Herdenkingsbijeenkomst Louis Grijp

Afgelopen januari overleed musicoloog en muzikant Louis Grijp. Een hardnekkige tumor was hem ten langen leste fataal geworden. Vanwege zijn enorme verdiensten in de muziekwereld en de wetenschap vond men op de Universiteit Utrecht en het Meertens Instituut dat de man meer verdiende dan alleen een uitvaart. Aldus geschiedde: vandaag was er een herdenkingsbijeenkomst in de vorm van een symposium, met tussen de lezingen door muziek van de Camerata Trajectina. Liedjes die Grijp zelf heeft gereconstrueerd, uiteraard.

Aan onversneden lof geen gebrek vanmiddag. Teneur van de meeste lezingen: Grijp werkte hard, maar stak ook anderen aan, Grijp was serieus, maar voelde zich voor niets te goed, Grijp was intelligent, maar je kon met hem lachen – kortom: Louis Grijp was muziekwetenschapper en musicus, twee carrières die je niet los kon zien. Ook aan opkomst geen gebrek: de toegang was gratis en Leeuwenberg, waar de bijeenkomst plaatsvond, zat praktisch vol. Zeker mijn oud-docenten waren volop aanwezig. Zelfs Paul van Emmerik, die vanwege zijn gezondheid nooit ergens heen gaat, maakte voor Grijp een uitzondering.

De middag begon met de Camerata, die opkwam met een rouwlied voor Willem van Oranje. Het laatste couplet had Grijp kort voor zijn dood (neem ik aan) zelf geschreven voor deze gelegenheid. Een beetje verontrustend, maar vooral geestig. En na de befloerste trom en het rouwgebrom kwam er alweer een vrolijk geuzenliedje langs.

Na een biografische inleiding door Hans Bennis, de directeur van het Meertens Instituut die de hele middag aan elkaar zou praten, kwam Els Stronks aan het woord. Zij gaf een lezing over religieuze contrafacturen: godsdienstige liederen op andere, eventueel wereldlijke melodieën. Grijps onderzoek naar dit onderwerp (zomaar een van zijn bijdragen aan het onderzoek naar de liedkunst uit de Gouden Eeuw) werd aangehaald. Calvinisten, katholieken en doopsgezinden, allemaal hadden ze hun eigen liederen, waarmee ze soms strijdbaar tegen elkaar in gingen. Open vraag was nog of de verschillende godsdienstige groepen ook wezenlijk andere muziek hadden. Dat onderzoek loopt nog; later dit jaar verwacht men de resultaten. Uiteraard kwam het idee voor dit werk van Grijp.

Peter van Kranenburg, een vrij jonge Instituteling die in aanmerking lijkt te komen voor Grijps opvolging, had een helder maar vooral zeer bescheiden betoog. Hij had het uitsluitend over het werk van Grijp, niet over dat van zichzelf. Misschien deed Van Kranenburg dit met het oog op het lekenpubliek dat ook in de zaal te verwachten was. Net zoals Grijp ooit in mijn college deed, vergeleek Van Kranenburg hier twee liederen: een zestiende-eeuws lied uit het Antwerps Liedboek en een in de jaren zestig nog opgetekend lied van een Groningse plattelandsvrouw. Het Groningse lied bleek nog een verre nazaat van dit oude Antwerpse dichtsel. Uiteraard kregen we de oude versie daarna live te horen.

De volgende gast kon niet komen: Vlaming Frank Willaert zat in Berkeley en had zijn lezing per video opgestuurd. Met Willaert heeft Grijp ooit nog samengewerkt aan het werk van Hadewijch. De Utrechter toonde aan dat Hadewijchs teksten oorspronkelijk gezongen werden. Willaert: zijn droge, rationele argumenten konden mij niet overtuigen, maar toen ik de liederen op het Festival Oude Muziek uitgevoerd hoorde, was ik om. Het roept interessante vragen op: zijn wij muziekwetenschappers wel zo wetenschappelijk?

Na Willaert kwam Emile Wennekes, de Utrechtse professor die ik al jaren ken. Wennekes had het over zijn samenwerking in de hoofdredactie van Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, een beslist niet kinderachtig boek dat we indertijd nog intensief gebruikt hebben bij de cursus die beide heren gaven. Wennekes had het ook over zijn persoonlijke band met Grijp, bijvoorbeeld over hun belevenissen samen in de auto. Omdat hij de eerste was die daarover sprak, vond ik dat erg ijdel en niet op een aangename manier. In alle eerlijkheid moet ik echter toegeven dat ik waarschijnlijk hetzelfde had gedaan. Bovendien heeft hij mij erg ontroerd met de keuze voor Psalm 143 na zijn lezing: de tekst van de gelovige die vroeger dagen herdenkt, zijn armen naar de Heer uitstrekt en naar Hem verlangt als een droog land naar water, krijgen toegepast op een overleden naaste een hartverscheurende lading…

Marc van Oostendorp is geen musicoloog maar een taalkundige, en was als dialectoloog Grijps collega aan het Meertens Instituut. Ook met hem had Grijp samengewerkt, en wel aan diens levenswerk, de Liederenbank. Meer dan welke spreker ook ging Van Oostendorp op de technische details van de Bank in: hoe verschillen voeten van elkaar, hoe label je ze. Hij legde uit dat eenmaal ritmisch geanalyseerde liedteksten vrij gemakkelijk aan elkaar te koppelen zijn met een digitale databank. Dan blijft er echter nog veel werk voor mensen over, namelijk het analyseren en invoeren zelf. De Leidse professor ging in op de vraag of een computer ook dat kan, en welke problemen hij daarbij ondervindt.

Nico van der Meel, een musicus uit de Camerata, hield het laatste praatje. Inhoudelijk was dat het hoogtepunt van de herdenking: er werd een nieuwe editie van het Maastrichts Liedboek gepresenteerd. Net als Wennekes had Van der Meel het weer uitgebreid over zijn persoonlijke band met Grijp (en liet zich voorstaan op zijn betere kennis van het klassieke contrapunt), maar het ging toch vooral over het onderzoek zelf. Jarenlang hebben ze tezamen de verloren gegane melodieën van het Liedboek gereconstrueerd (de andere partijen zijn wel bewaard gebleven) en verschillende sterke staaltjes en monnikenwerk kwamen onder het voetlicht. Nu, begin 2016, is de editie eindelijk klaar – het is bijzonder navrant dat Grijp het net niet heeft mogen meemaken, al heeft hij de arbeid zelf natuurlijk wel kunnen voltooien. De afsluiting was vervolgens voor Frits van Oostrom, aan wie het eerste exemplaar symbolisch werd overhandigd. Helaas nam Van Oostrom ook het woord: ondanks ’s mans grote taalgevoel was zijn praatje saai en langdradig; bovendien bracht het niet veel nieuws.

Na afloop was er in het stampvolle zijschip een borrel. Om redenen die er niet toe doen ben ik vrij snel na afloop weggegaan, maar niet zonder eerst nog even geld uit te geven. Voor het liedboek (afgeprijsd zestig euro) had ik domweg geen geld, maar natuurlijk heb ik het wel gekocht. Ook de bijbehorende cd ging mee.

Hoewel een enkele spreker wel geëmotioneerd raakte tijdens zijn praatjes, heerste er aan het einde geen bedrukte sfeer. Vanmiddag was het leven en werk van Grijp gevierd, zijn enorme erfenis aan ons erfgenamen gepresenteerd. En niet alleen dat. Marc van Oostendorp zei het al: “Ik heb nog nooit een herdenking bijgewoond met zoveel toekomstplannen.” Bijna alles aan deze middag was pure inspiratie. Wij musicologen en volkskundigen worden met ons allen de nieuwe Grijp!

Huelgas Ensemble – Werken van Jacobus Gallus

Eerlijk is eerlijk: voor een musicoloog ga ik veel te weinig naar concerten. Dat heeft verschillende redenen; geld is er één van. In elk geval had ik het nieuwe Vredenburg nog niet van binnen gezien. Ik was dan ook verheugd dat de Grote Zaal nog precies de Grote Zaal uit mijn ‘jeugd’ (d.w.z. mijn vroege studiejaren) was, al had het grove beton uit de foyer (het niemandsland rondom de zaal) wel weggestuukt mogen worden.

In die Grote Zaal voerde men gisteravond renaissancemuziek uit. Het Huelgas-ensemble schotelde ons een programma met muziek van de Sloveense componist Jacobus Gallus (het Festival Oude Muziek had immers Habsburgers besteld) voor. Wat moeten we überhaupt zeggen over een concert met zo’n gerenommeerd ensemble en zulk specialistisch repertoire?

De componist was in elk geval geen verkeerde keus. Gallus was een echte eclecticus, die net als iedereen hoog opkeek naar de Vlaamse polyfonisten maar evengoed naar de Venetiaanse meerkorigheid luisterde. Dat geeft zijn werk de afwisseling die bij veel renaissancecomponisten ontbreekt.

In het eerste deel van het concert stonden veel breekbare, ‘Vlaamse’ motetten geprogrammeerd. Het is altijd weer een schok om die stukken in de concertzaal te horen en niet in de kerk: er is geen galm die de samenklanken secondelang meedraagt en elk kuchje laat zich meedogenloos horen. Het stelt ook hogere eisen aan de uitvoerenden: a capellapolyfonie klinkt niet meer vanzelf hemels. Natuurlijk weet het ervaren en hoog geprezen Huelgas Ensemble er wel raad mee, ook als het zwaar chromatische Mirabile mysterium voorbij komt.

Een heel ander verhaal zijn de chansons. Hun snellere ritmes verdragen juist geen echo en kerkelijke sacraliteit. Het Huelgas Ensemble pakte ze goed aan, al kon er soms nog wel een beetje méér schwung in. Die stukken zijn immers geprogrammeerd om het ernstige af te wisselen.

In de meerkorige werken op Venetiaanse leest komt minder verregaande polyfonie voor. Deze werken steunen op hun echo-effecten en hun spel met ruimtelijke opstelling. Het ensemble nam de bedoeling van die werken duidelijk serieus: nu eens werden er ensembleleden op het balkon achter het podium gezet, dan zong een groep zangers zijn echo’s zittend (terwijl het hoofdkoor stond) en dan weer stonden er vier groepjes in elke hoek van het podium. Op een zeker moment gingen de zangers zelfs over het podium lopen. Dat vind ik wat overdreven: anders dan in een kerk, waarin de zangers om de gemeente heen lopen, heeft lopen over het podium, waar het publiek rondom zit, nauwelijks een hoorbaar effect op de muziek. (Vredenburg, met zijn vele trappetjes en muurtjes, leent zich natuurlijk niet voor een wandeling om het publiek heen.)

Wie gisteravond de horde van de renaissancemuziek had genomen (ervan uitgaande dat het merendeel van het publiek niet uit kenners bestond), werd niet teleurgesteld door dit slim samengestelde programma. De uitvoering stelde al evenmin teleur – een paar niet-helemaal-gelijke inzetten, maar een kniesoor die erover valt. Na een jaar of 500 spreken de Vlamingen nog altijd een behoorlijk woordje mee als het om renaissancemuziek gaat!