Honderd keer pop in je moerstaal (66)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 66.

Toen ik rond mijn achttiende voor het eerst interesse toonde voor popmuziek, kon ik maar twee soorten goed hebben. Aan de ene kant luisterde ik metal en andere hardrock, de muziek van mijn vriendengroep. Ik hield er zelfs van, en sowieso heb ik mooie herinneringen aan zaterdagavond headbangen op de pooltafel. Aan de andere kant luisterde ik hitparadepop. Dat was onderdeel van een proces op zich: helemaal opnieuw leren luisteren naar een muzieksoort, te beginnen met het gemakkelijkste materiaal.
  Zodoende liep ik uit de pas met mijn leeftijdgenoten in de zesde klas en in het eerste jaar van mijn studie. Ik luisterde naar muziek voor kinderen van vijftien, zij legden hun oren te luisteren bij serieuze popmuziek. Ondanks mijn gedegen klassieke achtergrond – ik luisterde zelfs Schönberg – kon ik die wat moeilijker popmuziek nou net niet hebben. Zo eenvoudig van vorm en toch zo serieus van toon – ik vond het een beetje eng.

Toen in 2002 Spinvis uit het niets ineens dé sensatie van Utrecht en omstreken werd, sprong ik toch op de trein. Gouden greep achteraf, want Spinvis werd nog veel beroemder en bleef ook groot. Met het naamloze debuut had ik een latere klassieker te pakken.
  Gelukkig zag ik de waarde van het album meteen in, en na een paar luisterbeurten was ik helemaal mee. Niet zijn sampletechniek, waar popschrijvers hoog van opgaven, maar zijn doeltreffende eenvoud deed het. (Al moet ik eerlijk zijn: het cassettebandje op de voorkant, toen al een ouderwets medium, liet me ook niet onberoerd.) Hitparademuziek wil altijd schreeuwen, alternatieve pop van dit kaliber fluistert liever.
  Eén liedje sprong er voor mij de eerste keer al uit: “Astronaut”.

Het begint meteen al bij de klokjesgeluiden en de tweestemmige, vervormde zang. Regels die je van meet af aan het oneindige in sturen:

     Goede reis, je hebt nu geen gewicht.
     Astronaut ga sneller dan het licht.

Na nog wat meer regels van hetzelfde kaliber krijgen we ineens een refrein:

     Goeie reis en hou je haaks en kijk goed uit.

Tussen de utopische David Bowie-achtige dromen komt zijn vrouw nog even zijn broodtrommeltje en thermosfles brengen. Of zo.
  Dan – de muziek begint inmiddels op rock te lijken – volgt een regel die ik bijzonder mooi vind:

     Astronaut, astraal verzilverd kind.

Waarom deze regel me al jarenlang zoveel doet, weet ik niet. In ieder geval is het een mooi beeld: de astronaut is eigenlijk een groot kind, dat zijn droom op een fotogenieke manier najaagt: tussen de sterren.
  Tegen het einde gaan we ons afvragen of dit liedje wel over een astronaut gaat.

     Geef de liefde wat ze vraagt,
     eet de vruchten die ze draagt.

Waar zou deze astronaut, moederziel alleen tussen de sterren, de vruchten van de liefde moeten plukken? Moeten we er geen metafoor achter zoeken voor het leven in het algemeen en de liefde in het bijzonder? Voor de wat sombere Spinvis, die zich graag afzondert op feestjes, is het leven misschien een wat eenzame en gevaarlijke onderneming, te vergelijken met een ruimtereis.

Spinvis, een laatbloeier die pas rond zijn veertigste debuteerde, leverde met deze plaat nog maar het begin van een prachtig oeuvre af. Zonder het zelf te weten sprong hij op de kar van een genre in opkomst: indie. Zo wist hij zich jarenlang verzekerd van een trouw twintigers- en dertigspubliek, met brede steun van OOR tot 3FM.

Tame Impala – Currents

Eerder dit jaar ging er een onaangename schok door de popwereld. Mumford & Sons, producent van hippe, frisse folk per strekkende meter, pakte het rockinstrumentarium op. Het resultaat was pijnlijk, vonden veel muziekmensen toch wel. Vernieuwen akkoord, maar je gouden formule opofferen om als een aftreksel van Coldplay te klinken is een heilloze route.
  Tame Impala, de eenmansband van Kevin Parker, heeft zich voor de nieuwe plaat Currents ook vernieuwd maar heeft deze valkuil gelukkig weten te vermijden. Het album past in een evolutie die op eerdere platen al ruimschoots werd voorbereid. Op Innerspeaker was het nog alles gitaren wat de klok sloeg. Op Lonerism waren de vele gitaareffecten niet meer genoeg voor de Australiër en kwam de synthesizer om de hoek kijken. Nu heeft de elektronica de overhand genomen en is Tame Impala een synthipopact geworden, waarin de gitaar nog maar sporadisch klinkt.
  De essentiële dingen zijn gebleven: Parkers liefde voor bizarre geluidseffecten, zijn stem die zo eng veel op John Lennon lijkt, het autistische vreemdeling-in-mijn-eigen-wereldgevoel van de teksten. De sfeer blijft intact, maar het retrogevoel dat de band vroeger met zich meedroeg is definitief verdwenen.

Tame Impala opent buitengewoon sterk met “Let it happen”. Vanaf het begin hoor je een lekker klinkend midtemponummer waarin de elektronica zich een waardig opvolger van de gitaar toont. Onderweg wordt het nummer vreemder en buitelen de geluidseffecten over elkaar heen. Aan het eind verraadt een blik op de tracklijst dat we intussen 7 minuten en 46 seconden verder zijn! Lang is niet altijd te lang, zo toont dit geweldige nummer wel aan.
  Hierna gaat het verder met onder meer “The moment”, een poppy liedje met een soort glamrockbeat (!), “Yes I’m changing” (een langzaam nummer met de veelzeggende tekst “They say people never change, that’s bullshit: they do”) en “The less I know the better”, waarin de gitaar toch nog een bijrolletje krijgt. Toch komt halverwege de klad erin. De songs zijn niet meer zo sterk als de allereerste en gaan steeds meer op elkaar lijken. Hoeveel verschillende geluiden Parker ook uit zijn synthesizer tovert, onze oren worden er langzaamaan onverschillig voor. Het helpt ook niet dat de Australiër een voorkeur voor zoemende geluiden met weinig boventonen lijkt te hebben. Vergeleken met de scherpe bliepjes van een Depeche Mode maakt dat de muziek slaapverwekkend. Dit is niet de synthesizermuziek die ons tijdens de jaren tachtig een decennium lang kon boeien.
  Dat is best zonde, want op die manier worden we doof voor wat de muzikant ons allemaal nog brengt. “Disciples” lijkt een beatliedje in vermomming, en in afsluiter “New person, same old mistakes” klinkt zowaar een echo van Joy Division door.

Al met al hebben we geen slechte plaat te pakken. De dertien liedjes zitten allemaal knap in elkaar en één is er zelfs bijzonder goed. En eerlijk is eerlijk: ook van Lonerism zijn we gaan houden, en ook die plaat had één grote knaller en voor de rest minder opvallende liedjes. Als achtergrondmuziek op een verantwoord feestje is Currents erg geschikt. Actief luisteren kun je beter in etappes doen.

Muse – Drones

Beter laat dan nooit: vandaag heb ik op mijn gemak Drones, de nieuwste plaat van Muse, beluisterd, en hoewel de muziekbladen hun recensies al lang en breed hebben gepubliceerd, zal ook ik mijn mening er nog over geven, al was het maar omdat ik langjarig liefhebber ben. (Zo, da’s nog eens een zin!)

Wat moet dat worden, dachten we drie jaar geleden toen The 2nd law uitkwam. Muse, toch al “niet van grote gebaren gespeend” (OOR Popencyclopedie), had zijn sound onderhand tot onmenselijke proporties laten doorgroeien en zijn rock volgestopt met flink aanzettende invloeden, van klassiek tot dubstep. Het volgende album moest haast wel een stap terug doen.

Die stap terug is ook gezet. De meeste liedjes op de plaat zijn echte rockers. Liedjes als “Dead inside” en “Revolt” zijn zowaar recht-toe-recht-aannummers met coupletten, refrein en redelijk bescheiden gitaarsolo. De nummers lonken naar de aanstekelijkheid van de glamrock en doen daarmee denken aan “Uprising” van The resistance. Veel andere nummers grijpen nog verder terug, op Origin of symmetry en Absolution.
  Muse is thans niet meer op zijn best als het de nummers vet wil aanzetten. “Reappears” klinkt log en topzwaar en slaagt er niet in te prikkelen, ook niet met de quasi-atonale gitaarsolo. Ook “Defector” gebruikt de grote middelen, maar het werkt allemaal niet meer zo goed als in Muse’ gloriedagen.
  De toon is door het werk heen natuurlijk pathetisch, maar de band kan ook een tandje terugschakelen. “Revolt”, een liefdeslied dat als synthesizerballad begint en als powerballad eindigt, zal ongetwijfeld sommigen te zoet in de oren klinken, maar tussen het gebruikelijke geweld is het een hele verademing. Een ontdekking bovendien: dit kunnen ze blijkbaar ook!
  De meningen zullen ook wel weer verdeeld zijn over het einde van de plaat. In “The globalist” komt de progrocker in Matthew Bellamy weer naar voren: het opent met een Morricone-moment (onheilspellend gefluit met de lippen boven sferische orkestbegeleiding), ontpopt zich na het voorspel als softrocknummer, wordt vervolgens een harde rocker om ten slotte uit te komen op een pianoballad, waarvan de muziek gebaseerd is op “Nimrod” uit de Enigmavariaties van Elgar. Natuurlijk niet voor niets: De verwijzing naar de Bijbelse jager ondersteunt de woorden “The greatest hunter will survive alone”.
  Of de band hier te pretentieus is of te veel hooi op zijn vork neemt, moet de luisteraar zelf maar bepalen. Ik kan het prima hebben. Te gortig wordt het mij alleen bij het slotnummer “Drones”, waarin Bellamy het Benedictus uit Palestrina’s Missa papae Marcelli covert en alle zes stemmen in zijn eentje zingt.

Tekstueel is dit album beslist beter te pruimen dan de voorgaande twee. Bescheidener, mag je wel zeggen. Op The 2nd law legde de band de wet van Kelvin volledig verkeerd uit, op Resistance voerden complottheorieën de boventoon. Ook hier lijken complotten de centrale gedachte: Drones, helse machines die veilig vanuit een commandopost iedereen kunnen vermoorden, gaan ons leven beheersen. Het woord “conspiracy” komt zelfs onbeschaamd naar voren in een tekst van Kennedy uit 1961, gesampled in “Defector” en uiteraard behoorlijk uit zijn verband gerukt. De strijd wordt hier echter niet alleen tegen een regering gevoerd, maar tegen de hele maatschappij. De hele maatschappij is doordrongen van deze ellende en de enige manier om te vluchten is om je van die maatschappij af te sluiten.
  De plaat valt mooi uiteen in vier elpeekanten die globaal elk een deel van het verhaal vertellen. Op kant A (“Dead inside”, “Mercy”) wordt de luisteraar geconfronteerd met de ontmenselijking (onder meer door een clichématige drilsergeant). Kant B (“Reappears”, “The Handler”) zoekt naar de achtergronden: je kunt deze liedjes horen als een aanklacht tegen de staat, maar ook als een (wat zwaar) verwijt aan je naasten. Kant C (“Defector”, “Aftermath”) gaat over de poging van de ik-persoon om uit de maatschappij te vluchten (in het geval van “Aftermath” samen met de geliefde). Op kant D (“The Globalist”, “Drones”) heerst de postapocalyptische sfeer.

Drones werd door veel recensenten negatief ontvangen, soms extreem negatief. Ook bij mij overheerst de teleurstelling. Er is op zich niet zoveel mis met dit album, en kwam het van een debuterende band, dan zou ik vast staan te juichen. Muse heeft echter in het verleden met een paar meesterwerken de lat enorm hoog gelegd en die lat wordt met dit album niet gehaald. Een nieuwe Muse-plaat, niets meer of minder. Goed genoeg voor de liefhebbers, maar vast geen klassieker.