Honderd keer pop in je moerstaal (78)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 78.

Vandaag een genre waar je niet al te veel meer van hoort: metal. Ik had tien jaar geleden niet gedacht die zin ooit te typen. In die tijd verkeerde ik namelijk doorlopend in kringen van metalheads, mensen in zwarte kleren die precies het verschil tussen alle subgenres wisten en tientallen, zo niet honderden bands kenden.
  Dat is nu precies het punt. Na een betrekkelijk korte periode van mainstreampopulariteit is metal een muziekgenre voor kenners geworden. Eind jaren zeventig had je bands als Black Sabbath en Judas Priest, die nog een breed publiek aanspraken. Midden jaren tachtig kreeg dat een vervolg met Iron Maiden; vanaf 1990 deed vooral Metallica het nog goed bij de modale luisteraar.
  Een nieuwe opleving kwam tegen het einde van de eeuw met de nu metal. Omdat ik in de zesde klas (2001-02) het alternatieve uitgaansleven van Middelburg in dook, leerde ik veel van die bands kennen. Maar veel van die bands bleken al niet meer te mogen. Linkin Park en Limp Bizkit, die hoorde je toch wel te haten. Ook dat werd een kenmerk van de metalscene: snobisme. De gaandeweg afgezonderde metalheads kregen steeds duidelijker ideeën over wat er wel en niet mocht. Maar goed, binnen de scene leefde en leeft het dus volop, met bands waar veel mensen nog nooit van gehoord hebben.

In Nederland wordt ook metal gemaakt. ‘Wij’ zijn vooral bekend geworden met gothic metal (ook weer zo’n genre dat eigenlijk niet mag): Within Temptation en Epica. Maar in het Nederlands? Dat is er niet bij toch?
  Nou, eigenlijk wel. Wie zoekt, die vindt. In de spleten van het internet circuleert het werk van Kutschurft, een band ergens tussen Cannibal Corpse en Anal Cunt die de luisteraar vooral wil choqueren met hoogst onsmakelijke teksten op regelrechte grafherrie. Zo’n band wil je niet in je rubriek. Doorzoeken dan maar.
  Er blijken nog heel wat blackmetalgroepen in het Nederlands te zingen. Ik had er nooit zo bij stilgestaan, maar blackmetal, een in Scandinavië erg populair genre, is meestal in je eigen taal. De bandnamen zijn sfeervol en poëtisch (Winterkou, Fluisterwoud, Wederganger), de teksten gaan vaak over rottende lijken die eens buiten hun graf komen kijken.
  Ook Vikingmetal is meestal in je eigen taal. Misschien geen toeval, omdat ook dit genre zijn oorsprong in Scandinavië vindt. Logisch, natuurlijk. In Nederland hebben we een redelijk succesvolle navolger van dit genre: Heidevolk. Hun nummer “Wodan heerst” (tekst) gaan we vandaag beluisteren.

Je kunt je afvragen of het wel zin heeft om van ‘Vikingmetal’ te spreken bij een Nederlandse band. Onze voorouders waren geen Vikingen maar West-Germanen. Dat onderkent de band ook: zij modelleren zich niet naar de Denen maar naar de Saksen, noemen hun oppergod niet Odin maar Wodan en zingen niet over trollen maar over de strijd tegen de Franken. Daarom spreken we liever van ‘heidense metal’ of ‘pagan metal’. In dit specifieke geval kunnen we daar gerust ook ‘folkmetal’ aan toevoegen; als u goed geluisterd hebt, hoef ik dat niet uit te leggen.
  Het liedje duurt acht minuten en lijkt meer voor de live-uitvoering dan voor de cd gemaakt. Er zitten minutenlange stukken in waarin er betrekkelijk weinig gebeurt, behalve een paar ruige kreten. Dat zijn de momenten waarop het publiek mag headbangen. Toch heeft het nummer muzikaal veel te bieden. De coupletten, in 6/8-maat, bieden tweestemmige zang in parallelle kwinten. Ook hier komt de inspiratie waarschijnlijk uit het noorden: in Scandinavië (vooral in IJsland) noemen ze dat tvísöngur. Anderzijds past deze tweezang uitstekend bij de power chords die de metal (en andere hardrock) kenmerken. De refreinen wisselen naar een 4/4-maat, dat houdt de spanning er ook in. De viool speelt een grote rol, ook geen alledaags instrument in de rockmuziek.

Niet alle heidense metalbands maken deze muziek om dezelfde reden, maar over het algemeen hoor je toch wel een paar gemene delers. Men houdt van de natuur, van de rouwe eenvoud die het Germaanse verleden uitstraalt. In een tijdperk van mondialisering willen ze terug naar hun wortels, en ze zijn op z’n minst benieuwd naar de religie van onze voorouders, waarvan de evangeliepredikers de sporen zo grondig hebben uitgewist. In Nederland zo grondig, dat Heidevolk af en toe tóch naar Noordse tradities moet grijpen: er is sprake van Mimir en Yggdrasil, en ze imiteren duidelijk de extatische Vikingstrijders, de berserker.
  Heidevolk – het woord ‘heiden’ betekent trouwens letterlijk ‘heidebewoner’, en daarmee feitelijk ‘onbeschaafd type’ – is het behoorlijk ernst met de Germaanse godsdienst. ‘Ik denk niet dat er bij onweer een man met een hamer door de wolken rijdt. Zie dat heidendom niet te plastisch. Maar dat betekent niet dat we niet serieus met de thematiek bezig zijn, de hele band zit er met overtuiging in.’ Aldus zanger Joris Boghtdrincker (intussen gestopt) anno 2010 in de Volkskrant.

Je eigen wortels opzoeken en cultiveren, aandacht vragen voor inheems cultuurgoed dat lang geleden met geweld onderdrukt werd – daar is niets mis mee. Het zou zo de missie van een indianenstam kunnen zijn. En toch – voor degene die deze band voor het eerst tegenkomt is dit even slikken. Anno 2017 zijn de Germanen en hun godsdienst toch vooral het domein van extreemrechts. Agressieve Duitse nationalisten uit de negentiende eeuw wisten er al raad mee (denk aan de opera’s van Wagner), de nazi’s hadden het nergens anders over en tegenwoordig lopen skinheads bijzonder graag met runen rond.
  Over verdacht volk is de band duidelijk. Heidevolk is geen politieke act, en als er eentje op een gig zijn arm omhoog steekt, is het concert gelijk afgelopen. Dat is fijn natuurlijk, maar wat moet je met teksten als “Dood aan de Franken en hun god Jehova / Steek hun kerken in de brand” (uit “Walhalla wacht”)? En zou je, in de Albert Heijn of wachtend op het perron, onbekommerd het refrein van dit nummer durven zingen?

     Oneindig uw woede, uw wijsheid is groot.
     Schenk ons de zege, de vijand de dood.
     Geen angst om te sterven, uw volk onbevreesd.
     De wereld zal weten dat Wodan heerst!

In het gebed de dood van je vijand afsmeken en zelf zweren te zullen vechten voor de zege tot je er dood bij neervalt. Het is een houding die we tegenwoordig vooral nog van IS kennen. Heidevolk zingt dan ook niet als zichzelf. Net als Rapalje (zie ook aflevering 14), die expliciet als invloed wordt genoemd, dossen ze zich uit als vroeg-middeleeuwse woestelingen. Met zo’n act kun en wil je niet authentiek overkomen, ook al is het je menens met je eigen wortels. Je zingt door de mond van een type, een ander, in dit geval je voorouders.
  Die verkleedpartij werd ook niet overal even goed opgevat. In de metalscene wordt het gewaardeerd; op sommige folkfestivals werkte het eerder op de lachspieren. De zanger bleef er nuchter onder: ‘Ik ben blij dat ik een hobby heb.’ Een soortgelijke reactie gaf trouwens muziekcriticus Elmer Schönberger, van wie ik ooit een cursus muziekjournalistiek had. “Als iemand in de klassieke muziekwereld zich zo zou kleden, zou niemand hem serieus nemen.” Ja, zo lust ik er nog wel een paar. Cultuurshock, zullen we maar zeggen…
  Een beetje ironie is de band ook helemaal niet vreemd. Ze meten zich namen aan als Joris Boghtdrincker en Mark Splintervuyscht. Even voor de goede orde: ‘vuist’ is nooit met sch geweest. En hun strijdlustige liederen over het heidendom worden afgewisseld met drinkliederen als:

     Hulde, hulde, hulde aan deze kameraad.
     Wij danken onze goden dat deze man bestaat.
     Hij tapt ons onze biertjes van vroeg tot heel erg laat.
(bis)

Als je de band beter leert kennen, kom je erachter dat Heidevolk op een zeer relaxte manier met het verleden omgaat. Feitelijk doen ze goed werk: ze maken de op zich onschuldige tradities los van hun nare associaties, opdat volgende generaties ze niet meer automatisch met blanke haatzaaierij in verband brengen. We mogen trots zijn op ons verleden, niet omdat we beter zijn dan anderen maar omdat we net zo goed zijn als alle andere wereldburgers.
  En onze taal: daar mogen we ook weer trots op zijn. Alles wat je op school hebt geleerd – gebruik spreektaal, en vermijd al die ouderwetse woorden! – mag je bij Heidevolk vergeten. ‘Keerzang’, ‘deemstering’ en ‘heir’ – ze krijgen hier weer volop de voorkeur.
  Heidevolk stelt zichzelf tot doel om te zingen over de zaken die hen boeien, zonder daarbij een politieke boodschap uit te dragen. In deze tijd van polarisatie, waarin alles wel politiek lijkt, is dat een heel riskante onderneming. We kunnen ze het beste belonen door ze te beoordelen op hun act: sfeervolle teksten op heel verdienstelijke muziek.

Honderd keer pop in je moerstaal (13)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 13.

In de jaren zeventig vindt er een verschuiving plaats. Popmuziek, tot dan toe altijd de muziek van tieners en eventueel twintigers, wordt middle-of-the-road. Dat wil zeggen: een muzieksoort waaraan het gros van de bevolking gewend is geraakt, een muzieksoort die geen opzien meer baart in het openbare leven, een muzieksoort die langzaam maar zeker de eerste keus wordt voor gemakkelijk commercieel succes. Natuurlijk, commerciële popmuziek was er allang, maar die was gericht op tieners. Bubblegumpop. Midden jaren zeventig doen dertigers hun werk, het huishouden en de autoritjes met popmuziek op de achtergrond en niemand kijkt ervan op.
  Die trend heeft zijn weerslag in de hoogmis van de middle-of-the-roadmuziek: het Eurovisiesongfestival. Een voorbeeld? In 1970 wint, voor Ierland, Dana met “All kinds of everything“. Een mierzoet liedje zoals we er al zoveel op dat festival hebben gehoord. In 1974 wint, voor Zweden, ABBA met “Waterloo“, een regelrechte glamrocker. En niet met zo’n klein verschil ook…

Wat doen andere landen dan? Die gaan de formule kopiëren. Voor het volgende Songfestival was Dick Bakker met de muziek belast. Een vakman bij de radio die wel raad wist met de smaak des volks. Hij pakte moeiteloos de nieuwe poptrends op en schreef Dinge-dong. Drie acts mochten het uitvoeren, alle drie met een gelijkaardig repertoire: Albert West, Ria “Debbie” Schildmeyer en Teach-In.

Het verdere verhaal is bekend. Teach-In won de voorverkiezing en werd naar Stockholm gestuurd. Met deze versie won Nederland het festival.

Op de eindronde werd het liedje in het Engels gedaan. Zingen in de (of een) landstaal was destijds, net zoals tegenwoordig, niet verplicht op het Songfestival, en men begreep dat een popliedje in het Engels gemakkelijker in het gehoor lag voor een internationaal publiek. Het gebruik van de eigen taal was wel altijd de norm geweest en werd later alsnog verplicht. Zo kwamen we aan een heel stel Nederlandstalige popliedjes in een tijd waarin dat niet zo gebruikelijk was, en zo kon het dus ook dat dit nummer aanvankelijk in het Nederlands verscheen.

Doet de Nederlandse taal dit nummer goed? Mwah, de tekst is best een beetje belachelijk:

     Is het lang geleden, is het lang geleden
     Dat m’n hartje riep met z’n ding-dinge-dong?

Een vraag die volstrekt niet relevant lijkt (“is het echt wel lang geleden”) en later niet beantwoord wordt. Een volwassen vrouw die op het podium over “m’n hartje” zingt en daarmee niet haar kind van 14 maanden bedoelt. Een simpele klanknabootsing die de kern van de regel wordt en later de basis zal blijken voor een compleet rijmschema. Nee, dan toch liever de Engelstalige versie. Hoewel:

     Ding-a-dong, every hour, when you pick a flower
     Even when your lover is gone-gone-gone.

De onomatopee wordt een gebiedende wijs: je moet gaan dingedongen, en wel elk uur, ook als je een bloem plukt. Dit moet je zelfs doen (het dingedongen of het plukken) als je liefje ervandoor is.
  Nee, de Engelstalige versie is geen haar beter. Misschien is ze nog wel erger, met haar stoplappen als “when you pick a flower” (dat had er vast niet gestaan als de vorige regel niet op “hour” eindigde). Maar de Engelstalige versie klinkt wel beter, in elk geval op het eerste gehoor. Dat hoor je vaker van popliedjes: Engels klinkt beter. Is dat ook zo? En zo ja, hoe komt dat dan?
  In de eerste plaats ligt dat aan ons. Het Nederlands zit dichter op onze huid, het komt ongefilterd binnen. Als een tekst rammelt, valt dat meteen op. Engels staat verder van ons af. We beheersen het, maar de meesten van ons moeten toch enige moeite doen om het te verstaan. Bovendien vallen onbeholpen formuleringen je niet meteen op. En zelfs al spreek je het (nagenoeg) perfect, het blijft een vreemde taal. Die voelt toch meer als een code. Een Engelse songtekst komt aan, maar niet binnen.
  Maar Engelstaligen horen wél meteen of een tekst sterk of zwak is. Songfestivalexpert John Kennedy O’Connor (wat is dat toch met Ieren en het Songfestival) noemde de woorden van dit lied inderdaad met zoveel woorden “belachelijk”. Toch accepteren Engelstaligen dit nummer, dat een internationale hit werd, en nog talloze andere onnozele liedjes. Waarom knappen zij niet af op een matige tekst?
  De Engelse taal is niet per se welluidender dan het Nederlands. Beide talen hebben klanken die helemaal niet mooi zijn. Nee, voor echt mooie zang moet je bij het Italiaans zijn. Maar de popmuziek is wel gemaakt rond de Engelse taal. Klassieke rock laat zich in het Engels beter horen omdat deze taal veel lange klinkers heeft, die je met veel expressie kunt schreeuwen.
  Geldt dat ook voor dit soort pop? Dat is nog maar de vraag. Persoonlijk vind ik de tekst van “Dinge-dong”, in al zijn onnozelheid, goed bij de muziek passen. Er is waarschijnlijk iets anders aan de hand. In 1975 zijn we al twintig jaar lang gewend aan pop in het Engels. Rock ’n roll, Brill Building, skiffle, beat, psychedelica, glamrock – het was allemaal Engelstalig en wij zogen het op als een spons. Als je één van die subgenres in het Nederlands gaat proberen, sta je eigenlijk al met 4-0 achter. Dat is een verloren strijd.

Heel vaak hoor je dit liedje niet meer. Dat kan met de tekst te maken hebben, maar het lijkt mij waarschijnlijker om de muziek de schuld te geven. Zeker: het liedje in bekwame handen gesmeed, met een goed lopende melodie, een onberispelijk arrangement (klokken!) en in de bridge twee keer een heel interessante modulatie (op 1:21 en 1:28 in het eerste filmpje). Het heeft ook niet voor niets gewonnen. Maar zo geïnspireerd als “Waterloo” is het niet.

Wat rest is vooral een nostalgische herinnering voor wie 1975 nog heeft meegemaakt, met nu en dan een opleving op radio en televisie. Op die manier kennen mensen onder de veertig het ook nog. O ja, en er is ook een metalversie van. Dat is inderdaad net zo debiel als het klinkt, maar draait het Songfestival niet al jaren om camp? Precies. Er is geen betere manier om dit stukje mee af te sluiten.

Wederganger – Halfvergaan ontwaakt

Blijkbaar werkt er op de (socialemedia)redactie van Onze Taal een metalfan, want hun Twitterkanaal meldde gisteren het bestaan van een vrij nieuwe Nederlandstalige blackmetalband, genaamd Wederganger, die deze maand in beperkte oplage het album Halfvergaan ontwaakt uitbracht. Dit album blijkt zeker de moeite van het recenseren waard.

Nederlandstalige metal – lange tijd was dat nauwelijks mogelijk. Sinds een aantal jaar hebben we Heidevolk, een Vikingmetalband die in de huid van de oude Saksen kruipt en op het podium Germaans carnaval houdt. Black metal was er ook al eerder: de namen Winterkou en Fluisterwoud komen in me op, maar hun muziek ken ik nauwelijks – ze zijn intussen trouwens allebei gestopt.

De Nederlandse taal leent zich nochtans geweldig voor dit soort rouwe metal – beter dan het Engels, dat niet zo stoer Germaans klinkt en bol staat van de Franse leenwoorden. Alleen de titel geeft het al aan: geen vampiers of zombies maar wedergangers, mensen die na hun dood uit het graf terugkeren. Zulk bijgeloof bestond ook in onze streken, waarom zouden we ze dan een creoolse of Slavische naam geven?

De teksten zitten over het algemeen goed in elkaar. Ze zijn niet perfect – kreupelrijmen en antimetrieën komen geregeld voor – maar ze missen hun doel niet: de sinistere sfeer van eeuwenoude angsten en bijgelovige volksverhalen wordt met verve geschilderd. “Gezellig” en “hygiënisch” zijn niet de juiste woorden voor de tekstuele inhoud: “Mijn wormstekige lijf / De gore stank van het graf / Smerige geur van de dood / Die mij sinds jaren omgaf”… De griezelverhalensfeer loopt in “Zwarte gedachten”, het laatste liedje, uit op een compleet aards inferno: “De bronnen vergiftigd / De hemelen zwart / Een wereld gegeseld / Met tergende smart.”

De teksten gaan dus niet over het satanisme, maar over het één-na-favoriete onderwerp van het subgenre. De link met Cradle of Filth is snel gelegd. Ook muzikaal zijn er parallellen aan te wijzen. Wederganger heeft te veel muzikale pretenties om een hardcore blackmetalband te zijn. Voorspelen, naspelen, gitaarsolo’s, het zit er allemaal in, en de hoge grunts worden afgewisseld met lage, heldere zang en spreekzang. Een mooi effect is zingen en grunten tegelijk, zoals in “Dwaallichtbezwering”. De grunts zijn trouwens goed: hoewel dit soort vocalen eigenlijk nooit te verstaan zijn, wordt er beter gearticuleerd dan bij veel bekendere bands.
  Bij extreme muziekgenres ligt eenvormigheid op de loer: ben je niet goed ingewijd, dan gaan de liedjes op elkaar lijken. Veel nummers op dit album vallen er deels aan ten prooi: een ellenlange afwisseling tussen twee akkoorden en steeds herhaalde melodieën. “Dodendans” is met zijn bijna acht minuten echt wel te lang. Andere nummers blijven spannend (of worden weer spannend) door goed gekozen tempowisselingen, waarbij beurtelings drums-in-moordtempo (typisch voor het genre) en rustiger passages te horen zijn. Speciale vermelding verdient “Zwarte gedachten”, met een magnifieke ritmische truc: 3/4-maat in de gitaar tegen 4/4-maat in de drums. Ritmisch onduidelijk, en in de verste verte geen black metal, is ook de Tiersenachtige instrumental “Schimmelspel”.

Ik luister niet elke dag naar metal, laat staan black metal. Er zijn beslist mensen die mij zaken over deze muziek kunnen vertellen die ik niet weet. Maar één ding staat wel vast: ik heb op dit album mooie dingen gehoord, die maar weer eens bewijzen dat de Nederlandse taal voor alles geschikt is. Hopelijk wordt dit album breed opgepikt en komt er een tweede persing van meer dan 1000 stuks. De band verdient het niet om net zo obscuur te blijven als zijn teksten!