Rotterdams Philharmonisch Orkest – Sinfônico Brasil

De afgelopen week was ik meer dan gemiddeld bezig met Brazilië. Waarschijnlijk is mijn interesse gewekt door het WK voetbal twee jaar geleden en nu aangewakkerd door de aankomende Olympische Spelen. De beslissing om nu net dit concert bij te wonen – nog wel in De Doelen, waar ik al dertien jaar niet meer was geweest – was daarom redelijk impulsief.

Het programma van gisteravond was tweeledig, zeg maar gerust hybridisch. Voor de pauze werd er werk van Braziliaanse componisten uitgevoerd, met weliswaar veel invloed uit de folklore maar toch: klassiek. Na de pauze kwam een in Brazilië wereldberoemde samba-artiest, Paulinho da Viola, een uur lang aan bod. Volgens de aankondiging van het concert treedt hij nooit buiten Brazilië op, maar nu wel – niet Lissabon, niet New York, niet Londen maar Rotterdam krijgt de eer om bij uitzondering deze grootheid te ontvangen.

De noviteit miste haar uitwerking in elk geval niet. Het gebruikelijke concertpubliek was sterk in de minderheid vrijdagavond. Ik wist nauwelijks dat Nederland een Braziliaanse gemeenschap had, maar de vele mooie meisjes en het overal hoorbare Portugees maakten toch wel duidelijk dat je hier met een Braziliaans publiek van doen had. Ook niet heel gebruikelijk: bij de deur werd je verwelkomd door een groepje trommelaars en berimbau-spelers, binnen speelde een ensemble samba en bossa nova (compleet met ingehuurde dansers) en aan de bar werden caipirinha’s verkocht. Kortom: de sfeer zat erin.

Het eerste werk was de Sinfônia da Alvorada van Antônio Carlos Jobim, althans de eerste twee delen daaruit. Deze muziek werd geschreven voor de oplevering van Brasília in 1960. Het werk deed populistisch aan: sfeerbeelden met strijkerstremoli en parallelle kwinten die doen denken aan Respighi en Ravel. Daar is niets mis mee – avant-gardistisch werk zou in één programma met populaire muziek misschien een beetje misstaan – maar het was geen memorabele compositie. Ook jammer is dat het stuk niet helemaal werd uitgevoerd. De delen gaan direct in elkaar over en na het tweede deel werd het werk nogal abrupt afgebroken.

Hierna verliet het orkest, dat deze avond trouwens door de Venezolaan Manuel López-Gómez werd gedirigeerd, het podium, op acht cellisten na. Zij kregen de taak om de Noors-Nederlandse zangeres Kari Postma te begeleiden in de Cantilena van Heitor Villa-Lobos. In dit stuk wilde de componist het contrapunt van Bach aan de Braziliaanse folklore paren. De voordracht van Postma was helaas een beetje orthodox, met veel vibrato. Het folkloristische element gaat zo wel erg naar de achtergrond; bovendien raakte de tekst net zo onverstaanbaar als bij opera. Voor het volume is het ook niet nodig: een sopraan kan best zonder vibrato boven een paar celli uit klinken.

Het volgende werk was een gitaarconcert van Yamandu Costa, die in het stuk, zoals de reizende virtuozen van weleer, zelf de solopartij speelde. Ik moest denken aan een stuk dat ik anderhalf jaar geleden op November Music heb gehoord: een gitaarconcert van Stian Westerhus. Niet alleen was in beide stukken de invloed van de populaire muziek overal aanwezig, de solist werd ook hier zelf een soort popster doordat hij behalve spelen ook moest zingen.
  Het stuk had zijn goede en zijn minder goede kanten. In het eerste deel botsten toegankelijke en minder toegankelijke stukken al te abrupt op elkaar, het tweede deel – omdat we vanavond niet met een standaardpubliek te maken hadden, werd er tussen de delen door geklapt – was wat al te zoet. Alleen in het derde deel verliep echt evenwichtig en geïntegreerd. Veel beter waren de twee pauzetoegiften (!) die Costa daarna gaf. Een solostuk dat stilistisch verwant was aan zijn concert (een mengelmoes van klassieke gitaar, flamenco en zo’n beetje alles wat de folklore aan gitaarmuziek te bieden heeft) werd gevolgd door een improvisatie op Carinhoso, een liedje dat het Braziliaanse deel van de zaal moeiteloos meezong.

Doordat de gitarist zijn publiek in het Portugees vroeg om mee te zingen met een liedje dat wij niet kennen, kreeg je af en toe het gevoel op andermans feestje te zijn. Dat gevoel overheerste ook het tweede deel met Paulinho da Viola, voor wie de meeste mensen ongetwijfeld waren gekomen. Ondanks de zeldzaamheid van een optreden buiten Brazilië had de oude sambista een beminnelijke uitstraling: geen “wat boffen jullie toch maar weer dat ik hier optreed” maar een paar vriendelijke woorden voor het orkest en een kort praatje over zijn muziek. Wat Brazilianen zich bij samba voorstellen gaat verder dan ultraritmische muziek om met drie veren aan je toges op te dansen. De scheidslijn tussen samba en bossa nova blijkt niet scherp, en de zanger-schrijver blijkt ook – zoals hij zelf al zegt – met de veel rustiger choro overweg te kunnen.
  Het tweede concertdeel verliep rustig. Paulinho is te oud om gekke dingen op het podium te doen. Hij zit gewoon te zingen (zijn stem klinkt verre van sleets) met zijn gitaar of cavaquinho (een soort ukulele), terwijl het orkest zijn werk doet. De liedjes die hij tijdens het concert bracht, stonden netjes in het programma aangegeven – handig voor leken zoals ik, die de muziek later kunnen nazoeken. Natuurlijk kwamen er toegiften – drie zelfs, want het publiek was merkbaar verrukt om deze man in Rotterdam te horen.

Hoewel niet alle composities even goed waren, en hoewel ik, ondanks mijn recente flirt met de Braziliaanse mei cultuur, nog steeds weinig heb met sambamuziek, heb ik toch waar voor mijn geld gekregen. Een divers programma met veel onbekende muziek, twee concerten voor de prijs van één en een gratis voor- tussen- en naprogramma in de foyer. Helaas liep het tegen elven en moest ik nog terug naar Utrecht – het was nog steeds te gezellig om weg te lopen. Was het bij Mozart en Beethoven ook maar zo’n feest in De Doelen. Toch?

LUDWIG – Hakkebord en psalmenpomp in TivoliVredenburg

Ik weet niet wat me bezielde om uitgerekend vanavond naar de grote zaal van Vredenburg te gaan. Ensemble LUDWIG (lud-wie?) gaf er een niet goedkoop concert met een bonte verzameling werken. Het was waarschijnlijk de vreemde bezetting: het hakkebord en het harmonium stonden centraal, en ik wilde wel eens horen wat de heren (ja, alleen heren deze keer) met hun opdrachten voor deze bijzondere instrumenten gedaan hadden.

LUDWIG is een soort kamerorkest met enkelvoudig bezette strijkers, genoeg blazers, slagwerk en een piano. De gedachten gaan dan al snel uit naar Schönberg (twee kamersymfonieën en Pierrot Lunaire), en laat die nou in 1921 betrokken zijn geweest bij een arrangement van Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune waar een harmonium in voorkomt. Het was een arrangement dat gehoord mag worden kundig uitgevoerd en goed gebalanceerd. De bij Debussy prominent aanwezige houtblazers blijven zo al behouden, en het harmonium vangt veel op van de afwezige zee aan strijkers. Iets toevoegen doet deze versie echter niet: het origineel blinkt al uit in klaarheid en een piano is toch maar behelpen als hij een harppartij moet vervangen.

Van Stravinksi volgden daarna twee neoklassieke dansjes, typisch voor de vroege neoklassieke periode: een polka en een wals (het programma vermeldde ook nog een mars, die we niet gehoord hebben). Oorspronkelijk voor piano vierhandig en later ook georkestreerd, werden ze hier op hakkebord en harmonium gespeeld. Geen gekke keuze. Zulk ‘lullig’, ironisch repertoire is natuurlijk allesbehalve heilig, en de lichte beweeglijkheid van het hakkebord komt er goed in uit – net zo goed als de wals-akkoorden die het harmonium als een accordeon doen klinken.

Peter Eötvös, die we vooral als dirigent uit de nieuwemuziekwereld kennen, componeert ook in een stijl die je zowaar ook neoklassiek kunt noemen. Wel ironisch, maar niet bijtend zoals Stravinski, en zeker niet antiromantisch. In Da capo ging hij aan de haal met schetsen van Mozart, die na een expositie met verschillende graden van herkenbaarheid worden verwerkt. De welluidende drieklanken komen niet terug, maar de tonaliteit en het speelplezier raken niet uit zicht. Wat het stuk in dit concert deed? Het was in feite een hakkebordconcert, waarbij de hoge, beweeglijke tonen van het solo-instrument al even virtuoos werden afgezet tegen een lage orkestbezetting met veel basinstrumenten. Hij zal geen geschiedenis schrijven met dit stuk, maar zeker vele geschoolde oren plezieren!

Na de pauze was het hoofdwerk van het programma aan de beurt: een harmoniumconcert van Martijn Padding. Hij noemt het werk zelfs First Harmonium Concerto en het kan inderdaad zomaar het allereerste concert voor dit instrument zijn. Wat moeten we verder van Martijn Padding zeggen? Hij is een leerling van Andriessen, die zoals bekend de gewoonte had in Den Haag kloontjes af te leveren. We weten dus wat we kunnen verwachten: veel ritme en energie, weinig gevoel en persoonlijkheid. Wel is dit concert een stuk lichtvoetiger en minder agressief dan het werk van zijn leermeester en daar kan ik alleen maar blij om zijn: het danst swingend maar onvoorspelbaar naar het einde toe en verveelt ondanks zijn duur en drie delen niet. En laten we eerlijk zijn: het zit de harmonium als gegoten. De springerige arpeggi en vlotte lijnen vermijden alle neuzel-koraal-clichés waarmee dit instrument zo geassocieerd wordt, en roepen een heuse Widor of Vierne in herinnering. Hoezeer ik ook af wil van het Haagse schrikbewind dat Nederland al zo lang in zijn greep houdt, ik kán dit werk niet haten. Een waardig begin van de orkestrale harmoniumliteratuur.

Misschien kan de Nederlandse Beier Florian Maier iets aan de Andriessen-dominantie doen. De afgelopen tien jaar heb ik sporadisch werk van hem gehoord, waarin zo’n beetje alles mocht: keiharde filmmuziek, serieuze avant-garde en heavy metal. Vandaag kwam er Cimbalom Concerto, niet echt een concert maar wel een kamermuziekwerk met hakkebord, akoestische en elektrische gitaar, viool, keyboard en geplukte bas. Ondanks dit oorvriendelijke ensemble waren de metalinvloeden niet mis te verstaan: vooral progmetalbands als Tool, Opeth en Dream Theater leken, met hun ongewone maatsoorten, lange gitaarachtige soli en polyfone texturen, nooit ver weg. Onderhoudend was het zeker, en wat meer is: Maier weet de ruimtes tussen metal-, Balkan- en romantisch idioom prachtig te mengen en op te vullen. De grote vraag blijft echter: beklijft zoiets, of wordt het binnen een paar jaar te licht bevonden? Een vraag waar ik geen antwoord op heb.

Nog in mijn metalvibe bereidde ik me voor op een kouwe douche: het concert zou eindigen met een arrangement van Faurés Pavane. We kunnen voorzichtig stellen dat Fauré niet mijn favoriete componist is, en dat de zoetvloeiende nachtkaars al helemaal niet hetgene is waarmee een spetterend concert als dit moet afsluiten. Maar hoor: daar begonnen contrabas en akoestische gitaar met de begeleiding en daar kwam ineens een fluit – onzichtbaar – nee, toch niet, ze loopt uit de coulissen het podium op. Dan vallen de andere blazers in – op de balkons. Tot slot alle andere instrumenten van vanavond, ook het harmonium, ook het hakkebord, zelfs de elektrische gitaar, die Fauré zowaar doet swingen. Een simpele truc, waar je niet te lang over na moet denken: hij werkte geweldig.

Hoewel de gimmick van de twee ongewone instrumenten me naar de concertzaal heeft getrokken, had LUDWIG veel meer te bieden. Aan zulke impulsen mag ik vaker toegeven.