Honderd keer pop in je moerstaal (46)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 46.

Na De Kreuners en Tröckener Kecks presenteren we opnieuw een band die tot de vroege jaren negentig moest wachten op zijn doorbraak. Thé Lau, die als gitarist nog getoerd had in de Neerlands Hoop expres (zie aflevering 16 – goh wat is dat alweer lang geleden!), richtte in 1979 The Scene op. De eerste jaren zong de band in het Engels (de naam zegt het eigenlijk al) en deden hun platen niets. In de late jaren tachtig schakelden ze over op het Nederlands.
  Voor Thé Lau was dat de enige juiste keuze: in het Engels schreef hij gemankeerde teksten die hij zelf niet eens voor 100% begreep, laat staan doorvoelde. Met het Nederlands kon hij uitstekend uit de voeten: onbegrijpelijke, poëtische teksten die je oppervlakkig kunt beluisteren (voor de sfeer) of woord voor woord kunt analyseren (voor de betekenis). Klinkt bekend, nietwaar? Dat soort dingen zijn van meer Nederlandstalige bands gezegd. Nou, dat klopt dan wel, want The Scene heeft een behoorlijke invloed op zijn collega’s gehad.
  Het eerste Nederlandstalige album, Rij rij rij, haalde evenmin de hitparade. Het had zijn tijd niet mee: 1988 was echt een daljaar voor de Nederpop. Maar de opvolger Blauw, die in 1990 uitkwam, is een ander verhaal. Zowel in Nederland als in Vlaanderen slaat de plaat in – The Scene mag zelfs op Werchter komen spelen! Lau, bijna veertig, had nu eindelijk zijn doorbraak te pakken. Eens te meer bleek de Nederlandstalige rock anno 1990 weer helemaal terug. We weten het: uiteindelijk komt dat allemaal door Clouseau (zie aflevering 42), dat het genre weer in de mode bracht.

Het bekendste nummer van die plaat, en van de hele band, is de titelsong. Laten we die nog eens beluisteren:

Het memorabelste aan dit nummer is meteen het begin. Veel popnummers hebben een fade-out, vaak een zwaktebod omdat de componist of band geen bevredigend einde aan zijn nummer weet te breien. Dit nummer heeft een fade-in, alsof de band al minutenlang aan het spelen is en nu de deuren opengaan.
  Dan zet de zanger in. Zijn stem is niet de meest welluidende die we kennen, maar verstaanbaar en toch bluesy. Bovendien is het de tekstdichter zelf die zingt; hij staat uiteindelijk dus met 3-1 voor. De tekst, ik merkte het al op, is niet de gemakkelijkste, maar hij lijkt te gaan over een man die zijn vrouw na een ruzie verlaten heeft en ineens beseft dat hij meer voor haar moet doen.

     Ik heb vannacht gekeken en beleefd
     hoe geen vrouw ooit t’rugkrijgt wat ze geeft.
     Er is geen macht ter wereld
     die niet vroeg of laat opzij trapt.
     Ik heb vannacht gekeken en beleefd.

Beseffen, dáár gaat het over. Iets cognitief begrijpen en iets gevoelsmatig begrijpen zijn twee heel verschillende dingen. Er was drank voor nodig, maar hij heeft het nu beseft, ingezien, bevonden, beleefd, gevoeld… wat heeft onze taal er opvallend veel woorden voor. Als je iets eenmaal inziet, verandert dat je kijk op de wereld voorgoed, of, in de woorden van Thé Lau:

     Het zien duurt een seconde,
     de gedachte blijft voor altijd.

Het is niet zo vreemd dat de tekst moeilijk te begrijpen is. Thé Lau beschrijft geen rationeel standpunt, hij probeert een gevoelsmatig inzicht in woorden te vangen, voor een publiek dat niet noodzakelijk hetzelfde heeft doorgemaakt. Ga er maar aanstaan…

Tussen deze poëzie mogen we ook de muziek niet vergeten. Na de boven beschreven fade-in is de muziek eigenlijk voor een musicoloog heel saai. We horen twee akkoorden, terwijl de bastoon steeds dezelfde blijft: I – I/IV – I. Het nummer heeft de geest van de blues, maar niet het schema. Met de bastoon die onveranderlijk blijft liggen – een bourdon noemen we dat – krijgt “Blauw” een modaal karakter, zoals de volksmuziek van weleer. Het refrein is iets gevarieerder: daar horen we ii – IV – I en gaat de bastoon keurig met de grondtoon mee. Maar ook het refrein heeft iets statisch, omdat er nog steeds geen dominant in voorkomt die voor spanning kan zorgen.
  Des te meer valt het op als dit statische bouwsel na een paar minuten wordt onderbroken. Op 2:57, bij de episode over het zien dat een seconde duurt, loopt de baslijn naar boven, terwijl er nu voor een “gezonde” afwisseling tussen tonica, dominant en subdominant wordt gezorgd: I – II/V – III/I – IV. Een moment van tonale helderheid te midden van de modale mist.

“Blauw” werd een hit: 14e in de Top 40 en een vaste gast in de Top 2000. The Scene en Thé Lau werden een begrip. Nog veel populairder werden ze bij hun collega’s. Bløf, De Kast, Gorki – zonder The Scene hadden we niet op hun werk hoeven rekenen.

Honderd keer pop in je moerstaal (6)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 6.

Geen enkel land, zeker niet op het Europese vasteland, pakte de Britse invasie zo creatief op als Nederland. Zeker in de Randstad, waar men piratenzender Radio Veronica kon ontvangen, besloten jongeren massaal om de Beatles en de Stones na te doen en een bandje op te richten. Zo kwam ons land (mijn excuses aan eventuele Vlaamse lezers) aan de Nederbeat. Het niveau was vaak nog heel verdienstelijk ook: met Golden Earring, The Outsiders en Tee Set hoeft Nederland zich niet voor zijn jaren zestig te schamen.
  Maar Nederlandstalige beat? Nee, dat was voor de meeste Nederbeaters geen optie. Heel in het begin had de covercultuur van de vroege jaren zestig (zie deel 3 en 4) nog wel voor een lading Beatlesvertalingen gezorgd, maar die verlieten de hitparade al gauw via de achterdeur. Nederlands klonk niet in beatmuziek, was de dominante opvatting, en trouwens: we willen het toch zeker ook in het buitenland gaan maken?

Gelukkig bestaan regels bij de gratie van uitzonderingen. Bob Bouber (die we vorige aflevering al als ZZ van de Maskers tegenkwamen) maakte niet alleen zelf muziek, hij was ook op zoek naar goede bandjes van eigen bodem. Zo vond hij eind 1965 Het. Ja, je leest het goed: Het was een Nederlandse band. Met “Ik heb geen zin om op te staan”, ook door Bouber geschreven, kwam deze groep in december van dat jaar de hitparade binnen.

Eerst maar eens over die bandnaam. Tegenwoordig kunnen bands alle mogelijke namen hebben. Noem jezelf maar Therapy?, Radiohead of Maserati, daar kijkt geen mens meer van op. In 1965 lag dat anders: toen was het toch wel gebruikelijk dat je bandnaam ofwel eindigde op Band, Group, Mob of iets dergelijks, ofwel bestond uit The met een meervoudig woord. Op die manier werd het collectieve karakter van de band benadrukt, en ook bij redelijk creatieve namen kon je spreken van “een Kink”, “een Shadow”, “een Rolling Stone”.
  Wie er als eerste begonnen is met “enkelvoudige” bandnamen? Weet ik niet, misschien is het ooit uitgezocht. Maar hier is de inspiratiebron waarschijnlijk The Who. De Britse mod-band had een vragend voornaamwoord in zijn naam, deze bandnaam is een persoonlijk voornaamwoord. Het kan ook best: in juli 1965 kwam The Who voor het eerst de Nederlandse Top 40 in (“Anyway, anyhow, anywhere”), en in november en december hadden ze een grote hit met “My generation”.

Lijkt de muziek ook een beetje op The Who? We gaan luisteren.

Hm, een kopie van The Who is het niet bepaald. Eerder doet het denken de vroege Stones. We horen namelijk bluesrock: een klaaglijke tekst, gitaren met veel distortion en feedback en de geijkte bluesriffs. Het bluesschema ontbreekt, dat wel.
  Maar in de stijl van de Stones is het ook niet echt. Bij Jagger en Richards lopen de bluesnummers over van testosteron en energie, dat kun je van Het moeilijk zeggen. Evenmin kunnen we dit liedje één op één aan een andere bluesrocker koppelen. Het liedje is zelfs een beetje kunstzinnig. Met een gemene dissonant (vanaf 0:56) en een ongemakkelijk golvende feedback (vanaf 1:45) zetten de heren onze oren op scherp en nemen ze een voorschot op de artrock.
  Ook over de tekst valt wat te zeggen. Iedereen kent het gevoel: geen zin om op te staan, te kort geslapen en straks weer acht uur werken in een saaie baan. Het is geen groot leed, maar het is de blues. Maar de zanger doet meer, of beter gezegd minder: “Ik blijf in bed / de hele dag / want ik heb geen zin (hij heeft geen zin) / om er nou nog uit te gaan.”
  De kans om, anno 1965, voor “dat werkschuwe tuig met zijn beatmuziek” te worden uitgemaakt is dan levensgroot. Maar meent de zanger het wel? Overdrijft hij niet? Of meent hij het juist heel erg en is dit nummer een aanklacht tegen de prestatiecultuur en de autoriteit van werkgevers? Het is pas 1965, het zou nog een paar jaar duren voor de jeugdcultuur echt politiek en radicaal werd. Maar toch, Bouber en Het kwamen uit Amsterdam, waar de Provobeweging al op gang gekomen was en de bom op barsten stond. Dus wie zal het zeggen…

Het maakte nog meer singles, van wisselend niveau en met vage teksten. De band bleek geen blijvertje en Nederlandstalige beat en bluesrock werd geen volwassen genre. Wat rest is een bescheiden klassieker.