Wederganger – Halfvergaan ontwaakt

Blijkbaar werkt er op de (socialemedia)redactie van Onze Taal een metalfan, want hun Twitterkanaal meldde gisteren het bestaan van een vrij nieuwe Nederlandstalige blackmetalband, genaamd Wederganger, die deze maand in beperkte oplage het album Halfvergaan ontwaakt uitbracht. Dit album blijkt zeker de moeite van het recenseren waard.

Nederlandstalige metal – lange tijd was dat nauwelijks mogelijk. Sinds een aantal jaar hebben we Heidevolk, een Vikingmetalband die in de huid van de oude Saksen kruipt en op het podium Germaans carnaval houdt. Black metal was er ook al eerder: de namen Winterkou en Fluisterwoud komen in me op, maar hun muziek ken ik nauwelijks – ze zijn intussen trouwens allebei gestopt.

De Nederlandse taal leent zich nochtans geweldig voor dit soort rouwe metal – beter dan het Engels, dat niet zo stoer Germaans klinkt en bol staat van de Franse leenwoorden. Alleen de titel geeft het al aan: geen vampiers of zombies maar wedergangers, mensen die na hun dood uit het graf terugkeren. Zulk bijgeloof bestond ook in onze streken, waarom zouden we ze dan een creoolse of Slavische naam geven?

De teksten zitten over het algemeen goed in elkaar. Ze zijn niet perfect – kreupelrijmen en antimetrieën komen geregeld voor – maar ze missen hun doel niet: de sinistere sfeer van eeuwenoude angsten en bijgelovige volksverhalen wordt met verve geschilderd. “Gezellig” en “hygiënisch” zijn niet de juiste woorden voor de tekstuele inhoud: “Mijn wormstekige lijf / De gore stank van het graf / Smerige geur van de dood / Die mij sinds jaren omgaf”… De griezelverhalensfeer loopt in “Zwarte gedachten”, het laatste liedje, uit op een compleet aards inferno: “De bronnen vergiftigd / De hemelen zwart / Een wereld gegeseld / Met tergende smart.”

De teksten gaan dus niet over het satanisme, maar over het één-na-favoriete onderwerp van het subgenre. De link met Cradle of Filth is snel gelegd. Ook muzikaal zijn er parallellen aan te wijzen. Wederganger heeft te veel muzikale pretenties om een hardcore blackmetalband te zijn. Voorspelen, naspelen, gitaarsolo’s, het zit er allemaal in, en de hoge grunts worden afgewisseld met lage, heldere zang en spreekzang. Een mooi effect is zingen en grunten tegelijk, zoals in “Dwaallichtbezwering”. De grunts zijn trouwens goed: hoewel dit soort vocalen eigenlijk nooit te verstaan zijn, wordt er beter gearticuleerd dan bij veel bekendere bands.
  Bij extreme muziekgenres ligt eenvormigheid op de loer: ben je niet goed ingewijd, dan gaan de liedjes op elkaar lijken. Veel nummers op dit album vallen er deels aan ten prooi: een ellenlange afwisseling tussen twee akkoorden en steeds herhaalde melodieën. “Dodendans” is met zijn bijna acht minuten echt wel te lang. Andere nummers blijven spannend (of worden weer spannend) door goed gekozen tempowisselingen, waarbij beurtelings drums-in-moordtempo (typisch voor het genre) en rustiger passages te horen zijn. Speciale vermelding verdient “Zwarte gedachten”, met een magnifieke ritmische truc: 3/4-maat in de gitaar tegen 4/4-maat in de drums. Ritmisch onduidelijk, en in de verste verte geen black metal, is ook de Tiersenachtige instrumental “Schimmelspel”.

Ik luister niet elke dag naar metal, laat staan black metal. Er zijn beslist mensen die mij zaken over deze muziek kunnen vertellen die ik niet weet. Maar één ding staat wel vast: ik heb op dit album mooie dingen gehoord, die maar weer eens bewijzen dat de Nederlandse taal voor alles geschikt is. Hopelijk wordt dit album breed opgepikt en komt er een tweede persing van meer dan 1000 stuks. De band verdient het niet om net zo obscuur te blijven als zijn teksten!

Muse – Drones

Beter laat dan nooit: vandaag heb ik op mijn gemak Drones, de nieuwste plaat van Muse, beluisterd, en hoewel de muziekbladen hun recensies al lang en breed hebben gepubliceerd, zal ook ik mijn mening er nog over geven, al was het maar omdat ik langjarig liefhebber ben. (Zo, da’s nog eens een zin!)

Wat moet dat worden, dachten we drie jaar geleden toen The 2nd law uitkwam. Muse, toch al “niet van grote gebaren gespeend” (OOR Popencyclopedie), had zijn sound onderhand tot onmenselijke proporties laten doorgroeien en zijn rock volgestopt met flink aanzettende invloeden, van klassiek tot dubstep. Het volgende album moest haast wel een stap terug doen.

Die stap terug is ook gezet. De meeste liedjes op de plaat zijn echte rockers. Liedjes als “Dead inside” en “Revolt” zijn zowaar recht-toe-recht-aannummers met coupletten, refrein en redelijk bescheiden gitaarsolo. De nummers lonken naar de aanstekelijkheid van de glamrock en doen daarmee denken aan “Uprising” van The resistance. Veel andere nummers grijpen nog verder terug, op Origin of symmetry en Absolution.
  Muse is thans niet meer op zijn best als het de nummers vet wil aanzetten. “Reappears” klinkt log en topzwaar en slaagt er niet in te prikkelen, ook niet met de quasi-atonale gitaarsolo. Ook “Defector” gebruikt de grote middelen, maar het werkt allemaal niet meer zo goed als in Muse’ gloriedagen.
  De toon is door het werk heen natuurlijk pathetisch, maar de band kan ook een tandje terugschakelen. “Revolt”, een liefdeslied dat als synthesizerballad begint en als powerballad eindigt, zal ongetwijfeld sommigen te zoet in de oren klinken, maar tussen het gebruikelijke geweld is het een hele verademing. Een ontdekking bovendien: dit kunnen ze blijkbaar ook!
  De meningen zullen ook wel weer verdeeld zijn over het einde van de plaat. In “The globalist” komt de progrocker in Matthew Bellamy weer naar voren: het opent met een Morricone-moment (onheilspellend gefluit met de lippen boven sferische orkestbegeleiding), ontpopt zich na het voorspel als softrocknummer, wordt vervolgens een harde rocker om ten slotte uit te komen op een pianoballad, waarvan de muziek gebaseerd is op “Nimrod” uit de Enigmavariaties van Elgar. Natuurlijk niet voor niets: De verwijzing naar de Bijbelse jager ondersteunt de woorden “The greatest hunter will survive alone”.
  Of de band hier te pretentieus is of te veel hooi op zijn vork neemt, moet de luisteraar zelf maar bepalen. Ik kan het prima hebben. Te gortig wordt het mij alleen bij het slotnummer “Drones”, waarin Bellamy het Benedictus uit Palestrina’s Missa papae Marcelli covert en alle zes stemmen in zijn eentje zingt.

Tekstueel is dit album beslist beter te pruimen dan de voorgaande twee. Bescheidener, mag je wel zeggen. Op The 2nd law legde de band de wet van Kelvin volledig verkeerd uit, op Resistance voerden complottheorieën de boventoon. Ook hier lijken complotten de centrale gedachte: Drones, helse machines die veilig vanuit een commandopost iedereen kunnen vermoorden, gaan ons leven beheersen. Het woord “conspiracy” komt zelfs onbeschaamd naar voren in een tekst van Kennedy uit 1961, gesampled in “Defector” en uiteraard behoorlijk uit zijn verband gerukt. De strijd wordt hier echter niet alleen tegen een regering gevoerd, maar tegen de hele maatschappij. De hele maatschappij is doordrongen van deze ellende en de enige manier om te vluchten is om je van die maatschappij af te sluiten.
  De plaat valt mooi uiteen in vier elpeekanten die globaal elk een deel van het verhaal vertellen. Op kant A (“Dead inside”, “Mercy”) wordt de luisteraar geconfronteerd met de ontmenselijking (onder meer door een clichématige drilsergeant). Kant B (“Reappears”, “The Handler”) zoekt naar de achtergronden: je kunt deze liedjes horen als een aanklacht tegen de staat, maar ook als een (wat zwaar) verwijt aan je naasten. Kant C (“Defector”, “Aftermath”) gaat over de poging van de ik-persoon om uit de maatschappij te vluchten (in het geval van “Aftermath” samen met de geliefde). Op kant D (“The Globalist”, “Drones”) heerst de postapocalyptische sfeer.

Drones werd door veel recensenten negatief ontvangen, soms extreem negatief. Ook bij mij overheerst de teleurstelling. Er is op zich niet zoveel mis met dit album, en kwam het van een debuterende band, dan zou ik vast staan te juichen. Muse heeft echter in het verleden met een paar meesterwerken de lat enorm hoog gelegd en die lat wordt met dit album niet gehaald. Een nieuwe Muse-plaat, niets meer of minder. Goed genoeg voor de liefhebbers, maar vast geen klassieker.

Bökkers – Blixer Elixer

Onlangs bereikte ons het bericht dat Normaal ermee ophoudt. We wisten al dat de klassiek geworden liveoptredens, de veldtochten, gingen stoppen, maar na veertig jaar is het hele circus te veel geworden voor de bejaarde Jolink.

Er mag dus uitgekeken worden naar een opvolger en wat dat betreft zijn er genoeg kandidaten. De boerenrockformule heeft nogal school gemaakt. Verschillende bands houden het dialect levend en verdedigen de eer van het platteland in stevige klassieke rock met teksten over bier, brommers kieken, motorcross en andere machodingen. Jolinks eigen zoon vinden we terug in Jovink & de Voederbietels, verder hebben we onder meer het Drentse Mooi Wark, het Zeeuwse Surrender en de Brabo-bouwvakkers van Bertus Staigerpaip. En Bökkers uit het Salland, die nu aan hun derde album toe zijn.

Boerenrock is deze mannen op het lijf geschreven. Ze hebben geen enkele moeite met de hardrock en elektrische blues, genres waarin de lat toch hoog is gelegd. De stem van Hendrik Jan Bökkers past er precies in. Gitaarriffs, slagwerk, frasering, alles klopt. Ook beheersen ze het schrijven in hun moedertaal prima – geen vanzelfsprekendheid bij dialectmusici.

Toch wringt hem de schoen bij de teksten. Natuurlijk is bij zulke bands de Zwarte Cross nooit ver weg, maar Bökkers komt het crossterrein gewoon niet af. De hele plaat door gaat het uitsluitend over drank en vrouwen, veel te jonge groupies, moeder de vrouw die jaloers is, katers, konten knijpen, racen over de Autobahn en biertje nummer zoveel in natuurlijke biotoop het café. “Het is het mooiste as ze jong bint, (…) want as ze oalder bint as 22 vind ik er gien donder meer aan.” En dan nog klagen “Ik mag van niemand zingen oaver jonge deernties”. Nou, van mij mag het best, maar een heel album lang wordt wel een beetje vermoeiend. De schier eindeloze lijst meisjesnamen aan het einde, blijkbaar afkomstig uit het plakboek van de zanger, klinkt vooral als een poging om Doe Maar (“Eén nacht alleen”) naar de kroon te steken.

Eerlijk is eerlijk, er is een liedje bij waarin er zowaar de liefde wordt verklaard aan één enkele vrouw. “Niks verdommen”: al het kleine leed van blut zijn en in de file staan maakt niet uit, ik heb jou. Het doet mij denken aan “Smokken bin vergees” van mede-Nedersaksen Swinder. Helaas heeft dat liedje nu weer niet de interessantse muziek. Die eer gaat uit naar “Blonde gevaor”, met zijn country-invloeden en onregelmatige maatsoorten. Ook de afsluiter “Mien leaven” mag er zijn: akoestisch en gevoelig (maar wel in het café), niet bijster origineel maar erg welkom na al het hardrockgeweld.

Ik heb het al eerder gezegd: Bökkers maakt boerenrock en teksten over drank en vrouwen horen daarbij. Als je daar niet tegen kunt, moet je wat anders gaan luisteren. Eén gouden regel geldt echter voor alle genres, of het nou depressieve singer-songwriterzooi of boerenrock is: ga over de grenzen van je hokje, anders wordt je muziek saai. Normaal hield zijn muziek spannend door af en toe een serieuze protestsong in te lassen, en pure bluesrock af te wisselen met texmex- en hoempa-invloeden. Ook Mooi Wark gaat altijd net over het randje als je het niet verwacht. Bökkers niet. En de suggestie dat ze zich nog moeten ontwikkelen gaat ook niet op: dit is al hun derde plaat. De opvolgers van Normaal zullen ze niet worden, al houden ze ongetwijfeld hun publiek, de Zwarte Cross-bezoekers, tevreden. Nee kearls, dit hebt wie wal ens better heurd!

Roosbeef – Kalf

Een beetje mosterd na de maaltijd, deze recensie. Het nieuwe album van Roosbeef is al een paar weken verschenen en uitentreuren besproken in gezaghebbender media dan mijn blog. Het heeft zo lang geduurd omdat ik op de vinylversie zat te wachten. Die was voor vandaag (13 maart) aangekondigd, maar bleek hedenmorgen een dikke maand uitgesteld. Nu heb ik de cd maar gescoord.

Roosbeef was, zoals mijn lezers vast nog wel weten, die Nederlandstalige band rond Roos Rebergen die meisjesachtige, onrijpe maar superintelligente alternatieve pop maakte. Mensen die jaren geleden kennis maakten met Roosbeef zullen de band zeker terug kennen. Het onrijpe is er langzaam af gegaan, maar het speelse (en toch een beetje kinderlijke) is gebleven. De zangeres zegt het zelf mooi:

Mijn dromen zijn over de 18
Mijn haar niet in een staart
Mijn dromen zijn over de 18
Ik wil nog steeds een paard

Wat is er veranderd? Haar voordracht, die in het begin nog iets brutaals had, is schuchterder geworden dan ooit. Zachtjes, haast mompelend komen de woorden over de verloren liefde, de niet-verloren liefde met wie je het toch best gezellig hebt, de gewone dingen des levens, de verwondering over de wereld haar mond uit.

Net zoals altijd weer weet de zangeres de teksten van a tot z spannend te houden. Roos heeft een zeldzaam talent voor timing van onverwachte wendingen. “Liefste, lik onze wonden schoon voor ze komen”; “Jij was al een man, maar ik nog niet”; “Laat mij niet ongedeerd” – het zijn zomaar drie grepen uit het tekstboekje. Een handjevol liedjes over de liefde voor jongens, en eentje voor een paard – maar ze komt nog niet in de buurt van welk cliché dan ook.

Over de teksten gesproken: Er zit een Duitstalig liedje tussen. “Und man liebt so viel” is niet van Roos. Ze lijkt met de Duitse uitspraak echter geen moeite te hebben. Iets wat van haar Nederlandse dictie minder gemakkelijk gezegd kan worden. Rebergen heeft (zoals altijd al) een uitgesproken Poldernederlands accent. Dit ondanks haar duidelijke liefde voor Vlaanderen, die blijkt uit het liedje “De Schelde”. Haar taalgebruik is gek genoeg ook vervlaamst. Kalf, de albumtitel, is een Zuid-Nederlandse uitdrukking voor ‘onvolwassen meisje’, en op de site van de band gaat het van “de hoofdvogel afschieten” en “putje winter”. Maar goed, haar accent is echt het enige wat mij aan Roosbeef stoort, dat zegt genoeg.

Muzikaal valt de plaat relatief conventioneel uit. De EP Warüm uit 2012 klonk behoorlijk apart, avant-gardistisch bijna. Deze plaat klinkt ook alternatief en zeker niet commercieel, maar ligt een stuk gemakkelijker in het gehoor. Er zitten gitaar- en pianoballads bij, en vooral “Raak mij aan”, met zijn strijkkwintet en zijn romantische climax baart opzien. De zachte krachten worden afgewisseld door rocknummers, al zou ik het geen ‘rockgeweld’ willen noemen. En natuurlijk is het met de muziek als met de teksten: lang voordat het cliché toeslaat, is ze allang de andere kant op gedraaid.

Het eindoordeel mag duidelijk zijn: dit is een prachtplaat voor wie al van Roosbeef hield. De liefhebbers van harde muziek zal de plaat niet bereiken, maar dat hoeft ook niet, als Roos en haar band maar zo subtiel, intelligent en spitsvondig blijven. En laten we dat afspreken: blijf ook een beetje kinderlijk, anders is de lol eraf.

PS: Roos, als je dit leest, zullen we een keer samen een buitenrit maken? Als jij je paard hebt gekocht?

Swinder – Swinder

Het stereotype van de Groninger lijkt op dat van de indiaan uit de negentiende eeuw. De inboorling ziet machteloos toe hoe de regering zijn land leeg rooft en bij wijze van coping mechanism neemt hij zijn toevlucht tot opperste zwijgzaamheid. De cultuur van hard werken en stoïcijnse stugheid wordt aan alle Nedersaksen toegeschreven, maar toch wel het vaakst aan de Groningers.

Misschien kan Swinder, een fonkelnieuwe Groningse dialectrockband met nationale allure, daar iets aan doen. We zien geen hoekige boerenzoon maar een redelijk jonge en hippe band. Zanger-boegbeeld Bas Schröder heeft een blonde baard waar de opperhipsters in Amsterdam en Utrecht jaloers op kunnen zijn en leeft zich in zijn liedjes vol overgave uit met teksten die in Maastricht en Zierikzee net zo hard zullen aankomen als in Bedum of Slochteren. Het album werd uitgegeven bij ons nationale knuffel-indielabel Excelsior en werd vooral in thuisprovincie Groningen groots gelanceerd: alle abonnees van het Dagblad van het Noorden kregen het ‘spaigelploatje’ gratis bij hun krant. Ook aan de rest van Nederland gaat het album niet ongemerkt voorbij: het album is bijvoorbeeld te vinden op de Luisterpaal van 3voor12.

Eén associatie komt onmiddellijk op bij het luisteren: het is precies Skik. Niet het Skik van de debuutplaat, meer het rijpere Skik van de opvolger Niks is zoas ’t lek (de zanger is volgens zijn eigen teksten al 31, een laatbloeier dus). Schröder heeft, net als Daniël Lohues, een licht nasale en knauwerige dictie die goed past bij de Nedersaksische streektaal. Een manier van zingen bovendien die doet denken aan het Amerikaans Engels, precies de reden waarom het Nedersaksisch zich zo goed voor rockmuziek leent. Het Gronings van Swinder staat wel een stuk verder van het AN af dan het Drents van Skik, en is navenant moeilijker te verstaan. Gelukkig voor mensen van buiten de regio zit er een tekstboekje bij de cd.

Ook muzikaal komt de inspiratie uit Erica. Het is veelal countryrock wat de klok slaat, en net als Skik richt Swinder zijn plaat in met een welkome afwisseling tussen opgewekte, vlotte liedjes (“Spiet”, “Smokken bin vergees”) en sombere overpeinzingen (“Aanders as veurhen”). De elektrische gitaar en het slagwerk worden afgewisseld dan wel omlijst door akoestische snaren en melodica (althans: die hoor ik; het boekje vermeldt dit instrument niet en noemt alleen “toetsen”). Als vocale hulptroepen heeft de band onder meer Matthijs van Duijvenbode en Tangarine (waarom proberen die jongens het zelf niet eens in het Fries?) ingezet.

Hoewel dit album dus niet het origineelste is, mag de vergelijking met Skik geen afrader zijn. Er zijn slechtere bands om de mosterd bij te halen, en Skik beperkte zich, net zo min als Swinder, tot één stijl. Door de overeenkomst in taal dringt de vergelijking zich al snel op. Als Bas Schröder in het refrein zingt van ‘Tringelingeling op fietse noar Stad’, gaan de gedachten vanzelf uit naar “Op fietse”, ook al is “Noar Stad” een heel ander liedje. En lest best: het talent om een instant klassieker als “Spiet” te schrijven, met zijn geweldig lekkere melodie, kun je niet van een ander lenen.

En die teksten! Ede Staal, tot nu toe de koning van alle Groningse streektaalmuziek, beperkte zich tot koolzaad, kanaaltjes en “vrouger”, maar Swinder zingt over het leven van… iedereen. Over de liefde, zoals het een popmuzikant betaamt. “Ik huif nait mit vlaigtuug/ Den mit die bin ‘k ja ok in e wolken laif.” On-Gronings gepassioneerd. Maar dat noordelingen wel degelijk hun emoties van zich af kunnen zingen, wisten we natuurlijk al sinds Nynke Laverman de fado naar Friesland bracht.

We hebben hier een veelbelovend, fraai en lekker album, dat afrekent met een hoop vooroordelen. Na twee jaar tobberig nieuws over aardbevingen en verzakkingen komt er nu iets opbeurends en verheffends uit Groningen. De taalbarrière wordt vast een probleem en de band moet zich blijven ontwikkelen, maar het kan bijna niet anders of heel Nederland is klaar voor Swinder!

The Kik – 2

Bij het debuutalbum van de Rotterdamse band heb ik een kapitale vergissing gemaakt: ik kocht niet de elpee, maar de cd. En dat terwijl je voor maar vier euro meer de plaat met de cd er gratis bij had! Akkoord, ik had toen nog geen platenspeler, maar juist voor zo’n retroband is de vinylrevival toch bedoeld?

Sinds ik die vergissing beging, is er een hoop veranderd. Ik heb een pick-up en The Kik is van hipstersensatie uitgegroeid tot muzikale knuffelbeer en intussen alweer voormalige huisband van De Wereld Draait Door. Bovendien is de groep alweer aan een nieuw album toe. De verkoopstrategie is evenwel dezelfde: opnieuw kun je de elpee kopen met de cd incluis. Mooi dat ik deze keer de juiste beslissing heb gemaakt.

De naam van de plaat is niet echt creatief te noemen; misschien werden de bandleden het onderling niet eens. De platenhoes geeft een betere indruk: achter de karige buitenhoes blijkt een fraaie binnenhoes met fotocollage te zitten. De betekenis van de bonte verzameling beelden (van een aanmaning tot een oude Coca-Colareclame) mag de luisteraar zelf uitmaken.

De hoes blijkt een goede voorbode voor de plaat. De band is duidelijk zichzelf gebleven, maar heeft zich van binnen op veel punten opnieuw uitgevonden. De beatliedjes met Rotterdamse teksten zijn gebleven, maar de focus lijkt te zijn opgeschoven van midden jaren zestig naar het einde van dat decennium. De enige cover op het album, “Ik doe wat ik wil”, komt bijvoorbeeld uit de hardrockperiode van de Bee Gees, terwijl “Simone”, de grote klapper van debuutalbum Springlevend, teruggaat op een liedje uit 1966.

Hun eigen composities worden eveneens ambitieuzer, soms in de geest van progressieve en/of psychedelische rock. Ik had dat kunnen weten toen ik de heren op Twitter hoorde over bezoekjes aan een klavecimbelzaak en museum Van Speelklok tot Pierement. Wat ze daar moesten? Nou, in “Lot uit de loterij” komt een klavecimbel voor, en in het droogkomische “Spiegel spiegel” horen we een draaiorgel! Nog een opmerkelijk muzikaal uitstapje: het oer-Rotterdamse “Schilderstraat”, over een muzikant uit Crooswijk, lijkt wel een liedje van The Ramblers. Ook de teksten van 2 maken meer indruk op mij dan die van Springlevend. De liefde is minder overheersend als onderwerp, en de liedjes díé erover gaan, klinken minder naïef-puberaal. De onbereikbare liefde is ineens lesbisch en die ene geweldig mooie vrouw kan maar het beste in de zomer komen, als iedereens hoofd naar liefde staat.

Als er iets op het album aan te merken valt, is het het gebrek aan hooks en nummers met hitpotentie. De twee meest aansprekende nummers van Springlevend (“Simone” en “Zevenhuizer zondag”) waren beide covers; evenzo is nu “Ik doe wat ik wil” (ten overvloede: het enige nummer dat ze niet zelf schreven) de grote knaller. Daar hoeven we echter niet mee te zitten als alle andere nummers goed in het gehoor liggen, prikkelen en nimmer op elkaar lijken. In de stortvloed aan retroacts die de afgelopen jaren over ons heen kwam is The Kik een van de weinige bands die de oude stijl niet namaken, maar naar eigen smaak doorontwikkelen. Geen imitatio maar aemulatio. Daaraan herken je een kunstenaar.

Daniël Lohues – D

Wie mij kent en/of mijn blog volgt – niet zo veel mensen, ben ik bang – weet dat ik de platen van Daniël Lohues blind koop. Je bent deskundige of je bent het niet, tenslotte. Dezer dagen kon ik de winkel weer in, want Lohues heeft weer een album uitgebracht, zoals hij al jarenlang met een ijzeren regelmaat in februari doet. De Drentse zanger-schrijver maakt veel platen en ook voortreffelijke – een opvatting die je in veel meer recensies terugvindt. Met die staat van dienst ligt de lat natuurlijk hoog. We moeten daarom streng zijn: gewoon een ‘goede’ plaat is niet genoeg.

D opent al meteen veelbelovend met een oorstrelend bluegrassliedje (“Niks is meer weerd as vandaage”); een echt Lohues-liedje ook: zowel de muziek als de alledaagse filosofie komen ons vertrouwd voor. Dat betekent niet dat hiermee de toon voor de hele plaat gezet is. Zoals het voorgaande album, Ericana, rockinvloeden in zijn bluegrasslandschap toeliet, zo waaiert dit album uit naar de mainstreamcountry (“Weet da’k wat vergeten bin”, “Zunde, zunde, zunde”), terwijl er ook luisterliedjes opstaan die aan het Allennig-vierluik herinneren.
  Ook tekstueel is er iets veranderd. Hoewel het album wel opent met een filosofisch liedje, gaat een groot deel van de plaat over de liefde; over meerdere liefdes uit Lohues’ leven, zo te horen. Ook zijn er liedjes over vrienden die het soms blijkbaar moeilijk hebben, en natuurlijk liedjes over het weggaan en weer thuiskomen. Opvallend, en een beetje verontrustend, is de afsluiter “Met joe weet ik altied hoe en wat”. Gaat dit over een imaginaire vriendin?
  Als we zo streng zijn als ik me hierboven had voorgenomen, zijn er wel een paar liedjes die niet helemaal voldoen aan de eisen. “Op het platteland”, nochtans tot single gebombardeerd, schiet bijvoorbeeld tekort. Het komt een beetje over als boerenchauvinisme, al is het vast niet zo bedoeld. Lohues, de meester van het intieme, persoonlijk en alledaagse, is niet op zijn best als hij een plechtig, kamerbreed lied probeert te schrijven. Ook sommige van zijn liefdesliedjes vallen weinig op. Dat kunnen we de muzikant echter gemakkelijk vergeven als we luisteren naar het rocky (maar akoestische) “Joezölf”, of naar het sublieme naspel in “Kom mar hier”: een paar akkoorden op het harmonium die in al hun eenvoud niet zouden misstaan in het werk van César Franck.

Dit is alweer de vierde van de “Emmer platen”, de albums die Daniël Lohues maakt met zijn vrienden Bernard Gepken en Guus Strijbosch. Lohues heeft al aangekondigd dat het zijn laatste is: het wordt tijd voor iets anders. Jammer, zou je misschien zeggen, want deze combinatie klinkt nog lang niet afgezaagd. Aan de andere kant heeft de Drentse musicus altijd uitgeblonken in veelzijdigheid. Misschien kan hij maar beter nieuw terrein verkennen: des te meer zal hij ons met zijn volgende plaat verrassen.

Daniël Lohues – Ericana

“Na deze tournee wordt het tijd dat Lohues iets anders gaat doen; de koek raakt langzaamaan op.” Dat was de slotzin die ik van tevoren al voor deze recensie in mijn hoofd had. Voor de derde keer heeft Daniël Lohues een album gemaakt met zijn twee Emmer medemuzikanten; heel veel nieuws had ik daarom niet verwacht. Kwam ik even bedrogen uit!

De Drentse zanger-schrijver liet het neologisme ‘Ericana’ – americana, maar dan uit zijn eigen woonplaats – al eerder in interviews vallen. Eigenlijk valt bijna al zijn muziek van de laatste jaren (het Allennig-vierluik en de twee voorgaande Emmer platen) wel onder die noemer te schuiven: allemaal draaiden ze om Amerikaanse plattelandsgenres als blues, folk en bluegrass.
  Toch is deze plaat anders. Waar de voorgaande platen strikt akoestisch waren, wordt nu de elektriciteit weer toegelaten. Rockinvloeden, al aan te wijzen op voorganger Gunder, zijn niet langer latent. In die zin schuift de muzikant met dit album weer iets naar Skik op. Naast americana met of zonder rockinvloed zijn er nog andere, ongebruikelijke genres te ontdekken: wat te denken van het reggaeliedje “A’j joe verkleden as schaop”? Of van de afsluiter “Arcadië”, zo te horen een hommage aan de newagemuziek van Mike Oldfield, waarvoor Lohues een heuse mellotron onder het stof vandaan haalde?

Ook de thematiek is veranderd. Nog steeds krijgen we filosofische en diep persoonlijke teksten voorgeschoteld, maar de optimistische sfeer van de vorige twee albums is weg. Een stukgelopen relatie (of de verwerking van meerdere voorbije relaties?) domineert het album. Niets nieuws bij Lohues, al levert het niet de zwartgallige weeklachten van vroegere platen op. Ook het thema van op reis gaan (“Onderweg naor Idaho”) en weer terug verlangen (“Weiteveen”) komt de fan vertrouwd voor. Aan het einde van het album klaart de hemel op, wat culmineert in het mierzoete “Arcadië” (de enige misser van het album; is het ironisch bedoeld?).

Al met al is dit weer een raak en pakkend album: vertrouwd muzikaal idioom en taalkeuze, maar nooit een herhalingsoefening. Steeds meer blijkt Daniël Lohues niet alleen heel veel stijlen te beheersen, maar ze ook eindeloos te kunnen vermengen. Mijn angst voor “meer van hetzelfde” bleek ongegrond. De Drent mag rustig nog een jaar met zijn twee vrienden doorgaan.

Broeder Dieleman – Alles is ijdelheid

Dialectmuziek is al jaren een van mijn favoriete genres, en Zeeland was vijf jaar lang mijn woongebied. Op echt goede pop in het Zeeuws was het helaas lang wachten: ik heb natuurlijk niet alles gehoord, maar wat ik tot nu toe aan Zeeuwstalige muziek kende, bestond uit boertige ‘rock ’n lollbands’ en ‘streekroman-troubadours’.

Des te blijer ben ik nu met de eerste muzikant die zich kan meten met de grote namen uit de dialectpop, de eerste Zeeuws gezongen plaat althans die in de Randstad de aandacht trekt. Broeder Dieleman, een Zeeuws-Vlaming (Overkanter, Reservebelg) die in het Axels zingt, tekende bij het alternatieve label Beep! Beep! Back up the Truck en stond begin deze maand op Le Guess Who?, waar hij Alles is ijdelheid presenteerde.

Dieleman liet zich voor deze plaat inspireren door een groot aantal folk- en countryartiesten, en maakte zo acht liedjes (een negende sampletrack maakt de plaat compleet) waarin hij zich met gitaar of banjo begeleidt. Elk liedje krijgt extra aankleding door toevoeging van een tweede (vrouwelijke) vocalist, een klokkenspelletje, een harmonium, elektronische geluiden en samples uit preken. Liveversies van zijn liedjes bewijzen dat dit een goede keuze is: met gitaar/banjo alleen worden ze soms iets langdradig.

De sfeer op de plaat is hypnotiserend. De muziek eist je aandacht volledig op en de teksten zijn dan weer beklemmend, dan weer troostend. Er spreekt nostalgie uit naar de geborgenheid van zijn jeugd, maar ook angst en eenzaamheid. Centraal staat het dunbevolkte polderland, en het zware gereformeerde geloof. Een geloof dat letterlijk doorklinkt in verschillende samples (vooral in het verder instrumentale ‘Zingen bij beurte’), maar waarvan hij ten slotte lijkt afgestapt: het laatste liedje is veel pastoraler en draagt de zeer katholieke titel ‘O.L.V. in de polder’. De teksten zijn niet overdreven vaag, maar laten soms te raden over. Broeder Dieleman houdt in elk geval van vogels (‘Aolle veugels van de zee vliege langzaam mee je mee’) en voelt zich, zoals meer mensen uit zijn streek, afgesneden van de rest van Nederland (‘De Schelde wordt de Jordaan’). Details over zijn liefdesleven of politieke overtuiging komen we niet te weten.

Alles bij elkaar is Alles is ijdelheid een prachtige debuutplaat: de teksten niet clichématig en niet te hoogdravend, de muziek niet te standaard en niet te artistiekerig en een goede balans tussen somber en weldadig. Op zijn volgende platen zou hij iets meer variatie in zijn liedjes kunnen leren brengen, maar dat is de enige kritiek die ik op dit album te leveren heb.

‘Duuzend veugels’ op YouTube: