Honderd keer pop in je moerstaal (27)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 27.

Eind 2015 overleed er een zanger die iedereen kende maar die door weinigen op waarde werd geschat. Niet dat deze artiest een baanbrekend oeuvre bijeen had geschreven, maar Herman van Loenhout, alias Armand, was bij het grote publiek nooit met iets anders bekend geworden dan “Ben ik te min”, een prozaïsche aanklacht tegen het klassenverschil. Mensen die de jaren zestig hebben meegemaakt, kennen zonder twijfel “Blommenkinders” nog wel, en begin jaren tachtig kwamen we hem nog tegen in het protest tegen de kruisraketten: “Liever een Rus in mijn keuken dan een raket in mijn achtertuin”.
  In werkelijkheid heeft Armand de hele jaren zeventig door als een dolle platen gemaakt, die niet veel deden en geen hitsingles opleverden. Over zijn werk uit de jaren tachtig, negentig en nul hebben we het dan nog niet eens. En hoewel Armand geen Boudewijn de Groot is, doet de rest van zijn werk beslist niet onder voor “Ben ik te min”.
  Dit omvangrijke oeuvre zou misschien wel altijd binnen de kring van Armandkenners gebleven zijn, als Dave von Raven, zanger van The Kik en amateurmusicoloog om jaloers op te worden, zich er niet op gestort had. Zo kwam het in 2015, nog net op tijd, tot een gezamenlijke plaat en tour. En een gratis singletje bij Record Store Day. Op de b-kant treffen we “Fuck de blues” aan, een nummer uit begin jaren negentig. De a-kant bevat “Snelle jongens”, een gewone albumtrack uit 1981, afkomstig van de elpee Nachtbraken. Met een hippe, hoog geprezen retroband achter zich kwam Armand de laatste maanden van zijn leven weer volop voor het voetlicht.

TopNotch, het label van The Kik, zet het liedje helemaal op zijn hipsters online: een plaatje van gekleurd vinyl, afgespeeld op een platenspeler die er erg retro uitziet:

Na een paar regels wordt het onderwerp van de tekst duidelijk: het gaat over cocaïne. Van die drug ga je inderdaad hard: één snuifje en je kunt weer uren vooruit, met de energie van een Olympisch atleet en een ego waar Donald Trump een diepe buiging voor maakt.
  Bij “snelle jongens” denken wij al snel aan yuppies, hét type van de jaren tachtig. “Yuppie” was anno 1981 nog geen woord, maar het fenomeen was in opkomst. Materialistisch ingestelde jongeren, die zich afzetten tegen de hippie-idealen uit het voorbije tijdperk, werden vanaf eind jaren zeventig langzaam de norm. Die jongeren werden twintigers en dertigers en maakten in de jaren tachtig carrière. Yuppen zijn rijk, en kunnen daarom de coke, een zeer dure drug, betalen.
  De tekst bevestigt dat beeld. Armand spreekt hem (want hij zingt niet) met een bekakt accent uit. De woorden spreken voor zich:

     De snelle jongens met hun kleine lepels, dat zijn wij.
     Maken een rolletje van een briefje van een geeltje / 100 euro en we zijn blij.
     Een pakketje met sneeuw, van die harde witte brokjes
     zijn voor ons toch heel wat fijner dan zo’n drink on the rockjes (?)

Het lijkt duidelijk: Armand zette zich in deze tekst, als oude wietrokende hippie, af tegen deze nieuwe subcultuur, die in alles het tegendeel van de zijne was. Maar de waarheid ligt gecompliceerder. Armand heeft in zijn leven meer drugs gebruikt. Wat hij hier vertelt over de gevolgen van coke, ondervond hij rond 1980 zelf. In een interview met OOR (2015, nummer 7) geeft hij toe: “Op de verjaardag van mijn tweede vrouw in 1979 ben ik er toch weer mee begonnen, van snuiven kwam dealen en het duurde tot 1998 eerdat ik er vanaf was.”
  Ai. Armand de cokesnuiver. Daar gaat het beeld van ouwe hippie die zijn gewoontes en opvattingen vijftig jaar lang trouw bleef. Ineens is het niet meer zo zeker of hij wel door de mond van een ander zingt. Gebruikers gaan met gebruikers om. De drug moet voorzichtig worden gekocht en gebruikt, anders ben je eraan. Bovendien heeft een highe snuiver weinig aan een nuchter persoon of aan een stoner. Je klit al gauw aan elkaar. Armand moet een groot deel van zijn tijd tussen die yuppen hebben doorgebracht. Overdag hard werken in je saaie kantoorbaan, ’s avonds lekker los en als je genoeg snuift, kun je de hele nacht doorhalen en de volgende dag vrolijk verder werken. Was Armand dan zelf ook een yuppie? Was de tijdgeest zo sterk dat zelfs hij ervoor bezweek? We kunnen het hem niet meer vragen…

Armand & The Kik – Armand & The Kik

Even een bekentenis: van Armand kende ik tot voor kort alleen “Ben ik te min”. Ook als (zelfbenoemd) expert in de Nederlandstalige pop vond ik het jarenlang niet de moeite waard om de rest van zijn werk te onderzoeken. The Kik brak deze protestzanger voor ons open. Zij lieten hem al opdraven op hun debuutplaat (“Want er is niemand”) en brachten dit jaar met Record Store Day een single met hem uit. De twee liedjes van dat plaatje, “Snelle jongens” en “Fuck the blues”, bleken afkomstig van een compleet gezamenlijk album.

Armand en The Kik zijn in veel opzichten een goed koppel. Armand is in veel opzichten blijven hangen rond 1970, The Kik maakt muziek in de stijl van die tijd. Het was de Rotterdamse band dan ook wel toevertrouwd om deze Armandcomposities, merendeels afkomstig van verschillende oude albums, van beat- en psychedelica-arrangementen te voorzien.

Anders dan Boudewijn de Groot is Armand een echte protestzanger, die vermoedelijk ook niet boos wordt als je hem zo noemt. Engagement en maatschappijkritiek toont hij echter meestal niet met grote gebaren, maar met het alledaagse. ‘Trek je niet terug met zelfmedelijden’ is een veelgehoorde boodschap (“Waar is je glimlach”, “Fuck the blues”).
  Ook iemand die op zijn 69e nog steeds op industriële schaal wiet rookt en lang haar heeft, ontkomt niet aan het burgerleven: zonder schroom zingt hij (in “Giglied”) bezingt hij de vele benzinepompen die hij tegenkomt als hij na een concert met de burgerlijke, vervuilende auto huiswaarts keert. Het intellect wordt evenmin geschuwd: een liedje over de dood, die hij soms in het ziekenhuis in de ogen ziet, heet, met een verwijzing naar P.N. van Eycks gedicht De tuinman en de dood, “De weg naar Isfahan”.
  De grote wereldzaken komen wel om de hoek kijken, maar nooit met enge kreten als ‘kapitalisme’ of ‘revolutie’. Het dichtst in de buurt komt nog “Gemeengoed”, waarin Armand tekeer gaat tegen de grote jongens in alle sectoren (niet in het minst de muziekindustrie). Dit is echter een cover, de enige van de plaat, en wel van de extreemlinkse zanger David Rovics.
  Veelzeggend, want ondanks zijn ongenoegen lijkt de nuance Armand beter te passen. Zonder specifiek doelwit en met een algemene boodschap zijn zijn liedjes ook een stuk tijdlozer. “Ik heb te veel stellingen gehoord om er nog maar eentje te geloven”, zo klinkt het in “Te veel werelden”, en “Ik kan die tijd wel beter benutten / dan me door een of ander normenstelsel op te laten jutten” (“Ik heb het gevonden”). Dat laatste liedje ademt vooral de drop-outboodschap die in de hippietijd soms provocatief werd gepreekt: geen carrière maken, gewoon blowen. Het sarcasme druipt ervan af, maar wat de zanger echt wil, komen we niet te weten: spreekt hier Armand de grootverbruiker, of hebben we juist te maken met een lied tegen blowers wie de rest van de wereld niets meer kan schelen?

Muzikaal ademt de plaat de geest van de sixties, maar bepaald niet de geest van hasjiesj. De beatachtige rock is soms best stevig en in de liedjes “Te veel werelden” en “Waterfiets” bijna opgefokt. Wel ademt vooral kant B een sterk psychedelische sfeer, met blazersarrangementen, onaangekondigde tempowisselingen en vage teksten (bijvoorbeeld “Een mens is wat ‘ie geeft”). “Giglied” is zelfs een countrynummer – niet het eerste genre dat je met de protestgeneratie in verband brengt.
  De muziek is over het algemeen goed; er lijkt geen slecht liedje tussen te zitten. “Snelle jongens”, eerder dit jaar de A-kant van het singletje, springt eruit als pakkend liedje, “Een mens is wat ‘ie geeft” als muzikaal interessante song.

Hoewel Armand veel woorden nodig heeft voor zijn wijdlopige verhalen, en hoewel je je kunt afvragen of je na vijftig jaar protesteren niet een keer aan wat anders toe bent, is er al met al weinig op dit album aan te merken. Het zal waarschijnlijk geen klassieker worden, maar het is wel meer dan een curiosum. De bejaarde zanger en de hippe band vullen elkaars leemtes op en strijden niet om de meeste aandacht: die is gewoon voor Armand. Iedereen die zich afvraagt hoe zo’n samenwerking nou klinkt, kan het album rustig aanschaffen. Mocht deze plaats íéts bereiken, laat het dan zijn dat ik eindelijk eens ga kijken wat de Brabantse protestzanger de afgelopen veertig jaar heeft gemaakt.