De jukebox (3)

Dit jaar schreef ik in honderd stukjes, geconcentreerd rondom evenveel liedjes, een geschiedenis van de popmuziek in het Nederlands en verwante streektalen. Verschillende mooie, leuke en interessante liedjes zijn buiten de boot gevallen. De laatste twee weken van het jaar passeren die liedjes alsnog de revue.

Deel 3: country (zie ook aflevering 15)

Ja, u hebt het goed gezien. Dit hele jaar kwam er slechts één countryliedje voorbij, te weten “KL 204 (Als ik God was)”. Dat was dan ook nog een liedje van Peter Koelewijn, dat er normaal gesproken niet in was gekomen omdat de Eindhovense meester al met “Kom van dat dak af” in mijn rubriek stond. Maar het genre helemaal weglaten ging gewoon niet.
  De reden daarvoor is deels sociologisch. Country werd in Nederland in de hoek van de ‘Europese’ muziek geplaatst, samen met smartlappen en schlagers. In Amerika is dat heel anders: daar is country de rurale tegenhanger van de rockmuziek. Country kwam op in het interbellum. Eigenlijk waren de country en de blues één muziekstijl, maar door de ongelofelijke segregatie in die jaren werden er aparte muzieksoorten voor zuidelijke blanken en zuidelijke zwarten in de markt gezet. Ik heb het vaker gezegd: muzikanten denken niet in hokjes, het publiek wel.
  Na de oorlog was country de essentiële factor die rhythm ’n blues in rock ’n roll deed veranderen. Country deed het goed bij Bob Dylan en hippiebands als The Byrds, terwijl Johnny Cash, de koning van het genre, in rockkringen brede waardering vond.

Zo niet in Nederland. Hier te lande was het vooral de sentimentele country die tot een overwegend vrouwelijk publiek doordrong. Dolly Parton en Tammy Wynette scheerden hoge toppen. Heeft dat ook de Nederlandse country gevormd? Ten dele.

We beginnen trouwens in Vlaanderen. Will Tura, een muzikale allemansvriend, coverde “Lonesome 7-7203” van Hawkshaw Hawkins. Gedateerd klinkt het zeker, maar smakeloos allerminst.

Enkele jaren later was het Luk Bral die de aandacht trok. Hij zong een liedje over een geliefd countryonderwerp: de lust om te reizen en dan toch weer het gevoel dat je terug moet.

Goede country was in Nederland jarenlang het terrein van Wim Kerkhof. Op Radio Rijnmond had hij een programma geheel gewijd aan dit genre, dat overigens dit jaar ter ziele ging. Kerkhof wist waar hij over praatte, want hij was al jaren de helft van The Amazing Stroopwafels: een Nederlandstalig duo, wereldberoemd in Rotterdam e.o., dat heel wat countryachtig werk in zijn uitgebreide discografie heeft opgenomen. Een van hun bekendste nummers is “Oude Maasweg”, een vertaling van “Manhattan Island serenade” van Leon Russell. Plaats van handeling is een troosteloos weggetje in het Botlekgebied. Om ons van dienst te zijn zingen de heren eerst het origineel voordat ze hun hertaling ten gehore brengen.

Het kan ook een stuk minder smaakvol. Hepie en Hepie, twee nichtjes uit Friesland (met zulke namen hoef je dat laatste er niet bij te zeggen), verblijdden ons met een cover van Hank Locklins “Send me the pillow that you dream on”. Het origineel is mooie klassieke country met alles erop en eraan. “Ik lig op mijn kussen stil te dromen” is elektronisch, sloom en behoorlijk bloedeloos. Maar het werd wel een kneiter van een radiohit. Als je wilt weten waarom de country in Nederland bij de smartlappen werd ingedeeld, heb je hier het antwoord:


Ja, rond 1980 werd popcountry wel een dingetje. Zelfs goede artiesten deden eraan mee. Ze probeerden hun sound te moderniseren door er synthesizers tegenaan te gooien. Dat leverde inderdaad hits op, maar anno 2017 ligt geen mens meer wakker van die muziek.
  Ook Utrecht had een groep die popcountry zong, in het plaatselijk stadsdialect nog wel. In “‘k Wis nie da je kwaod werd” haalt een echte Utrechter allemaal asociale rottigheid uit: oplichten en gejatte fietsen in de gracht gooien. Het is te hopen dat de bandleden zelf ook uit het volkse milieu kwamen, en niet stiekem USC-reünisten waren…

Country is niet alleen voor cowboys. Na de oorlog was er een groep countryartiesten die zich niet meer thuis voelde in het stervende beroep van paardrijdende koeienhoeder, maar het moderne metier van vrachtwagenchauffeur bezong. De grote man van de truck-driving country in Nederland is natuurlijk Henk Wijngaard, ook in het echte leven vrachtwagenchauffeur en bovendien de oom van Shania Twain.

Naast Henk Wijngaard was er ook nog de BB Band. De zanger van deze band is blijkbaar geen trucker, maar de romantiek van de verlaten wegen trekt hem wel aan. Daarom laat hij zichzelf als lifter meenemen. Maar Stille Willie blijkt geen gewone trucker…

Het hoeft niet per se over verloren liefdes of verlaten vlaktes te gaan. Mac Davis zong gewoon over zichzelf. Peter Blanker bracht Davis’ “Hard to be humble” naar Nederland als “Het is moeilijk bescheiden te blijven.”

Ook deze aflevering van De jukebox sluiten we af met een artiest die al aan de beurt is geweest. Daniël Lohues heeft in zijn loopbaan heel wat goede country geschreven – hij kan zo met tien liedjes in dit stukje. Mijn keuze valt op “Dankjewel voor de zon”, een Nederlandstalig (!) liedje dat hij met Skik schreef. Tot nu toe vooral bekend bij de fans, maar daar moet maar eens verandering in komen.

De jukebox (2)

Dit jaar schreef ik in honderd stukjes, geconcentreerd rondom evenveel liedjes, een geschiedenis van de popmuziek in het Nederlands en verwante streektalen. Verschillende mooie, leuke en interessante liedjes zijn buiten de boot gevallen. De laatste twee weken van het jaar passeren die liedjes alsnog de revue.

Deel 2: hiphop
(Zie ook afleveringen 2, 26, 49, 54, 71, 74, 76, 81, 90, 93, 95, 97 en 98)

De laatste maanden heeft het in mijn rubriek hiphopliedjes geregend. Na 2000 schoten Nederlandstalige rappers en rapcollectieven als paddenstoelen uit de grond – eerst in Nederland, later ook in België. Om nog een beetje muzikale diversiteit (en geslachtsgelijkheid) te houden, heb ik letterlijk tientallen acts moeten weglaten. Vandaag komen die kort aan bod.

In aflevering 26 konden we lezen hoe het Nederlands al heel vroeg de hiphop was binnengekomen, dankzij kindsterretje Danny Boy en zijn producer-vader Han Grevelt. Daarna was het jaren wachten tot de Nederhop echt van de grond kwam. Dat wil niet zeggen dat er tussen “Repperdeklep” van Danny Boy en “Moordenaar” van Osdorp Posse niets gebeurd is. In 1983 had een Utrechtse artiest, De Neus, al succes met “Tien tegen één dat hij Jansen heet”. De Neus heeft een vraag die 34 jaar later actueler is dan ooit: Willen jullie meer of minder Jansens?

MC Miker G en DJ Sven hadden in 1986 een wereldhit met de “Holiday rap”. Drie decennia nadien klinkt dat nummer duf en oppervlakkig, maar op dat Nederlandse succesje mogen we best een beetje trots zijn. Maar ja, waarom moesten twee Hollandse jongens nou weer doen of ze Amerikaanse toeristen waren? Dat vonden twee andere Nederlanders ook. Haagse Harrie en Hollandscheveldse Hendrik brachten het alternatief: de “Hollandse rep”. Zij zongen allebei in hun eigen dialect over vakantie in hun eigen woonplaats. Ze verstaan elkaars plat wel, maar elkaars vakantiegevoel begrijpen ze wat minder.


Maar wat je er verder ook van kunt zeggen: rap werd steeds meer mainstream in de jaren tachtig. Er waren nog niet veel Nederlandse artiesten die het deden, maar de jeugd, ook de blanke jeugd, had het volop ontdekt. Zodoende kwam de hiphop ook Kinderen voor Kinderen in. Op nummer 7 (uit 1986) waagde Edwin Rutten zich al aan de rap (“Ik ben toch zeker Sinterklaas niet”), maar een echt hiphopnummer moest wachten tot 1989: Het tiende album opent met “Stuntelkampioen”.

Rap, dat deed je in principe op funkmuziek. Maar er is geen reden waarom je niet boven een andere begeleiding kunt rappen. Daar kwamen muzikanten al redelijk vroeg achter: denk alleen maar aan “Walk this way”, waarin gerapt wordt boven een hardrockbegeleiding.
  Kan het dan echt op alle muziek? Ja. André van Duin bewees dat. In zijn Van Duin Show bracht hij een carnavalskraker met rap aan de man. De laatste maanden van 1993 kwam de pizzaman elke week op zijn brommer de show binnenrijden om er de stemming in te brengen met zijn “Pizzalied”. Vervolgens kwam het ding als single uit en met carnaval 1994 had Van Duin een nieuwe hit te pakken. Zijn zoveelste.

In de tussentijd timmerden Osdorp Posse en Extince natuurlijk serieus aan de weg. Zij inspireerden de volgende generatie rappers, die rond 2000 opkwam. Niet allemaal waren ze goed. Zo’n Def Rhymz bijvoorbeeld, zou die het vandaag de dag nog maken?

Maar de grote wegbereiders gaan zelf ook niet helemaal vrijuit. Def P, de frontman van Osdorp Posse, verblijdde ons in 2002 hiermee:

Nee, dan horen we toch liever de Moordgasten. Twee piepjonge pubers (ik geloof 16 en 14!) die hoge ogen gooiden in de scene. In “Je moet je bek houwe” rappen ze over leeftijdgenoten die op het internet, veilig achter glas, alles afzeiken. Ze waren hun tijd jaren vooruit. Helaas, na één album nooit meer iets van gehoord. De jongens moeten nu rond de dertig zijn. Zouden ze nog steeds muziek maken?

In hetzelfde jaar, 2003, stormde er een half Marokkaanse jongen uit Almere de hitparade binnen. In een tijd dat Marokkanen constant onderwerp van maatschappelijk debat waren, confronteerde hij het publiek met het geluid van zijn eigen gemeenschap en andere maatschappelijke problemen. Hij werd op handen gedragen – even. Vanaf 2004 kwam zijn stadsgenoot Ali B op, en voor Ali B was de Raymzter geen partij. Hij werd op alle fronten – teksten, rapvaardigheid, refreinen – afgetroefd. Des te meer reden om hem nu voor de vergetelheid te behoeden:

De Raymzter en Ali B zijn bruggenbouwers. Ze zeggen wel wat ze denken, maar ze zijn niet uit op confrontatie met de maatschappij. Dat kun je beslist niet zeggen van Salah Edin. Orthodox moslim, gekant tegen zowat alles wat Nederland te bieden heeft en zeker niet bang te provoceren. Tot zijn uiterlijk aan toe: hij lijkt op Mohammed B. (de moordenaar van Theo van Gogh) en schroomde niet om dat uit te buiten. “Het land van”, een hit van Lange Frans en Baas B, parafraseert hij in een track met dezelfde titel.

(Een paar jaar geleden stopte Salah Edin met muziek maken. Hij kon het niet meer rijmen met zijn islam…)

In de Nederhop komen alle bevolkingsgroepen samen. Autochtonen, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, zelfs Polen. En indo’s. Brace, die een bijrol had in de aflevering over Ali B, verdient het wel om nog een keer als hoofdact te passeren. Geniet van “Hartendief”.

Ook een beetje van dezelfde generatie zijn The Opposites. Kennen we “Slaap” nog? Vast wel hè…

De Nederhop van de jaren nul was goed, maar die van dit decennium is nog beter. Maar ga niet generaliseren: er zit ook redelijk pretentieloos materiaal bij. Het werk van Gers Pardoel is zeker niet slecht, maar wel iets meer op de feesttent gericht:

Meer artistieke pretentie zit er in het werk van MC Fit, bekend van Flinke Namen maar ook solo succesvol. Zijn “Probleem” heeft mijn rubriek net niet gehaald. Luister naar dit juweeltje, en let op de tekst:

Ook Kempi, een Antilliaanse rapper met een crimineel imago, moest net de duimen leggen tegen tijdgenoten als Fresku en Typhoon. Hier halen we hem aan in een heel bijzondere feature. In 2012 bracht Doe Maar een dubbelalbum uit: Versies/Limmen Tapes. Op het tweede album speelden ze hun klassiekers opnieuw in. Op het eerste nodigden ze diverse rappers uit om hun oude liedjes te coveren. Kempi mocht rappen over zijn favoriete onderwerp: Nederwiet.

Wie beweert dat er in Almere niets te beleven valt, is geen hiphopliefhebber. Na de Raymzter en Ali B bracht de jongste stad van Nederland onlangs opnieuw een bekende rapper voort: Sevn Alias. We laten hier zijn “Patsergedrag” horen, waarin hij twee generatiegenoten featuret: Lil’ Kleine en Boef. Eén vraag besluipt je: is het een parodie op de gangsterrap of juist een lofzang?

Zo, dat waren de acts uit Nederland. Maar ook Vlaanderen heeft meer rapgroepen dan we tot nu toe hier gezien hebben. Wie als eerste Vlaming in het Nederlands gerapt heeft, weet ik niet. Die eer gaat misschien uit naar de cabaretgroep De Nieuwe Snaar. In een korte rap, met een niet onverdienstelijke breakdance, sommen ze de geschiedenis van het Belgische koningshuis op.

Het echte begin heeft het Hof van Commerce waarschijnlijk op zijn geweten. Deze groep noemde ik al in het stukje over Flip Kowlier (aflevering 69). Daar zat echter geen muziek bij. U krijgt nu de kans deze pioniers alsnog te horen. Luister en huiver:

Geen kinderachtige shit, maar navolging zou nog jaren op zich laten wachten. Toch hadden ze één belangrijke trend al gezet: Vlaamse hiphop is in je eigen dialect.
  Andy Sieren, alias Vijfenveertig, wilde het Oost-Vlaamse antwoord op het West-Vlaamse hof worden. Helaas ging zijn korte carrière gepaard met een agressieve vorm van kanker. In 2008, kort voor hij op achttienjarige leeftijd stierf, maakte hij “Mijn leven”. Pas twee maanden na zijn dood kwam het plaatje de hitparade binnen, om uiteindelijk nummer één te halen.

De enige twee Belgische rappers die (althans met hiphop) mijn rubriek haalden, rapten in het Antwerps. Dat geeft een vertekend beeld, want Antwerpen is echt niet het enige zwaartepunt. West-Vlaanderen heeft meer te bieden dan alleen het Hof van Commerce. Brihang bijvoorbeeld:

En Kenji Minogue, een groep die zo te horen behoorlijk door de Jeugd van Tegenwoordig is geïnspireerd.

In aflevering 94, over Belle Perez, beschreef ik hoe het Belgisch-Limburgs in de popmuziek schittert door afwezigheid. Maar het cités, de Genkse variant van het Verkavelingsvlaams, lijkt zich prima te lenen voor de hiphop. Een lokale artiest, Don Luca, maakte een rapnummer over zijn moedertaal. Het decor en de clip zijn een beetje clichématig en Luca is ook geen muzikale vernieuwer, maar zijn track klinkt verdomd lekker.

We sluiten toch af met een artiest die we al de revue hebben zien passeren. Tourist LeMC, want die bedoel ik, is gewoon verdomd goed. Wie door aflevering 98 nog niet overtuigd was, gaat waarschijnlijk wel om bij deze feature met Wally uit 2016. “Horizon” heeft alles: politiek commentaar gepaard aan persoonlijke problemen, een prachtig refrein, dito begeleiding en een zeer ontroerende videoclip. Het heeft mijn rubriek niet gehaald, maar dat is alleen maar omdat die ophoudt bij 2015. Ik geef je op een briefje: dit wordt een klassieker.

Honderd keer pop in je moerstaal (98)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 98.

In aflevering 93, bij Slongs Dievanongs, kon u al lezen voor de Vlaamse hiphop, die dit decennium tot grote bloei is gekomen. Anders dan in Nederland zijn het in Vlaanderen, zo schreef ik toen al, vooral autochtone artiesten die in hun eigen dialect rappen. Vandaag behandelen we nog een exponent van deze “Belhop”, en opnieuw is het iemand uit Antwerpen.
  Tourist LeMC, volgens de burgerlijke stand Johannes Faes, debuteerde in 2010. Niet voor het eerst moest ik deze informatie van Wikipedia halen. Ik kende de man in 2010 namelijk nog niet, en zijn debuutalbum maakte geen grote impact. In 2012 stootte hij door naar de finale van HUMO’s Rock Rally (zie ook afleveringen 20 en 48); datzelfde jaar werd zijn single “Liefde Liefde” door Studio Brussel opgepikt. De Rock Rally en StuBru – vaak is dat genoeg om kamerbreed door te breken. Nu niet.
  Zoals voor meer Vlaamse rappers moest het laatste zetje van het Nederlandse label TopNotch komen. Het begon al beter te lopen toen deze maatschappij zijn album Antwerps testament heruitgaf. Maar de echte doorbraak kwam in 2015. En route werd platina en is op het moment van schrijven (december 2017) nog niet weg uit de Vlaamse Ultratop 200 van albums! Ook in Nederland had hij bescheiden succes – alleen pop- en hiphopliefhebbers kennen hem, maar er zijn hier te lande best veel hiphopliefhebbers.
  Waar zingt een toerist-in-eigen-stad dan precies over? Over zichzelf (“En route”), over de onzekere toekomst (“Horizon”), over het vak (“Troubadours”) maar toch vooral over “Koning Liefde”.

De tijd dat hiphop alleen maar hiphop was als er een funk- of soulbegeleiding onder zat, ligt ver achter ons. Hiphop is bijna hetzelfde als muziek waarin niet alles gezongen wordt. Zo is in dit nummer een hoofdrol voor de akoestische gitaar weggelegd; “Koning Liefde” is in wezen een folkliedje waarin gerapt wordt.
  De clip is al even ingetogen als de muziek. We zien Tourist LeMC in een effen zwart T-shirt zijn rap doen, terwijl op de achtergrond de gitarist in even simpele kleding staat te spelen. Later komen er nog een basgitarist en een slagwerker met een heel ingetogen partij om de hoek kijken.
  De clip met vier ambachtelijke muzikanten is wel een beetje bedrieglijk. We horen ook strijkers, maar die krijgen we niet te zien. Ze zullen ook wel uit een keyboard komen, maar wie bedient dat, als ze hier echt live staan op te treden? En als hij vanaf 1:58 drie keer hetzelfde zegt (“ongderandelde nie”), wie sampelt hem dan? Kortom: de productie is net iets geraffineerder en uitgebreider dan het filmpje suggereert.

Dat neemt niet weg dat tekst, muziek en beeld ingetogen zijn. Daar is een reden voor: TouristMC heeft helemaal geen recht op grootspraak. Hij heeft lelijke dingen in de liefde gedaan: zijn liefje bedrogen of iets in die trant:

     Want iek em gekwetst, beloage, vals bespeeld
     Iek moest nog veel liere over vrouwen en respect.
     Iek kon ’t steiken op maan omgeivieng, allemol piranha’s
     Mor oitaaindelek em iek gedoan wa’k gedoan em… paljas.

Liefde is niet alleen romantisch en erotisch. Het strekt zich verder uit. En ook zijn vrienden heeft hij niet altijd goed uitgezocht of netjes behandeld:

     Vriengde koamen en goan
     En we ontgroeide oek de levenstaal da’s normoal
     Iek gieng zowel oem met de zotste as de beste legionaire,
     Jeugd van de stad.

Dat je vrienden uit het oog verliest, of dat je af en toe breekt met een vrouw, dat is tot daaraan toe. Maar dat je kiest voor iets anders dan de liefde (lust, persoonlijk gewin, …) is onvergefelijk.

     Iek em ziette marchandeire,
     opportuniest…
     Mor me de liefde
     Ongderhandelde nie.

Hier spreekt duidelijk een volwassen dertiger die spijt heeft van zijn daden als twintiger. Zo komt hij verbazend dichtbij Typhoon en zijn nummer “Liefste” (aflevering 95). Allebei hebben ze spijt van hun gedrag en proberen ze één vrouw terug te krijgen.

Ook de overeenkomst met Slongs Dievanongs is treffend: allebei braken ze pas rond hun dertigste door. Er was een tijd dat je met die leeftijd in de popmuziek afgeschreven was. Als je niet de King, Macco of Jagger was, werd je rond de dertig jeugdsentiment in het schnabbelcircuit. Over rappers zullen we het al helemaal niet hebben: dat waren altijd opgewonden pubers met een overdosis ongerichte woede. Eens te meer blijkt maar weer hoezeer rap anno 2017 een mainstreamgenre is geworden…

Honderd keer pop in je moerstaal (96)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 96.

Na Flip Kowlier (aflevering 69) en Hannelore Bedert (79) behandelen we vandaag voor de derde en laatste keer een West-Vlaamse act. En alweer komt deze act uit de buurt van Kortrijk. Het Zesde Metaal, sinds een paar jaar de populairste act van de provincie, heeft zijn wortels in Wevelgem. Maar al hadden we zes West-Vlaamse in deze rubriek gestopt, dan waren ze nog allemaal of bijna allemaal hier vandaan gekomen. Misschien is het omdat aartsvader Willem Vermandere daar ook vandaan komt, of omdat er daar iets raars in het drinkwater zit (ik weet het, die grap heb ik bij Hannelore Bedert ook al gemaakt), maar de rest van de provincie komt er nauwelijks aan te pas. In Brugge en Ieper blijft het opvallend stil, uit Oostende ken ik alleen volkszangeres Lucy Loes.

Wannes Capelle, de grote man in Het Zesde Metaal, richt de band in 2005 op. Hij speelt, binnen en buiten zijn band, met talloze gevestigde musici mee en trekt ook op met Roosbeef (aflevering 84). Net als deze band brengt Het Zesde Metaal in 2008 zijn debuutalbum uit, Akattemets. Die laatste informatie moest ik van Wikipedia halen, want ik ken niets van die plaat en ik heb haar destijds ook gemist.
  De drie albums die volgden waren moeilijker te missen. Ploegsteert uit 2012, over de jonggestorven wielrenner Frank Vandenbroucke, raakte de Vlaming in zijn wielerhart. Vorig jaar kwam Calais uit, een geëngageerde plaat rondom de vluchtelingencrisis. Opnieuw een voltreffer, en ook Nederland werd ondanks de taalbarrière bereikt.
  Vandaag behandelen we een liedje van hun derde album, Nie voe kinders uit 2014. Het liedje heet “Dag zonder schoenen”.

Anders dan zijn voorganger en zijn opvolger is Nie voe kinders intern gericht: het album gaat niet over de wereld maar over de eigen zielenroerselen. Het leven is niet voor kinderen, snap je. Problemen met opgroeien, vriendschappen, relaties, werk… met de maatschappij in feite.
  In dit liedje heeft de ikpersoon even helemaal genoeg van de maatschappij. Niet dat hij gedesillusioneerd is, hij heeft gewoon geen zin. Niet om te werken, niet om naar buiten te gaan, niet om met iemand te praten.

     Dagske zonder telefoon, dagske zonder of te beln.
     Ik ben niet echt ongezond, moar ‘k ee ’t fut nie voe mie ziek te meln.
     Zoe dat teln?

De maatschappij eist van je dat je iets met je dag doet. Niet alleen om iets aan de wereld bij te dragen, maar ook, nog fundamenteler, om je tijd niet zomaar te laten wegtikken. De zanger wil ontsnappen aan allebei:

     Loat mie moar doen, ‘k bluve binn.
     Nen dag zonder skoenn, nen dag zonder zin.
     Loat mie moar doen, loat mie moar zin.

Wat doet hij dan wel? Hij kijkt naar buiten. Zijn buren zijn blijkbaar gepensioneerd, die kunnen joggen en in de tuin werken. Zij hoeven niet meer te werken. Hij moet eigenlijk nog beginnen met werken. Daar proeven we toch een beetje schuldgevoel…

     De gebuur es al an ’t lopen, zien vrouwe doet d’n of.
     Ziender moeten nie meer goan werken, ziender zien d’r al vanof.
     Moar ik ier, ‘k ben nog nie begunnen.

En zoals dat op zo’n dag gaat: aan het einde ben je niet in bed te branden. De ikpersoon zal wel zitten lezen, tv kijken of internetten:

     ‘k Ben te leeg voe te goan sloapen, ‘k moet er eindlek ne keer in.
     Vint, wat zit ik ier te zitten, ach wat zoe dat toch kunn zien me mie?

Zo traag en escapistisch als de tekst is ook de muziek. Drieënhalve minuut lang ben je even helemaal van de wereld door de prachtige bezwerende muziek. Vooral het refrein pakt me steeds weer bij de kladden. De muziek geeft je precies dat behaaglijke gevoel: laat mij maar even niets doen, en stoor me vooral niet in mijn eigen luchtbel.
  Er is één verschil. Na een dag onnodig thuis zitten zullen de meeste mensen zich schuldig voelen. Zonde van je tijd. Muziek luisteren, en zeker mooie muziek, dat vindt haast niemand zonde van zijn tijd. Muziek is geoorloofd escapisme, een middel om je van de harde of banale werkelijkheid af te sluiten met de verrijking van de geest als excuus. In één woord: kunst.

Honderd keer pop in je moerstaal (94)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 94.

Afgelopen maandag hadden we met Slongs Dievanongs een Griekse die in het Antwerps rapt. Vandaag wordt het nog gekker: een Spaanse zingt een liedje in het (Belgisch) Limburgs.
  Waarom is dat zo gek? Wel, in de eerste plaats omdat het Limburgs een stuk minder gesproken wordt. Een onderzoek uit 2001, uitgevoerd in Bilzen, liegt er niet om: slechts 42% van de respondenten sprak Bilzers. Bij jongeren van 16 t/m 24 jaar was dat maar 11%, bij de vrouwen onder die jongeren zelfs niemand. Onze zangeres van vandaag is een vrouw, die in 2001 net 25 was. Bovendien heeft ze niet de Belgische nationaliteit, wat alle respondenten wel hadden.
  Overal in Vlaanderen gaat het dialect achteruit, en hoewel de provincie West-Vlaanderen het beter doet kun je voor grote delen van de deelstaat op gelijksoortige cijfers rekenen. Maar het Limburgs is, veel meer dan het Antwerps, een streektaal met haar eigen grammatica, een toonaccent en onverwachte klanken. Je pikt het lang niet zo gemakkelijk als tweede taal op, je moet het echt leren. Dat blijkt ook wel uit de muziekproductie: de hausse aan Vlaamse dialectpop lijkt aan Limburg grotendeels voorbij te gaan.

De Spaanse vrouw over wie ik het heb is Belle Pérez. Voor Vlaamse lezers behoeft ze geen introductie, en ook Nederlanders zullen haar naam wel kennen. We associëren haar met opzwepende, maar niet zeer diepgravende salsamuziek. Zomerhits, eigenlijk. Heel bekend werd “Que viva la vida” uit de film Madagaskar. Ook “El mundo bailando” deed het goed. Door haar achtergrond, uiterlijk en moedertaal werd Pérez vrij gemakkelijk als exotische attractie in de markt gezet.
  Zo eenzijdig wil je natuurlijk niet bekend staan, ook al word je er rijk en beroemd mee. Haar muzikale belangstelling reikt verder, en bovendien is ze niet in Spanje maar in Neerpelt geboren. Maar hoe druk je je verbondenheid met de Limburgs-Kempische grond uit als iedereen je kent als latinzangeres?
  Pérez besloot een liedje van Noordkaap te coveren, en dat te (laten) vertalen naar de dorpsspraak. Noordkaap? Een Nederlandstalige band rond mede-Neerpelter Stijn Meuris, de grote concurrent van Gorki (aflevering 48). Noordkaap greep net naast een eigen plekje, maar hun “Ik hou van u” komt nu dankzij Belle Pérez alsnog in mijn rubriek terecht:

Dit liedje toont de chansonkant van Stijn Meuris. Een 6/8-maat, een accordeon, het staat allemaal vrij ver van de popwereld. Laat u niet bedriegen: Noordkaap was wel degelijk een popgroep. Vergelijk dit nummer maar met de chanson-uitstapjes van De Dijk (aflevering 80).
  Nu Belle Pérez, met “Ich haaw van och”:

Misschien is het omdat zij het zingt, maar het valt mij nu op dat “Ik hou van u” eigenlijk een zomerhit is. Het is niet zomaar een liefdesliedje, de ikpersoon bezingt specifiek zomerse gevoelens. Als het weer meezit, houdt hij van u – en u, en u. Of dat voor Belle Pérez, bekend om haar zomerhits, een rol heeft gespeeld, is nog maar de vraag. Dit is een van de bekendere Noordkaap-nummers, iedere Vlaming zingt het probleemloos mee. Een logische eerste keus dus voor iemand die Noordkaap covert.
  Het chansonritme uit het origineel is losgelaten. Dat is beslist wel een persoonlijke keus van Belle Pérez (en anders wel voor haar). Ze is latinzangeres, en het Franse chanson staat haar minder goed. Haar versie is nog geen opzwepende salsa, maar wel bossa nova.
  Deze Braziliaanse stijl met jazzinvloed op een sambaritme veroverde in het midden van de vorige eeuw de VS en West-Europa. Wij kennen haar vooral als een suggestieve maar rustige stijl, geschikt als achtergrondmuziek voor nachtclubs en casino’s. Belle eist hier veel meer van onze aandacht op, maar de tedere boodschap gaat goed samen met deze rustige muziek. Veel beter dan met opzwepende koperblazers.
  Dat Belle Pérez goed, ja zelf accentloos Nederlands spreekt, is te begrijpen omdat ze altijd in Vlaanderen gewoond heeft. Maar zelfs haar Limburgs lijkt accentloos, al ben ik geen Peltenaar en zou ik niet kunnen zeggen of het écht niet van echt te onderscheiden is. Dat roept interessante vragen op. Zou Pérez, ondanks haar leeftijd, geslacht en achtergrond, het dialect zelf weleens spreken? En hoe vaak?

Aan alles kun je merken dat dit een eenmalige breuk met haar gewone werk is. Niet alleen taal en muziekstijl verschillen, ook de presentatie is heel anders. Geen dansante clip op een zonnige locatie, maar een studio-opname in zwart-wit, waarin Belle vrij onflatteus haar hand op de koptelefoon houdt. Niet dansen maar luisteren, is het devies voor één keer. En wie luistert, hoort een mooie vrouw “ik hou van je” zingen. Dat willen we allemaal wel, toch? Aan het slot heeft ze zelfs een kusje voor ons over…

Honderd keer pop in je moerstaal (93)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 93.

Hoewel mijn rubriek al zijn einde nadert, biedt het stukje van vandaag toch diverse primeurs. We behandelen voor het eerst een hiphopnummer uit Vlaanderen, we krijgen voor het eerst een vrouwelijke rapper en we krijgen voor het eerst iemand met een Griekse achtergrond. Voor die primeurs zorgt Charissa Parassiadis, alias Slongs Dievanongs.

Het heeft lang geduurd voordat hiphop in Vlaanderen echt groot werd. Weliswaar hadden we eind jaren negentig al het West-Vlaamse Hof van Commerce dat, met Flip Kowlier in de gelederen (aflevering 69), voor artistiek en commercieel succesvolle rap zorgde. Maar het zou tot ongeveer 2010 duren voordat de bom barstte. De impuls kwam deels uit Nederland: de Jeugd van Tegenwoordig (aflevering 81) scheert ook in Vlaanderen hoge toppen en werd gretig nagevolgd. Ook staan veel Vlaamse rappers bij het Nederlandse hiphoplabel TopNotch onder contract.
  Eén belangrijk verschil: waar Nederlandse rappers alle kleuren van de regenboog hebben en straattaal gebruiken, is de Vlaamse hiphop grotendeels autochtoon en wordt er alom gerapt in het dialect. Dat de jongeren dat steeds minder spreken is blijkbaar geen probleem, net zo min als het risico dat hun markt tot de eigen regio beperkt blijft.

Als vrouw is Slongs Dievanongs een vreemde eend in de hiphopbijt, als Griekse misschien nog wel meer. Wie verwacht er nou van een immigrantendochter dat ze in het Antwerps gaat rappen? Anderzijds: haar vader leerde als arbeidsmigrant waarschijnlijk eerder Antwerps dan Standaardnederlands. In het bootwerkersmilieu van de jaren zeventig was dat ongetwijfeld de voertaal.
  Het duurde nog een tijdje voordat Charissa doorbrak. Ze was al voorbij de dertig toen ze in de rapformatie Halve Neuro de aandacht trok. Daarna ging het hard. “Onze slons” maakte een paar hits en werd BV (Bekende Vlaming) door diverse tv-optredens. En door haar linkse engagement, waarmee ze de rechtse burgemeester Bart De Wever het vuur aan de schenen legde.
  Haar eerste echte hit bracht ze in 2013 uit. “Lacht nor mij” haalde de 23e positie in de hitparade.

Zoals je van een militant linkse rapster kunt verwachten, horen we een politiek geëngageerde tekst. (Wie het niet allemaal meteen verstaat, heeft hier waarschijnlijk wel steun aan.) Het zijn nog niet de burgemeester of rijke ondernemers die eraan moeten geloven. De tekst gaat over de ongelijkheid in de wereld, waarin niet alle kindjes even zorgeloos kunnen opgroeien als die in Antwerpen.
  Dat is geen erg radicaal engagement. Met dit goede NOVIB-doel zijn de meeste mensen het wel eens. Toch moet je ermee oppassen. Een geëngageerde tekst wordt al gauw vervelend belerend als je je boodschap niet behoorlijk inkleedt.
  Slongs Dievanongs kleedt haar boodschap hier ook in, maar eigenlijk doet ze meer. Haar nummer gaat voor het grootste deel niet over de arme kindjes elders, maar over haar eigen jeugd. Ze haalt er herinneringen aan op: haar zorgeloze vroege jeugd, en dan met twaalf jaar het besef dat het elders niet zo fijn is. Het stelt haar vertrouwen in de mensheid op de proef.

     Mor oep nen schonen dag valle de pelle van aw oge.
     Gedaon mee schone schaain, de kleur van reigenboge.
     Nen deuk in a vertraawe en ’t goeie van de mensaad.
     Ne fotto van e kiendje zongder mama in ’n bloedbad.

Maar krijgen we iets te zien van oorlog of uitgehongerde kindjes? Nee, we zien hetzelfde als in het eerdere couplet. Slongs Dievanongs die rapt met de Schelde op de achtergrond, voor een viaduct met graffiti, fietsend op straat.
  In groen-linkse hoek hoor je nog weleens beweren dat je eigenlijk niet van het leven mag genieten als er elders zoveel ellende is. Hoe kun je je geld aan cola en chocola uitgeven als men het in de Derde Wereld nodig heeft, hoe kun je nou rustig op een terrasje zitten als ver weg je medemensen creperen? Slongs Dievanongs denkt daar gelukkig anders over. We hebben hier het paradijs op aarde, en dat moeten we beseffen. Daaruit groeit de noodzaak om er iets aan te doen. Maar dat betekent niet dat we ons eigen paradijs moeten vernielen. Charissa is niet boos, ze lacht naar ons.

     Lacht nor maai en iek lach truug nor a,
     paradaais oep aarde besefte na.
     ’t Ies nieveranst
[nergens] nie beiter, zedde ga me maa?
     De wereld gon geneizen, alle kiendjes blaa!
     Lacht nor maai en iek lach truug nor a,
     paradaais oep aarde besefte na.
     Allemol tesaomen oep de eerste ra,
     nen betere wereld begient be A!

Op schrift ziet deze boodschap er zoetsappiger uit dan in de clip. Slongs Dievanongs rapt bepaald niet kinderachtig, en ook de muziek die eronder staat is niet in de suikerpot gedoopt. In het begin doet het denken aan hiphop uit de jaren negentig, later wordt de sound aangekleder en eigentijdser.

Als er zoiets bestaat als vrouwelijk rappen, is het moeilijk te zeggen of Slongs Dievanongs daaraan voldoet. Muziek en raps verschillen niet wezenlijk van haar mannelijke tegenhangers. Wel komt ze beter weg met verschillende hiphopclichés – graffiti, crossfietsen – doordat we die bij een vrouw nog maar zelden gezien hebben.
  Nee, het vrouwelijke karakter zit in de figuranten. Er komen veel mensen in de clip voor, vooral meisjes. Sommigen daarvan zijn modellen die Charissa’s jeugd moeten uitbeelden, maar anderen doen alleen mee in de boodschap. Zouden die meisjes de rapsters van de jaren twintig worden?

Honderd keer pop in je moerstaal (86)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 86.

Als mensen muziek maken in de taal van hun regio, beweren ze vaak dat dat geen bewuste keuze is. De streektaal komt er gewoon ‘natuurlijk’ uit. Ze spreken haar thuis, op het werk, in het café, op straat, dus waarom zouden ze teksten in het Engels of het (Standaard-)Nederlands schrijven?
  Deze redenering ging op voor onder meer Normaal en Flip Kowlier, maar niet voor alle artiesten die in de streektaal zingen. Daniël Lohues en Herman Finkers werden in het Hollands opgevoed; de keuze viel op de taal van hun ouders omdat ze die erg interessant vonden.

Maar zij hoorden de streektaal in ieder geval nog om zich heen spreken. Bepaalde dialecten worden maar zo weinig meer gesproken dat je ze nauwelijks op een natuurlijke manier kunt oppakken. Als je bijvoorbeeld in het Brussels gaat zingen, wordt het dialect een heel bewuste keus. De hoofdstad van België is vrijwel volledig verfranst: hooguit nog 10% van de Brusselaars heeft Nederlands als eerste taal, en maar een fractie van hen spreekt vloeiend Brussels.
  Toch loop je in Brussel overal tegen het inheemse dialect aan: er zijn opschriften in het Brussels, er zijn folkloristische verenigingen met Brusselse namen en inheemse Franstalige Brusselaars laten – misschien niet binnen het gehoor van toeristen – graag een Brussels woordje vallen. Er wordt volkstoneel in bedreven, in geschreven en in gezongen. In een stad waar zoveel nationaliteiten wonen, en die bovendien bekendstaat om de EU (het summum van bureaucratie), heeft men behoefte aan iets typisch Brussels, iets eigeners dan het Frans. Bovendien is het Brussels vrij van associaties met het gehate Vlaams-nationalisme, bijgedachten die het Algemeen Nederlands in Brussel wél aankleven.
  Zingen in het Brussels doet onder meer De Fanfaar. Laten we luisteren naar hun nummer “Armand Pien”:

Wie bij “De Fanfaar” een band met veel koper verwacht, zoals onlangs bij De Kift, is (op zijn Vlaams gezegd) eraan voor de moeite. In de linernotes van Zonder compasse, hun debuutalbum waar ook dit nummer op staat, zeggen ze onomwonden: “De Fanfaar heeft voor deze plaat geen enkel blaasinstrument gebruikt noch aangeraakt!” De nieuwslezeres die dit filmpje inleidt zegt iets soortgelijks. (En passant: ze kondigt ook nog Hannelore Bedert aan, die we in aflevering 79 hebben gehoord.) We hebben inderdaad te maken met een ‘gewone’ rockband, al zijn het doosje en het cd-boekje bezaaid met foto’s van twee wulpse roodharige majorettes.
  Nederlandse lezers kennen deze band vermoedelijk niet. Mochten ze wel al van De Fanfaar gehoord hebben, dan kennen ze haar als begeleidingsband van Urbanus. In die vorm stonden ze namelijk in 2015 op Pinkpop. Persoonlijk heb ik meer op met hun debuut-cd uit 2009. Een jaar eerder hadden ze de Nederpopprijs gewonnen.
  Je zou verwachten dat met zulke erkenning op zak de cd de winkel uit vloog. Helaas. Volgens mij heb ik het enige exemplaar van Zonder compasse ten noorden van Hoogstraten. In België was het debuut vast en zeker succesvoller, maar ook daar ging het pas lopen toen Urbanus de band aan zijn hand meenam.

Wat is Zonder compasse voor een album? Het laat een typische indierockband van de jaren nul horen, gemodelleerd vooral naar Queens of the Stone Age. Dat betekent songs in een stevig rockidioom, soms wat boos en met een ruig randje, maar vaak ook keiharde meezingers. Muzikaal niet heel erg origineel, maar op een debuutplaat mag dat.
  En alles in het Brussels dus. Dat maakt het voor ons misschien wat moeilijker te verstaan. Maar met een beetje kennis is er wel chocola van te maken. Het belangrijkste is dat de Nederlandse ‘aa’ in het Brussels als een ‘oe’ klinkt. De andere verschillen zijn minder extreem: onze ‘ie’ is in het Brussels een ‘ee’, de ‘oe’ is een ‘oo’, de ‘ei/ij’ is een ‘aa(i)’, met onze ‘oo’ correspondeert een Brusselse ‘ou’ of ‘uu’, met onze ‘ee’ een Brusselse ‘ei’ of ‘ie’. Als je die puzzel oplost, blijkt er een vrij algemeen Vlaams uit te komen, maar dan met een brouwende r en nog meer Franse woorden. Enfin, je weet hoe het werkt. Probeer nu maar mee te zingen:

     En al wa da’k zeg, en al wa da’k doon,
     Niks as ziever komt d’r oit maaine smool.
     En ’t es
la honte as ge met maai luupt ouver stroet.

Een gebrek aan zelfvertrouwen, daar gaat het liedje over. De ikpersoon van het lied – blijkbaar ook een muzikant – heeft een partner die zich blijkbaar voor hem schaamt, althans zo stelt hij zich dat voor. Ze wil niet met hem op straat gezien worden, en ze kan zijn muziek niet langer dan vijf minuten aanhoren.
  De ikpersoon zou willen dat hij het charisma had van Armand Pien, de Vlaamse Jan Pelleboer (een weerman uit vroeger tijden, dus). En daarvoor zou hij graag meer tatoeages laten zetten, want “de kleur van zijn lichaam lijkt nergens op.”
  Met zo’n refrein laten de gebroeders Camerlynck (twee derde van de band) zien dat het Brussels zich niet alleen voor moderne muziekgenres leent, maar dat je er ook dingen mee kunt zeggen die voor de oorlog niet gezegd werden. ‘Cool’ bestond niet in de Marollen van 1925, en tatoeages waren bij eerdere generaties voorbehouden aan Antwerpse zeelieden en ander ruw volk.

Keiharde meezingers maken in een taal die je opa al ouderwets vond, hoe cool ben je dan. Dan hoef je je echt niet aan Armand Pien te spiegelen, of je lijf onder te laten tatoeëren. Alleen: hier komt het niet echt tot zijn recht. Ze spelen het in de marge van de Vlaamse verkiezingen, in een bijna lege studio. Na afloop krijgen ze een heel dun applausje van de paar hotemetoten die er rond de staande-receptietafeltjes zijn opgesteld. De achtergrondkoortjes moeten van de twee andere bandleden komen.
  Zo’n band hoort niet in het verdomhoekje thuis. Die moet gewoon in de Ancienne Belgique, voor een enorm publiek. Of misschien zelfs in het Koning Boudewijn-Stadion – je maakt niet voor niets stadionrock. Het refrein schreeuwt gewoon om uit duizenden Brusselse kelen te worden meegebruld:

     Ik wil maainen aaige rug kunne zeen,
     ik zen maaine smool giel meug gezeen.
     Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.

     Ik wil mier tattoos op maan erme zeen,
     want de kleur van me laaif, da trekt op niks.
     Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.

Honderd keer pop in je moerstaal (79)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 79.

Vorige week (in aflevering 77) behandelden we de Fixkes uit Stabroek bij Antwerpen. Vandaag behandelen we Hannelore Bedert uit Deerlijk. Dat ligt in West-Vlaanderen, in de buurt van Kortrijk. Net zoals Izegem, waar Flip Kowlier vandaan komt. Hannelore Bedert wordt ook niet de laatste artiest uit die hoek die mijn rubriek haalt. Ik weet niet wat er ter plekke in het water zit, maar de laatste tien, twintig jaar is er verbazingwekkend veel goede West-Vlaamse muziek uit Kortrijk en omstreken gekomen.
  Bij de Fixkes konden we vaststellen dat er in Antwerpen e.o. geen scherpe grens bestaat tussen dialect en Verkavelingsvlaams. Met hun verwaterde versie van het Antwerps kwamen ze ergens in een grijs gebied uit. In West-Vlaanderen is zoiets niet mogelijk: je spreekt of Nederlands (netjes of minder netjes), of dialect. Hannelore Bedert zingt beide, soms zelfs binnen één liedje:

Het eerste, langzame gedeelte is in het Nederlands. Hierin spreekt Hannelore niet door haar eigen mond. Er is iemand aan het woord die haar vermaant behoorlijk Nederlands te leren spreken. Ze verstaan haar in de beschaafde wereld nauwelijks:

     Ge moet dringend leren klappen.
     Uw taal, juffrouw, uw taal.
     Zo komde nie onder de mensen.
     Ge klinkt zo abnormaal.

Die vermaning komt van een vrouw die niet schroomt om woorden als gij en klappen te gebruiken. En wel een ander beleren om zijn dialectwoorden en uitspraak! Misschien heeft mevrouw X (ze krijgt nergens een naam) wel helemaal niet door dat ze geen Algemeen Nederlands spreekt. Haar dictie is namelijk schoolmeesterachtig correct, zonder een spoor van een lokaal accent. Het is nogal bevreemdend om die Brabantse woorden te horen in het accent van de VRT-nieuwslezers.
  De boodschap van Bedert is waarschijnlijk: West-Vlamingen worden alom gestigmatiseerd, maar Antwerps gekleurd taalgebruik wordt overal in Vlaanderen normaal gevonden. Vergelijk het maar met de Amsterdammer die lacht om een oosterling en zijn accent, terwijl hij er geen zin uit krijgt zonder “hij ken” en “me eige”.
  Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat Hannelore Bedert zelf ook vaak zo zingt. “Ik ben zoveel schoner als ge ’t licht uit doet”, dat soort zinnen domineert haar werk toch wel. Maar ook zij heeft heus wel op school netjes Nederlands leren spreken. Als ze dus een betweter wil nadoen die het ook écht beter weet, dan kan ze gewoon het AN gebruiken.

Op zoveel stadse arrogantie heeft Hannelore haar antwoord wel klaar:

     Ik zeg: madam, ’t es West-Vlams,
     ’t Es nie gemoakt om te verstoan.
     A’k ik mien klap wil opendoen dan doe’k ze open.

De muziek – ook niet onbelangrijk – verandert, op het moment dat de taal verspringt, van een moeizame blues in een hupsige swing. De eigen taal, daar voelt Bedert zich duidelijk beter in thuis; als het keurslijf van het Algemeen Nederlands – of wat daarvoor doorgaat – uit mag, wordt de muziek een factor drie sneller.
  Helemaal onbekommerd is haar houding ook niet. Hannelore voelt zich ook verongelijkt: ze wijst madam terecht omdat die met twee maten meet.

     A’k ik u nie verstoan ee dan es ’t
     omda’k ik nie goed luuster.
     A gie mie nie verstoan eet dan es ’t
     omda’k ik nie kan klappen.
     Wat èn me doar nu oan?

Eigenlijk ziet ze maar één klein probleempje met haar accent. Doordat West-Vlamingen moeite hebben met de h en de g, kan ze het woord ‘muggengeheugen’ niet zeggen. Maar daar valt wel mee te leven:

     En da’k ik ‘muhhuhhuhheuhen’ nie kan zeggen,
     doar ee’k ik mie allang bie neergelegd.
     Tel mar noa oeveel keern in uw leven
     da je ‘muhhuhhuhheuhen’ zegt.

Honderd keer pop in je moerstaal (77)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 77.

De afgelopen tijd hebben we betrekkelijk weinig Belgische liedjes de revue zien passeren. We hadden in aflevering 65 (zes weken geleden alweer) Belgian Asociality met zijn slordige Verkavelingsvlaams, en daarna in aflevering 69 Flip Kowlier met zijn onversneden, moeilijk verstaanbare dialect.
  Vandaag behandelen we de Fixkes uit Stabroek bij Antwerpen. Hun akoestische pop zit er eigenlijk een beetje tussenin. Ik kan niet zeggen of het nou verwaterd Antwerps is of Verkavelingsvlaams met heel veel dialect-elementen. Dat heeft er zeker mee te maken dat de dialecten van Antwerpen en omstreken heel wat ‘Nederlandser’ zijn dan het West-Vlaams. Voor West-Vlamingen is er een duidelijke grens tussen Nederlands en dialect; mengvormen staan altijd aan één van beide kanten. Antwerpenaren lijken een vloeiend continuüm te beheersen van ‘plat’ dialect naar ‘netjes’ Nederlands.
  De discussie of de taal van de Fixkes wel of geen Antwerps is, is niet zonder belang. Ze zingen namelijk in een taal die nog best veel mensen gebruiken. Als die mensen allemaal Antwerps spreken, staat het dialect anno 2017 in bloei; is hun manier van praten Verkavelingsvlaams, dan ligt het Antwerps juist behoorlijk op apegapen.

In ieder geval: de Fixkes zingen in hun alledaagse spreektaal, die iedereen in Vlaanderen en de meeste mensen in Nederland wel verstaan. In 2007 hadden ze een nummeréénhit met “Kvraagetaan”.

Een nummeréénhit is meestal een dikke oorwurm: een onverbiddelijk meezingbaar refrein, een paar stevige hooks en een feilloze productie. Dit nummer biedt dat allemaal niet: het overschreeuwt zichzelf bepaald niet, het is niet gemaakt om in je hoofd te blijven hangen en in de disco doet het niet veel.
  Maar, zo eerlijk moeten we tien jaar later wel zijn, eigenlijk heeft het nummer ook geen uitzonderlijke diepgang. Het is niet of we hier nu naar een moderne klassieker luisteren, die met de jaren beter wordt. En toch viel niet alleen heel Vlaanderen ervoor, maar ging ook het roemrijke Nederlandse indielabel Excelsior overstag. Wat doen ze dan zo goed?
  Dat is niet moeilijk. Hun werk is een en al nostalgisch escapisme. De zanger tikt de dertig aan, met de daarbij horende (ver)twijfel(ing) (“‘k Zen dertig en cultureel gepensioneerd”, heet het in “Dertiger.be”, van dezelfde cd als “Kvraagetaan”). Zijn antwoord is vluchten in het verleden, in de jaren tachtig. Niet met de muziek van toen (uptempo synthesizerpop is geen ideale soundtrack voor dagdromen van vroeger, al wordt er wel op toegespeeld), maar wel met teksten over toen. Er waren meer dertigers in Vlaanderen; die zaten met hetzelfde sentiment en hadden wel oren naar dit liedje. Ik was in 2007 pas 23, maar zelfs ik kan al heel wat met het verloren paradijs dat ze beschrijven.

     Makkik binnen makkik binnen om een lieke te beginnen
     over de dinges die kik mij almmaal herinner
     uit de goeien ouwen tijd van rekenen en vlijt,
     een leven zonder zorgen, ambitie of spijt.

Dat zijn nog algemene, tijdloze herinneringen. Ook onze ouders kregen rapporten met Rekenen en Vlijt, en ook zij hadden een jeugd waarin ze zich nog geen zorgen hoefden te maken. Ook de teksten van “Wat je zegt ben je zelf” en “drie kier durven is doen” komen ons erg bekend voor. Je hoopt bijna dat kinderen van nu dat nog steeds zeggen.
  Andere dingen zijn wat typischer voor dit tijdperk. De jaren tachtig worden herinnerd als een analoog tijdperk. Er is een Commodore in huis en op de kermis kunnen ze OutRun spelen, maar de grote revolutie is nog niet in zicht:

     Er waren geen cd’s, geen mp3’s,
     alleen maar wa cassetjes.

In de tijd dat er nog geen World Wide Web was, vulde je je dagen met tv kijken. Stabroekse kinderen keken The A-Team, zoals overal, en mochten opblijven voor het Songfestival. Maar ook de Nederlandse tv was geliefd: Flodder (“Maar buurman, wat doet u nu?”) verhit de gemoederen en Ron’s Honeymoonquiz wordt gretig bekeken. (Voordat RTL4 werd opgericht, zat Ron Brandsteder bij de TROS en was zijn programma ook in Vlaanderen te ontvangen.)
  Toch ligt hier ook de kloof met mijn generatie. Veel kinderen in mijn klas keken ook naar The A-Team, maar dat waren herhalingen. Flodder was voor ons een comedyserie, geen film. Als iemand van mijn generatie dit nummer had gemaakt, was het waarschijnlijk over tekenfilms gegaan: begin jaren negentig brachten we onze halve vrije tijd door met David de Kabouter, Ovide en Teddy Ruxpin.
  Hoewel Sam Valkenborgh (zanger en artistiek brein) nare herinneringen heeft aan eten dat hij niet lustte, of aan warm aangekleed worden in de winter, idealiseert hij het verleden wel.

     Haten was nog geen nationale sport,
     alleen misschien die koteletten op ons bord.

We snappen wat een Vlaming daarmee bedoelt. In de jaren negentig kwam het Vlaams Blok gigantisch op, in het decennium daarna kregen we het islamitisch extremisme. Allemaal nog geen sprake van in de jaren tachtig. Maar dit waren wel de jaren van de Bende van Nijvel, grote corruptieschandalen en intense verdeeldheid over taalkwesties en abortus. Belgen die toen al volwassen waren spreken van de Loden Jaren Tachtig. Maar zo heeft onze zanger het niet beleefd. Hij maakte alleen gezellige dingen mee. Zegt hij achteraf, nu hij de dertig gepasseerd is…
  De zanger zegt nog net niet dat alles vroeger beter was. Nee, hij zegt dat alles vroeger zo “simpel” was. Ook dat is natuurlijk onzin. Je kon nog niet vanachter je computer uitzoeken hoe alles in elkaar zat. De wereld was eerder gecompliceerder dan simpeler. Maar een kind hoeft nog niet alles te weten, en denkt bovendien snel. Zijn jeugd lijkt simpeler, omdat hij geen moeite had om te overzien wat hij wilde weten. Nu is Valkenborgh dertig en moet hij van alles weten, maar hij kan het niet meer bijhouden. Was het maar weer 1985, was hij maar weer gewoon tien…

Honderd keer pop in je moerstaal (69)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 69.

Vandaag maken we kennis met een voor deze rubriek nieuwe streektaal: het West-Vlaams. De provincie West-Vlaanderen loopt anno 2017 voorop met popmuziek in het dialect. Twintig jaar geleden was er echter nog bijna niets. Wat is er aan de hand in het land van boulevards en belforten?
  West-Vlaanderen was lang een perifeer gebied. In de late middeleeuwen liep de bloei van steden als Brugge, Ieper en Kortrijk op zijn einde. Voortaan was het Antwerpen en Brussel wat de klok sloeg. Na de Tachtigjarige oorlog bleven de Zuidelijke Nederlanden in Spaanse handen en keek er helemaal niemand meer naar West-Vlaanderen om. Na de Belgische onafhankelijkheid wilde het ook niet echt lukken: in een snel industrialiserend land moest het niet van boeren en vissers komen. Een wereldhaven in Zeebrugge of Oostende zat er ook niet in: Antwerpen ging voor. Brugge werd wereldberoemd, maar dan als openluchtmuseum. De Eerste Wereldoorlog legde de Westhoek compleet in puin. Nee, de geschiedenis gaf West-Vlaanderen geen voorkeursbehandeling…
  Zo rond het jaar 2000 was de provincie het constante mikpunt van grappen geworden. Voor de rest van Vlaanderen had hier de tijd stilgestaan. West-Vlamingen hadden allemaal nog Madonnabeeldjes, reden zes dagen per week op hun tractor en op zondag op hun koers-velo en ze vloekten hartgrondig als meneer pastoor er niet bij was. In het West-Vlaams natuurlijk, want ze spraken ook allemaal nog dialect. Alléén maar dialect; zelfs hun pogingen tot Algemeen Nederlands moesten ondertiteld worden.
  Dat laatste stereotype is niet zo ver bezijden de waarheid. Hoewel ook in West-Vlaanderen het dialect achteruit gaat, spreken mensen van boven de 30 het nog zeer algemeen. Daarmee is de grote omslag in West-Vlaanderen toch zeker een generatie later gekomen dan in de rest van de deelstaat.
  Als iedereen, ook de jongeren, nog West-Vlaams spreekt, waarom zou je dan popmuziek in het Standaardnederlands maken? Dat moeten de leden van de hiphopgroep ’t Hof van Commerce hebben gedacht. Zo begonnen zij twintig jaar geleden in hun terminaal oncoole en onstedelijke dialect te rappen. Voor de goede orde: hiphop, in welke taal dan ook, was er nog nauwelijks in Vlaanderen.
  Toch behandelen we vandaag niet ’t Hof van Commerce, maar het solowerk van zijn frontman: Filip van Cauwelier, in zijn eigen taal bekend als Flip Kowlier.

Het liedje “In de fik” komt van zijn gelijknamige tweede album uit 2004. Net als de voorganger, Ocharme ik uit 2001, werd de plaat goed ontvangen. Wel was er kritiek op het gebrek aan ontwikkeling. Met andere woorden: beide platen vertegenwoordigen een typische Flip Kowlier-stijl. Dit nummer werd de grote knaller van zijn album, maar is verder typisch voor zijn zanger: muzikaal rustige liedjes tussen pop en alt.country, met diep persoonlijke teksten. Je zou kunnen denken aan Wilco (een Amerikaanse band die het al heel lang goed doet bij popkenners), maar helemaal thuisbrengen laat de muziek zich niet.
  De tekst is wel een probleem. De titel, “In de fik”, die snappen we. Eigenlijk gek dat dat West-Vlaams is. Honderd jaar geleden was “fikkie steken” nog Bargoens, een echte Amsterdamse volksuitdrukking. In de loop van de twintigste eeuw sloeg het brandje over naar heel Nederland, toen naar het AN in België en ten slotte zelfs naar het West-Vlaams.
  Van de rest versta ik maar een paar regels. Ik ben de enige niet. De meeste Vlamingen komen er ook niet uit. West-Vlaams is een notoir onverstaanbaar dialect. Bovendien blijkt het Izegems, waar Kowlier in zingt, vallende diftongen te hebben die ook niet verstaanbaarheids-bevorderend werken. Gelukkig hebben we de geschreven tekst nog. Zo komen we er wel uit.

     In d’n of doa zitte’k ik
     want min us stoat in de fik
     en ‘k è de groste moeite voe ’n woord te zeggen.

Eigenlijk zijn we nog niet veel verder. Flip Kowlier zit in zijn tuin, want zijn huis staat in brand. Waarom ga je dan zitten zingen? Rennen naar de dichtstbijzijnde emmer water ligt meer voor de hand.
  Afgaande op de volgende regels is het een metafoor voor een optreden. Hij wordt bekeken door de zaal en voelt zich er ongemakkelijk bij. Doe het maar, man. Denk aan het geld.

     Jil de zoale kikt nor ik (sic!).
     Ik, ik peize an de check.
     Ja et is gewoagd voe da te zeggen.

Een ontluisterende bekentenis. Maar is het zo? Of wordt dat van hem gezegd? Even verderop blijkt het liedje te gaan over de gekke roddels die men over hem vertelt:

     Flip Kowlier is an d’n drank
     zo-an in ’t Gentsche toch, goddank
     nog ‘ne keer en’t wa te roddeln èn.
     ‘k Et worn zeggen van ’n dieën
     Die èt met eigen wogen gezien.
     ’t Es toch vrjid da we te roddeln èn.

’t Is toch raar wat we te roddelen hebben. Dat kan twee dingen betekenen. Ofwel: er gebeuren sensationele dingen, die we mooi kunnen doorvertellen. Ofwel: er worden toch gekke dingen verteld, waar in de verste verte niets van waar is. Je bent geneigd het laatste te denken. De roddelaar heeft niet zelf geconstateerd dat Flip Kowlier alcoholverslaafd is, maar hij heeft het van een ander, en die heeft het natuurlijk wél met zijn eigen ogen gezien… Even verderop is Kowlier zelfs aan de drugs, en weten de roddelaars ook al dat hij ze bij een Rus koopt.
  En als het nergens op gebaseerd is, dan zoeken we tot we toch aanwijzingen vinden:

     Ao z’et zie zegt, zal’t wel zin,
     anders zoekn me tot dam vin.
     W’èn d’r oes nie voe nieten in vaste gebeten.

Eén van de dingen die dit liedje nog moeilijker te verstaan maakt, is dat de roddels los opduiken in de tekst. Het verhaal wordt ervoor onderbroken. Zo hoorde ik vrij snel de regels “Flip Kowlier is an d’n drank” en “…is aan de drugs”, maar wat dat met de rest van het liedje te maken had, snapte ik ook nog niet. Laat staan dat ik snapte wat het met het branden van zijn huis vandoen had. Pas toen ik de tekst erbij pakte werd me een en ander duidelijk: zowel het branden van zijn huis als zijn verslavingen zijn roddels.

Flip Kowlier maakte zijn muziek ogenschijnlijk slechts voor zijn dorps- en streekgenoten. De rest van de wereld kan het niet verstaan en hij komt die rest van de wereld ook niet tegemoet. Toch bracht de pure kracht van zijn muziek hem ver voorbij de provinciegrens. De hele Benelux lijkt hem te kennen. Zelfs de Waalse Wikipedia weet het precies: “Filip Cauwelier k’ a riscrît s’ no Flip Kowlier, c’ est on tchanteu di rok, ki fwait des tchansons avou des pårlaedjes e peur flamind (del Flande Coûtchantrece). Il a skepyî e 1976.”