Honderd keer pop in je moerstaal (20)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 20.

Vorige week, in het stuk over “Evelyne” van Bert De Coninck, beschreef ik hoe Vlaanderen ook in de jaren zeventig nog ferm katholiek bleef, hoezeer de buurlanden en -regio’s ook veranderden. “Vlaanderen boven, waar men de Heer nog kan loven”, zong Raymond van het Groenewoud treffend. Daarmee heb ik echter maar de halve waarheid verteld. Juist tegen het einde van dit decennium breekt ook in Vlaanderen de revolutie door. Luc Versteylen (een geestelijke nota bene!) begint een brede beweging die milieubewustzijn en een vrije seksuele moraal propageert. Komiek Urbanus stapt op de veel te lange burgerlijke tenen en zingt er naar Nederlands voorbeeld ook bij. Uit Engeland waait de punk over, met The Kids als vaandeldragers.
  Broeinesten van de tegencultuur zijn Antwerpen (met zijn havenarbeiders), Leuven (met zijn studenten) en in mindere mate Gent (met beide). In de Leuvense kroegen hangt Big Bill rond, een cultfiguur die Chuck Berry-achtige retrorock-‘n-roll maakt, gecombineerd met een snoeiharde distorsion en Vlaamse teksten. Buiten het studentenmilieu breekt hij niet door, maar navolging krijgt hij wel. Van Kazzen en Koo bijvoorbeeld.

Kazzen en Koo – ik ken deze band doordat Vic van de Reijt er een single van opnam in zijn compilatie Surivlaams!. Ik vond het nummer leuk, daarom nam ik het zonder aarzelen in deze lijst op. Maar toen ik het nakeek, bleken we wel met een vrij obscure groep te maken te hebben. Geen artikel op Wikipedia, geen Belgische hitnotering, niet genoemd in OOR’s Popencyclopedie. Wel een website, die ons gelukkig verder brengt. Kazzen is Marc Cassiman, een in 1956 geboren Ninovieter, die in 1978 met Kazzen en Koo de finale van de eerste Humo’s Rock Rally haalde. De Rock Rally, moet de lezer weten, is een tweejaarlijks muziekconcours voor bandjes, georganiseerd door het blad Humo. Diverse grote bands braken op dit podium door, soms als winnaar (Noordkaap, 1990; Das Pop, 1998; School is Cool, 2010) of als tweede (2 Belgen, 1982). Tegenwoordig doen er honderden bandjes aan mee, bij die eerste aflevering waren het er 71. Winnaar werd toen het obscure Once More (een paar jaar later iets succesvoller als Luna Twist). Naast Kazzen en Koo stonden ook De Kreuners in de finale.

Cassimans website vermeldt dat de single “Wat ik geleerd heb in dit leven” ook in 1978 uitkwam. Volgens Vic van de Reijt, die vermoedelijk het platenhoesje volgt, was dat 1977. Enfin, genoeg geschreven, laten we gaan luisteren:

Wie de bovenstaande beschrijving van Big Bill heeft onthouden, kan direct constateren dat Kazzen inderdaad een navolger is. Het riffje aan het begin is helemaal Chuck Berry, op één detail na: de gitaarsound is vervormd. De grote rock-‘n-rollers van de jaren vijftig gebruikten gewoon een clean gitaargeluid. Distorsion werd waarschijnlijk voor het eerst toegepast door Link Wray, die daarvoor met een potlood zijn luidspreker verminkte. Later werd dat geluid omarmd door diverse bluesgitaristen en in de jaren zeventig was het, met de opkomst van de hardrock, gemeengoed geworden.
  Maar dan die tekst. Een verschil met “Ene me hesp of ene me kees”-Big Bill is dat Kazzen de standaardtaal hanteert. Met een Vlaams accent, zeker, maar de standaardtaal. Hij gebruikt in couplet twee zelfs een zeer Noord-Nederlands woord als “poen”. Maar er staan toch heel wat woorden in die we noch in Nederland, noch in Vlaanderen kennen:

    Wat ik geleerd heb ik dit leven
    Is in een simpel woord gezegd.
    Dat is djie-bie-djie-bie-djie
    En soms ook djoe-bie-djoe-bie-djoe.

Even verderop biedt hij een mogelijke verklaring: hij is drugsverslaafd.

    Ik kom er eerlijk voor uit:
    Ik zit al tien jaar aan de spuit.

Of we dat moeten geloven van een 21-jarige is nog maar de vraag. Maar het resultaat klinkt lekker.

Honderd keer pop in je moerstaal (2)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 2.

Twee keer weeks zou ik mijn rubriek gaan bijhouden, en om nou meteen bij aflevering 2 mijn voornemen te verzaken is wat al te bruut. Daarom heb ik vandaag voor jullie: “Kom van dat dak af”, van Peter Koelewijn.

Anders dan de Trappelzak-boogie, die maandag het spits afbeet, is dit nummer algemeen bekend bij Nederlanders boven de twaalf. Sterker nog: nummer twee van de lijst achter deze rubriek is misschien wel het bekendste van alle honderd. Sinds het 57 jaar geleden de hitparade binnenvloog, is het geen moment uit het collectieve geheugen verdwenen. Al was het maar omdat Koelewijn er tussen 1960 en 1989 niet minder dan vier versies van heeft uitgebracht. Laten we maar meteen naar de eerste luisteren:

Wat horen we hier? Een rock-‘n-rollnummer, zoveel is duidelijk, met een refrein in het vertrouwde bluesschema en twee coupletten (het derde is een herhaling van couplet één) met een ander schema. De begeleiding lijkt geïnspireerd op de oude boogiewoogie en eventueel de muziek van Little Richard: we horen een tenorsaxofoon en een piano, nog geen elektrische gitaar zoals bij Chuck Berry.
  Maar belangrijker: de tekst is Nederlandstalig. Kan dat wel? Is het dan wel rock-‘n-roll? Dat moeten de luisteraars destijds gedacht hebben. Het tienerpubliek wist niet beter of rock-‘n-roll werd gemaakt door Amerikanen, met teksten in de taal van dat onweerstaanbaar hippe land. Áls Europeanen zich daar al aan waagden, moesten ze toch niet hun eigen lompe taal gaan gebruiken? Dat swingde niet.
  Peter Koelewijn had de ballen om het wel te proberen. Toch hoor je bij hem de aarzeling. Hij zingt, vooral in de coupletten, met een gemaakt Amerikaans accent om zijn Nederlands ‘swingender’ te doen klinken. Ook schuwt hij niet om er een lettergreep in te gooien als dat lekkerder bekt. “Yunna Yunsen zen vrow, dee wus an coarddunseress”. En niet te vergeten: hij wil vooral niet “ergens” over zingen. De Amerikaanse rock-‘n-roll bestond uit vaak seksueel geladen liefdesteksten. Peter Koelewijn durft dat niet aan. Hij zingt het liefst over een absurd onderwerp: een koorddanseres die op het dak klimt en er blijkbaar niet meer af durft. Alles in dienst van die ene lekker bekkende kreet: “Kom van dat dak af!”

Peter en zijn Rockets werden dik beloond. Zijn liedje schoot naar nummer één en bracht 26 weken (een halfjaar!) in de hitlijsten door. Hoe lukte hem dat? Natuurlijk is de man niet van talent gespeend. Maar het moment waarop is alles bij hitmuziek. De rock-‘n-rollrage had in 1956 hard toegeslagen, maar was tegen het einde van het decennium wel uitgeteld. Chuck Berry zat in de gevangenis, Little Richard was in de Here, Elvis zat in dienst en Buddy Holly – tja, Buddy Holly was in februari 1959 omgekomen bij een vliegtuigongeluk.
  Zo kwam er ruimte voor iets nieuws. In Amerika kreeg je een hele resem tieneridolen en de muziek van Brill Building, in Engeland de razend populaire Cliff Richard. En in Nederland – daar stonden mensen ineens open voor rock-‘n-roll in het Nederlands. Met Elvis in de kazerne kon Peter Koelewijn ongehinderd de hitparade bestormen. Geen ersatz, geen tweede keus, gewoon het beste wat er was. En laten we eerlijk zijn: de vergelijking met neo-crooners als Cliff Richards en Pat Boone doorstaat hij glansrijk.

In de jaren zestig zouden de popmodes elkaar snel opvolgen: het genre ging sky-high en de rock-‘n-roll was snel vergeten. Toch nam Koelewijn in 1971 een nieuwe versie op, die bovendien de hitparade haalde:

Ook deze versie leunt nog sterk op de boogie, met een prominente rol voor sax en piano. De mix is afgewogener, net als Koelewijns stem. En het nep-Amerikaanse accent is verdwenen.

Ook na 1971 werd het nummer niet vergeten. In 1981 was het blijkbaar weer tijd voor een nieuwe versie (die ditmaal op plek 14 van de Top 40 bleef steken). De meest curieuze opname is echter de laatste, uit 1989. Deze keer doet de man een feature met rappers MC Miker G en DJ Sven.

Tja, wat zullen hiervan zeggen? Peter Koelewijn werkt in een te foute jarentachtigbroek zijn refrein af. Daarna komt het rapduo in beeld om, overeenkomstig gekleed, Koelewijns nummer tegelijk te dissen en de hemel in te prijzen.

     “Hoe verzin je toch zo’n tekst”, heb ik me afgevraagd
     Een eindje verder wordt-‘ie ook nog erg gewaagd:
     “Het eten werd koud en Janne Jansen werd heet”
     Dat de censuur daar nooit iets aan deed!

Of deze versie anno 2017 een hit zou worden, valt te betwijfelen. Miker G en Sven rappen in bejaardentempo met de dictie van een disco-plaatjesdraaier uit de jaren zeventig, en hun achterstevorenpetjes zien er knullig uit. Maar destijds… de heren hadden een paar jaar daarvoor een internationale hit gehad met hun “Holiday rap”. Ze waren “hot”, zoals de toen nog nieuwe hiphop dat vanzelf was.
  Alleen Nederlands, dat was in 1989 niet hot. De “Holiday rap” haalde nummer 1, deze samenwerking kwam niet verder dan de twintigste plaats. De “Holiday rap” is (net als de rest van hun gewone oeuvre) dan ook Engelstalig, en bovendien gezongen vanuit het perspectief van Amerikaanse jongeren die Londen, New York en “a little bit of Amsterdam” komen bezoeken. Niets eigens aan. Deze jongens wilden het vooral “he-le-maal maken in Amerika”.
  Dat is gelukkig veranderd. 1989 was ook het jaar dat Osdorp Posse voor het eerst de media haalde. Nederlandstalige rap voor de underground. De afloop kennen we. Underground werd alternatief, alternatief werd mainstream en anno 2017 rapt iedereen in het Nederlands of wat erop lijkt. Net als de Nederlandstalige rock had de Nederlandstalige rap gewoon even tijd nodig om een plekje te vinden. Maar dat komt later dit jaar nog aan bod.

Honderd keer pop in je moerstaal (1)

Drie kleine kleuters met de Jonkers en de Joffers – De trappelzak-boogie

Een tijdje terug alweer gooide ik hier en op Twitter een balletje op. Stel, er moest een (chronologische) lijst komen van honderd Nederlandstalige popliedjes die ertoe doen, welke liedjes moeten erin? Wel, de lijst kwam klaar en sindsdien heb ik er niets meer mee gedaan. Dit jaar komt daar verandering in. Ik ga over elk nummer in de lijst een stukje schrijven. Omdat het kan, om mijn blog levend te houden, om de mensheid iets te delen over de wondere wereld van pop in de moerstaal. De inspiratie komt, behalve van vele soortgelijke muzieklijstjes, ook van Marc van Oostendorps sonnettenproject op het Neerlandistiek-blog. In beginsel schrijf ik twee keer per week een stukje, maar ik heb dit jaar meer te schrijven (niet in de laatste plaats mijn dissertatie!), dus pin me er niet op vast.

Vandaag in deel 1: De trappelzak-boogie. Wie zich niet afvraagt wat er achter die rare naam schuilgaat, is misschien wel verbaasd dat op nummer één niet “Kom van het dak af” staat. Begint niet daar de popmuziek in het Nederlands? In zekere zin wel, daar kom ik in de volgende aflevering op terug. Maar de rock ’n roll drong in Nederland al door in 1956, toen wij ook hier de film Rock around the clock konden gaan kijken.
  In Amerika had deze film, en zijn voorganger Blackboard jungle (waarin de song “Rock around the clock” van Bill Haley ook klinkt), al voor grote consternatie gezorgd. Heel het land boos over moreel verval, waarbij racistische ondertonen vaak niet van de lucht waren. Niet dat de zwarte middenklasse deze muziek nu massaal omarmde: rock-‘n-roll was in de eerste plaats niet fatsoenlijk. De teksten waren seksueel geladen, de manier van zingen en de dans waren suggestief.

Hier in Nederland was de reactie milder, maar nog steeds afkeurend. In Gouda mocht de film alleen zonder geluidsband gedraaid worden: stel je voor dat de jongelui in de bioscoop gingen dansen! Een reden voor de mildere reactie kan zijn dat we in Europa nog nauwelijks “negers” hadden. De vorm van racisme waarbij een blanke spontaan in een stuip schiet zodra er iemand met een donkere huidskleur op het scherm komt, was hier niet zo diepgeworteld. Wel werd de rock-‘n-roll de eerste jaren het pakkie-an van gekleurde Nederlanders: indorockers als de Blue Diamonds en de Tielman Brothers verdienden hier hun sporen met pionierswerk. Omdat ze in het Engels zongen, zullen we deze bands niet in mijn lijst tegenkomen.
  De afkeuring van de rock-‘n-roll had in hier te lande vooral het karakter van een generatiekloof. De ouders konden de muziek van hun kinderen gewoon niet velen. “Wat een herrie, hoe kun je dat nou mooi vinden?” Een reactie die de ouders zelf vaak genoeg hadden gekregen toen zij tieners waren en zich op de jazz stortten. Maar oud, wijs en zonder wilde haren gaan nieuwe muzieksoorten er nu eenmaal niet zo gemakkelijk meer in.
  Toch hadden de ouders iets aan hun luisterbagage. In de rock-‘n-roll herkenden ze het bluesschema, maar dan veel sneller. Hoe noemde je dat ook alweer? Juist, boogie-woogie. Maar dan wel een heel kinderachtige vorm van boogie-woogie. Hoe zullen we dat eens noemen?

Zo moeten we dit liedje waarschijnlijk horen: als een parodie op de nieuwe tienermuziek door een stel volwassen mensen. Uitgebracht op het ouderwetse 78-toerenformaat bovendien (45 toeren raakte in die tijd in de mode, en was voor de echte rock-‘n-roll zeker de standaard). Met hun gekke kinderstemmetjes halen ze effectief de angel uit die gevaarlijke, seksuele muziek. Voor de huidige babyboomers maakt het allemaal niet meer uit: die hebben er een heerlijk melige jeugdherinnering aan. Vic van de Reijt weet het nog precies: “Zwaar bepakt op weg naar Zoutelande (…) hoorden wij hem voor het eerst. En we vergaten dat we hartstikke misselijk waren.”