Klaas, Nick en Simon: de smaak van de recensent en het beleid van een popblad

In zijn vaste column in OOR nam Klaas Knooihuizen, recensent voor het blad in kwestie, de vrijheid om de naam Nick & Simon te laten vallen. Zoals we van een muziekjournalist mogen verwachten moet hij niets van hun muziek hebben, maar persoonlijk kon hij heel goed met ze overweg. Niettemin kwam lopende het gesprek toch de ongemakkelijke vraag ter tafel waarom de albums van het Volendamse duo nauwelijks in de pers besproken worden.

In de beperkte ruimte die een halve papieren pagina hem biedt, is de eerste deelvraag die hij zich stelt: waarom behandelen we slechte muziek niet? De analogieën die hij vervolgens aanhaalt, liegen er niet om. “Een geschiedkundige gespecialiseerd in de twintigste eeuw zal het niet in zijn hoofd halen de Tweede Weredoorlog te negeren. Geen bioloog zal betwisten dat de stadsduif tot het dierenrijk behoort.” Nick en Simon worden, kortom, vergeleken met de handel en wandel van Adolf Hitler en met stront op je hoofd.
  Vervolgens: “Niet in elke discipline is men zo ruimhartig. Een Koetjesreep mag geen chocola heten omdat er te weinig cacao in zit. Literatuur die te licht wordt bevonden, noemen ze in de letteren denigrerend ‘lectuur’ en daar ga je je tijd niet aan verspillen.”

Hoewel Knooihuizen grif toegeeft dat de waarde van een kunstuiting niet zo positief te bepalen valt als het cacaogehalte van een reep, lijkt het voor hem als een paal boven water te staan dat de muziek van Nick & Simon ten enen male niet voor opname in aanmerking komt. Te weinig kwaliteit. De vraag is wel hoe je kwaliteit meet, maar niet welke muziek er goed en slecht is. Het lijkt mij cruciaal om die vraag wél te stellen.
  Esthetiek is altijd relatief. Guido Adler, de vader van de musicologie, deed al geen poging een algemene esthetiek op te stellen, maar stelde vast dat elke stijl zijn eigen regels had. Die regels kun je uit een boekje leren; zo kun je door louter studie een behoorlijk scheppend musicus worden of, anno 2019, met behulp van een computer heel aardige stukken genereren.
  Muziek die de esthetiek van een stijl schendt, is in de oren van liefhebbers altijd slecht. Naar klassieke normen is alle popmuziek slecht, omdat er parallelle kwinten en octaven in voorkomen die de stemvoering naar de kloten helpen, en omdat instrument- en stemgebruik niet deugen. Bovendien komen er wel erg weinig akkoorden in voor en is de maatsoort steevast dezelfde. Ja, dat geldt net zo goed voor jouw gekoesterde indieband als voor de stupide hitparadepop waar jij zo op afgeeft. Ander voorbeeld: naar dance-normen is bijna alle rockmuziek slecht, omdat je… er niet op kunt dansen. En vraag de modale babyboomer maar eens wat hij van hiphop vindt. Grote kans dat je te horen krijgt: “Dat is geen muziek, dat is lullen met een beat eronder!” Dat schiet dus niet op.
  Of muziek in welk genre dan ook echt goed is, hangt van de maker af. Die moet kunnen spelen met conventies, de esthetische normen uitdagen, een beetje – niet te veel – over de grenzen van het genre heen gaan. Zulke muziek maken als niet zomaar uit een computer kan komen. De tijd doet de rest: als een muziekstijl uit de mode raakt, blijven alleen de echt goede werken overeind.

Maar goed, wat is nu goede en niet goede popmuziek? Of: waarom is er een culturele elite die daar een behoorlijke consensus over bereikt heeft? In het begin was het allemaal niet zo. Rock ’n roll was een volstrekt pretentieloze stijl. Je kunt er gewichtig over doen – emancipatie van een onderdrukte zwarte bevolking door originele muziek – maar destijds waren het vooral ondeugende liedjes over seks. de burgerij, blank en zwart, moest er totaal niets van hebben. Ook muzikaal gezien werd het afgekeurd. Net nu de moderne jazz een ongehoord niveau bereikte, kregen we dit weer! Daar hadden we toch die hele weg vanuit de sloppenwijken van New Orleans niet voor afgelegd?
  Ook midden jaren zestig was er nog niet veel aan de hand. Een enkele recensent noemde de vroege platen van de Beatles al ‘kunst’, maar de grote horde kon het weinig schelen of hun idolen kunst maakten of niet. Meisjes raakten in opperste extase van hun idolen, jongens braken soms letterlijk de tent af. Niets wees erop dat de tienermuziek ooit het onderwerp van een uitgebreide kunstkritiek zou worden.
  Het tij keerde wat dat betreft bij de oprichting van popbladen als Rolling Stone en, inderdaad, Muziekkrant OOR. De babyboomers werden ouder en begonnen elkaar nu te vertellen naar welke muziek ze wel en niet mochten luisteren. Dat was volstrekt logisch, omdat er steeds meer bubblegummuziek in de hitparade kwam. Maar natuurlijk was dit ook het begin van de ellende: waar je onderscheidingsvermogen vindt, vind je ook kapsones.
  Bovendien kunnen we achteraf stellen dat de consensus onder popliefhebbers, zoals die door recensenten werd uitgedrukt, niet altijd evenveel hout sneed. Disco kreeg geen kans, en progrock was bijna van de ene op de andere dag verboden nadat de heren (want bijna altijd waren het heren) poppausen hadden besloten dat het voortaan maar punk moest zijn wat de klok sloeg. Terug bij af, muziek voor randdebielen met drie akkoorden en teksten van niks – maar dat moest je voortaan goed vinden.
  Het zou veel te ver voeren om alle modes die sindsdien zijn langsgekomen op te sommen, en te zeggen wat de muziekkritiek daarbij allemaal goed en fout heeft gedaan. Voor nu volstaat het om te zeggen: sinds een jaar of vijftig is er een redelijk vaste groep van popliefhebbers die de goede smaak in consensus bepaalt.

Maar nu terug naar Nick & Simon. Zijn die echt niet goed genoeg? Ik vind ze op zich redelijk goed, Knooihuizen duidelijk niet. Dat is op zich niet verwonderlijk. Ik vind Marco Borsato namelijk ook geweldig (nou ja… een paar liedjes van hem dan) en ik ben gewend in dat oordeel alleen te staan. En Bløf, daar houdt Knooihuizen ook niet van. Al is dat nog wel een geval apart. Ooit, begin deze eeuw, moest je Bløf wel goed vinden. Maar toen riepen een paar mensen dat ze de teksten te pretentieus en de muziek te saai vonden en ineens was het afgelopen. Kuddegedrag, helaas.
  Hoewel ik vrij zelden naar Nick & Simon luister, kan ik er best een paar aardige dingen over zeggen. Ze maken fraaie, tweestemmige liedjes die duidelijk door Simon en Garfunkel zijn beïnvloed. Ze hebben, samen met Jan(tje) Smit en de 3JS, de Palingpop een tweede jeugd gegeven. Waar de culturele trots van Volendam compleet was verzand in Engelstalige schlagers voor ouderen en geestelijk gehandicapten, hebben zij de vissersvloot weer vlotgetrokken. Je mag ervan vinden wat je wilt, maar Nick & Simon zijn relevant – wat de BZN in zijn nadagen totaal niet was.
  Uiteraard hoor ik ook wel dat de muziek niet erg diep gaat, dat de liedjes gewoon een minuut of drie duren, de teksten geen hoge toppen scheren en het aantal precedenten in eerdere muziek legio is. Maar de vraag is of die criteria niet heel selectief worden toegepast. Zie het voorbeeld van de punk boven: de artistieke waarde van die muziek was eigenlijk nul. Het is dat de kunstpausen het de juiste muziek op het juiste moment vonden.
  Het zal ook zeker een hoop te maken hebben met de laag van de bevolking waarin de muziek aanslaat. Helaas is niets menselijks recensenten vreemd – ook snobisme niet. Marco, Bløf en Nick & Simon opereren nu eenmaal op de markt van de niet-popliefhebbers – de luisteraars van Sky Radio, de mensen die popmuziek vooral als ontspanning consumeren en niet actief op zoek gaan naar minder bekende acts. Een burgerlijk publiek ook, waarbij de OOR-recensent – die natuurlijk GroenLinks stemt, sojamelk drinkt en zijn kinderen in een bakfiets naar de Vrije School brengt – zich niet thuis voelt.
  Bovendien is de OOR een commerciële uitgave. Een blad wordt in de eerste plaats gemaakt voor zijn abonnees. De modale OOR-abonnee zit niet op een recensie van Nick & Simon te wachten. Een groot deel van de vergrijzende lezersschare is bijvoorbeeld geïnteresseerd in de Superdeluxe-editie van zijn favoriete klassieke album, waarmee de band uit zijn jeugd, of wat daar nog van overschiet, hem ter gelegenheid van het 53,7-jarig jubileum van die plaat zijn (royale) pensioencenten komt afpakken. Elke OOR weer passeren zulke uitgaven de revue – ruimte die wat mij betreft best naar Nick & Simon mag, maar zo werkt de markt nu eenmaal niet.

Maar ho. Er is nog iets aan de hand. Je kunt muziek, om wat voor reden dan ook, niet goed vinden. Je kunt muziek negeren omdat je publiek er niet op zit te wachten. Maar het punt is: OOR is daar niet consequent in. Voor internationale acts is het opnamebeleid veel minder streng.
  De albums van Ed Sheeran krijgen in OOR steevast recensies, ook al haalt de popkenner zijn neus ervoor op. De recensies zijn ook helemaal niet vriendelijk van toon. En trouwens: waarom zou de lezer een recensie van Divide nodig hebben? De liedjes waren de maanden na publicatie onontkoombaar op de radio; iedereen weet hoe die plaat is! Maar blijkbaar wordt er ter redactie niet aan getwijfeld dat nieuw werk van de roodharige Knuffelbrit besproken moet worden. Stomweg te belangrijk om te negeren.
  Ook bands die het bij een toegewijder publiek nog goed doen, krijgen bij OOR niet bepaald een warme ontvangst. Bastille (“Het debiele broertje van Coldplay”) en Volbeat (“Kutplaat met gejatte riffs”) worden steevast in de zeik genomen. Maar wel zonder meer besproken. “Niet goed genoeg” is dus op zich nog geen reden om een plaat niet te recenseren.

Hoe zou het komen, dat de redactie van OOR er geen been in ziet om populaire buitenlands bands genadeloos de maat te nemen, maar ze toch de relevantie toekent die populaire Nederlandse bands wordt ontzegd? Misschien is het de druk van de Engelstalige media. Je wilt als OOR beslist de albums die The Guardian en Rolling Stone bespreken niet onbehandeld laten.
  Maar er lijkt ook een element van desinteresse of ontbrekende deskundigheid in te zitten. Volbeat, hoe gehaat ook, kan voor rekening komen van de metalheads van dienst, Bastille kan beoordeeld worden door een van de vele indieliefhebbers en Ed Sheeran – daar weet iedereen wel raad mee. Tegelijkertijd is popman Jan van der Plas – die ook de ondankbare taak heeft alle heruitgaven van albums uit grootmoeders tijd te behandelen – de enige die zich over Bløf uitlaat. Om een album van Nick & Simon te beoordelen, moet je niet alleen een beetje affiniteit met het genre hebben (“dit is kut want het is palingpop” is duidelijk geen optie), maar ook over een fatsoenlijke kennis van de Nederpop in het algemeen en de palingpop in het bijzonder beschikken. Zo iemand moet op de redactie van een muziekblad maar net rondlopen.