): Een soort van persoonlijke favoriet, maar er zijn grenzen. Stel je voor dat ik artiesten moet gaan uitleggen dat zijn er niet in staan en deze band wel!
  • Anthonie ‘Hero’ Kamerling – Toen ik je zag (1996): Mooi liedje, ondanks de potsierlijke tekst, maar echte bands en zangers hebben voorrang boven eendagsvliegen. Bovendien is Guus Meeuwis, die het nummer schreef, al opgenomen.
  • Wow! – Keer op keer (Loop naar de maan) (1997): Dit bijna vergeten bubblegumnummer had ik graag behouden voor de vrolijke noot – van alleen maar megahits of alleen maar verantwoorde liedjes word ik niet blij. Maar met de immer toenemende concurrentie werd het onhoudbaar. Het vergelijkbare K3 gaat voor.
  • Sven & Dave – In bad (omstreeks 1998): Een van de vele puberale wanproducten van dit BNN-duo, ten koste van Bert en Ernie alsook Kool & The Gang: “Er is een feestje hier bij ons in bad”/ “Een heel leuk feestje, want wij zijn lekker nat.” Eigenlijk mag die niet in de vergetelheid raken, maar dat moet dan maar op een andere manier. Bovendien: DJ Sven (“Ga die maar schoonmaken!”) staat al in de lijst, samen met Peter Koelewijn en Miker G.
  • Twarres – Wêr bisto (1999): Echt prachtig, maar De Kast, dat langer bestond en zich structureel met Nederlands én Fries bezighield, gaat voor.
  • Abel – Onderweg (2000): Meer Nederlandstalige bands, de spoeling wordt dunner. Uit de lijst verwijderd ten gunste van Guus Meeuwis; niet per se beter maar veel productiever en daarmee relevanter.
  • Kutschurft – Met je kanus in mijn anus (2002): Niet iedereens humor. Zie ook de opmerking bij de DLB…
  • Brainpower – Dansplaat (2002): Vanaf deze tijd komen er veel rappers op. Als we die allemaal opnemen, bestaat een kwart van de lijst uit hiphop. Brainpower is aardig, maar Extince gaat voor.
  • Raymzter – Down met jou (2003): De betere en succesvollere Ali B gaat voor.
  • Veldhuis & Kemper – Bijzonder (2003): Acda & De Munnik gaan voor.
  • Brace – Hartendief (2005): Spijt me, maar ik was “Moordenaar” van Osdorp Posse vergeten. Die mócht niet ontbreken. Brace mag dat desnoods wel.
  • Boerenrock: Ook zo’n persoonlijke favoriet. Het hele genre moet het dan maar met “Doe effen normaal” van Normaal doen. Maar wie geïnteresseerd is, kan ik van harte ook Bökkers, Surrender, Bertus Staigerpaip, Jovink & de Voederbietels en Mooi Wark aanbevelen.
  • Zomaer en B-Brave (Nederlandstalige boybands). Ik heb niets tegen het fenomeen boyband. Ook dit muziekverschijnsel heeft zijn Nederlandstalige vertegenwoordigers; die moeten er eigenlijk in. Anderzijds zijn ze geen van beide (ik ken er maar twee) belangrijk genoeg om er een andere band voor uit te gooien.
  • Ries de Vuyst. Een obscure Zeeuws-Vlaamse bard, iets minder obscuur sinds Broeder Dieleman met hem optrad. Steengoed en een grotere bekendheid waard, maar we hebben uit die regio Broeder Dieleman al. Daarom sneuvelde hij toen ik me bedacht dat ik iemand anders vergeten was. Geen enkele lijstverwijdering deed zoveel pijn…
  • Arnhemsgewijs. Had op zich als eerste Nederlandstalige r&b-band (?) een plaatsje verdiend, maar moest wijken voor Re-Play.

Nieuw
Nieuwe acts ontdekt na het opstellen van de lijst. Die moeten er voorlopig maar buiten blijven, anders moet ik nog meer de kam halen door de huidige 100.

  • De Duiven – De waarheid is toch niks voor jou en mij (2014 – 2015): Nu (14 april) alleen op Soundcloud, album komt op 24 april uit.
  • Wederganger – Wera-Wulfa (2015) Nederlandstalige deathmetal. Nederlandstalige metal in het algemeen is nog een nichegenre. Heidevolk moet de kar maar alleen trekken. Misschien is Wederganger zelfs wel beter dan Heidevolk – ik dat geval laat ik ze nog wel eens stuivertje wisselen.

K3 laat zich aflossen – wat ik daarvan vind

Geef het maar toe. Al roep je nog zo hard dat je bezig bent met dat fantastische nieuwe album van Courtney Barnett, de teasers voor de aankomende Mumford & Sons dan wel Muse analyseert, of op Spotify zoekt naar obscure Faeröerse avant-gardebands, sinds gisteren ben je voornamelijk met één ding bezig: K3 stopt ermee, en hoewel dat na een jaar of 17 best een keertje mag, komt dat hard aan. Niet hard in de zin van “ik moet huilen”, het is meer dat er een tijdperk eindigt. Dat hoort natuurlijk niet, bij een kindergroepje dat zulke onbeduidende bubblegumliedjes maakt. Hoe heeft het zover kunnen komen?

K3 bediende een publiek dat voor een groot deel samenviel met de doelgroep van Tik Tak en de Teletubbies, al kwamen er ook beduidend oudere kinderen op af (om maar te zwijgen van de volwassen mannen). Wat het meidengroepje anders maakt dan andere massacultuur voor kinderen, is dat ze niet als zodanig bedoeld zijn. K3 werd in 1998 door Niels William (Samson en Gert kwamen pas later om de hoek kijken) bij elkaar gebracht als Vlaamse kloon van de Spice Girls. Die groep was de twee jaar daarvoor een uit de hand gelopen succes onder tieners en kon zelfs – eventjes – een beetje goedkeuring bij de critici losmaken. De keuze voor de Nederlandse taal lag voor de hand: zowel in Nederland als in Vlaanderen was, in het kielzog van Clouseau, een bloeiende Nederlandstalige scene ontstaan. Ook tienerpop in de moerstaal (Isabelle A) deed het bij onze zuiderburen goed. In Nederland werd het voorbeeld van de Spice Girls trouwens ook nagevolgd: herinner je je Wow! nog (“Keer op keer/ Kom ik een jongen tegen…”)?

Dat mislukte. De single “Wat ik wil” deed niet veel. Het liedje “Heyah Mama” werd commercieel wel succesvol, maar flopte toch: het had de Belgische inzending voor het songfestival moeten worden, maar Marcel Vanthilt (van Arbeid Adelt!, maar toen al vooral van de tv) boorde het groepje de grond in. Niet alleen de muziek moest eraan geloven, de meisjes kregen ook de seksistische aanduiding ‘fijne vleeswaren’ mee. Om een lang verhaal kort te maken: debuutalbum Parels sloeg enorm aan, maar alleen bij kinderen en niet bij tieners.

Dat alles maakte K3 tot een atypisch kinderbandje. Echte kleutermuziek is buitengewoon simpel een kort, de Vlaamse meisjes zongen gewone popliedjes van drie minuten met coupletten, refrein en bridge. De teksten waren ook niet helemaal kindvriendelijk: “Hittegolf in mijn hart/ laat mij vanavond naar je kamer komen/ duizend hete dromen.” (Het doet bijna denken aan Doe Maar, een serieuze band maar een met een erg jeugdig publiek, dat tegen wil en dank vijfjarigen “Je loopt je lul achterna” deed zingen.) Weliswaar bubblegompop, maar toch: pop. Dat maakt het voor (jong)volwassen luisteraars een stuk beter aan te horen dan de muziekjes die men overdag op Zapp draait. De erotische teksten verdwenen, maar verder werd de formule weinig meer veranderd.

Hoe verliep mijn eerste kennismaking met K3? Bij ons thuis hadden we één iemand die ten tijde van de doorbraak in Nederland (2000/2001) tot de doelgroep behoorde. Mijn zusje was een jaar of acht toen Parels 2000 (de uitgebreide versie van het debuut) in huis kwam. Mijn broertje en ik hadden het niet echt begrepen op deze kleinemeisjeszooi. Om de muziek niet meer te horen, verstopten we zelfs de cd binnen in de computerkast. Dat bleek een gouden vondst: tegen de tijd dat we het geval weer teruggaven, was de zusterlijke interesse in de meidengroep overgewaaid.

Toen kwam mijn studie. Ineens was ik het huis uit en de behoefte om me tegen mijn zusje af te zetten verdween als sneeuw voor de zon. Mijn medestudenten, die waarschijnlijk helemaal geen broertjes en zusjes onder de 12 hadden, bleken er zelfs fan van. Ironisch natuurlijk, maar toch… “Op vakantie hebben we drie dagen lang alleen K3 gedraaid, ik heb me nog nooit zo gelukkig gevoeld!” Anderen schroomden niet om de liedjes in de pauze tijdens college zelf te laten horen. Studenten muziekwetenschap! Vond ik het gek? Natuurlijk. Maar een paar maanden later was ik zelf bekeerd!

Hoe dat kan? Misschien komt het juist doordat we tot onze knieën in de muziekstudie zaten. De meesten van ons luisterden voornamelijk klassieke muziek. Popmuziek, ook intelligente popmuziek, is over het algemeen nu eenmaal simpeler, minder ambitieus en minder ingenieus dan de klassieke meesters. Als je uit de klassieke hoek komt en je houdt toch van popmuziek, dan heb je je snobisme al voor een groot deel opzij gezet. Van Björk en Sufjan Stevens naar K3 is het dan niet zo’n grote stap meer. Iedereen begrijpt heus wel dat het jouw hele muzieksmaak niet is, dus waarom niet?

Ik ken verhalen van studenten die naar hun concerten gingen, al dan niet geschminkt als goths om vooraan tussen de gechoqueerde kinderen te headbangen. Zo bont het ik het nooit gemaakt. Wel heb ik één cd (uiteraard afgeprijsd) en één poster (superafgesprijsd) van ze gekocht.

Het eigenaardigste aan dit hele verhaal moet nog komen. Onze docent twintigste-eeuwse muziek, dr. Paul van Emmerik, kwam in een college ook met K3 aanzetten. Deze stoffige en onhippe man, de laatste die je met camp in verband zou brengen, bouwde zijn colleges normaal op rondom de moeilijkste avant-gardemuziek en lastige filosofische vraagstukken. Voor één vraagstuk had hij echter wat anders nodig: zouden aliens, zonder kennis van zaken, een wezenlijk verschil horen tussen Wolfgang Rihm en “Blub ik ben een vis”?

Wat ik er dan van vind? De liedjes zijn goed gecomponeerd, maar vaak openlijk gejat (althans: openlijke rip-offs). Als Spice Girlskloon schoten ze tekort, maar voor de doelgroep waarbij ze uiteindelijk terechtkwamen waren ze prima. (Goed in hun soort, al zegt dat nooit alles: de Kalasjnikov is ook goed in zijn soort.) Maar belangrijker: het is wel degelijk een groep met karakter. Hoe commercieel en gemaakt ook: er was ten langen leste een typische K3-sound, de meisjes vonden het overduidelijk zelf leuk, hadden een geweldige klik (ook later met Josje) een bleven ook na hun dertigste giechelkonten. En dom waren ze niet, zoals wel meerdere keren uit publieke optredens in quizzen er dergelijke is gebleken. Maar het allerbelangrijkste: ook kleine kinderen van nu luisteren nog dolgraag K3. Terwijl de fans van het eerste uur inmiddels achter in de twintig moeten zijn, staan de zesjarigen nog steeds vooraan bij hun concerten. K3 is toch echt wel een relevant deel van onze cultuur geworden, zeker als je bedenkt dat de modale bubblegumact maar achttien maanden lang succesvol blijft.

Tot slot: de dames houden ermee op, maar de band niet: ze zoeken drie opvolgsters. Dat is nou het enige jammere. Het had Gert gesierd als hij de formule niet eeuwig wilde uitmelken. De onderneming zal nu wel een zachte dood sterven.

PS: Ik heb tijdens het typen van dit stukje naar de Heideroosjes geluisterd.