Honderd keer pop in je moerstaal (67)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 67.

In de loop van deze rubriek hebben we meerdere hele en halve punkbands gehad. Rond 1980 was het goed raak, met de uit de underground opkomende Nederlandstalige scene. Ook in de jaren negentig hadden we een paar bands uit die wereld, zoals Tröckener Kecks (aflevering 45) en de Raggende Manne (60). Vorige week nog (aflevering 65) hadden we met Belgian Asociality een Vlaams voorbeeld.
  Dé Nederlandstalige punkband in de jaren negentig waren de Heideroosjes. Zeker, een groot deel van hun oeuvre was Engelstalig, en we vergeten ook hun (semi-)Duitstalige nummers niet. Maar uiteindelijk gaat het toch om knallers als “Tering tyfus takketrut”, “Ga werken lul” en “Val maar dood”, waarin binnen een dikke minuut of minder de frustraties op memorabele manier worden botgevierd. De elementaire woede waar de Raggende Manne te artistiekerig voor waren, komt er bij deze Noord-Limburgers (herlees nog eens aflevering 40 over Rowwen Hèze!) ongegeneerd uit. En laten we evenmin het onvergetelijke “Ze smelten de paashaas” uitvlakken…

Toch ontkwamen de Heideroosjes, die puberale muziek maakten maar hun vak erg serieus namen, niet aan de demon der volwassenheid. Zoals zoveel bands vóór hen (Tröckener Kecks, om er maar eentje te noemen) schoven ze in de loop der jaren steeds meer op naar een mainstream-rockgeluid.
  Begin deze eeuw was het wel zover, getuige hun single “Damclub hooligan”:

Muzikaal zitten we met dit liedje ongeveer op dezelfde plaats als “Met hart en ziel” van Tröckener Kecks. De punkesthetiek is nog niet helemaal overboord gegooid, maar het liedje duurt gewoon drieënhalve minuut en het aantal akkoorden is behoorlijk gegroeid.
  Het is met de muziek net als met het logo van de Heideroosjes. In de jaren negentig bestond dat in de beste punktraditie uit krantenletters, bij elkaar gescheurd om de bandnaam te vormen. In de jaren nul werden die knipselletters behouden, maar werd er een tweede beeldmerk aan toegevoegd: een heus wapen! Punk met allure!

Thematisch zijn de Heideroosjes ook veranderd. Kritiek op dingen die hun niet zinden gaven ze altijd al, maar ze zijn subtieler geworden. Ze schrijven een liedje tegen voetbalhooligans, maar in plaats van ze uit te schelden leven ze zich zogenaamd in hen in. Preciezer gezegd: ze maken het beroep van hooligan belachelijk door het naar een zeer suffe sport te transponeren:

     Om mijn damclub te promoten
     sla ik alles naar de klote!

Deze briljante regels doen hun werk effectief. Je eerste gedachte is: je moet wel heel triest zijn om voor een damclub de boel kort en klein te slaan. Onmiddellijk daarna besef je dat hooliganisme altijd triest is.
  Let trouwens op de hooligan die in dit filmpje mag proberen de boel verrot te trappen. Het is Ruben van der Meer, die we in aflevering 57 al als gabber tegenkwamen. Ook is er een gastrol voor Dikke Dennis, mascotte van Peter Pan Speedrock en vaste verschijning in de Nederlandse punkscene. Hij speelt hier een worstverkoper met een wat vastere vuist dan Ruben…
  Helemaal origineel is dit idee niet. Het hele filmpje doet sterk denken aan Sjon, een alleenstaande vandaal van een amateurclub, een typetje gespeeld door Kees van Kooten. Iedere Nederlander boven de vijfendertig kent Van Kooten en De Bie, en De Heideroosjes waren vaak bij cabaretvoorstellingen te vinden. “Wij zijn alle vier cabaretfans”, zo zei bassist Fred Houben in 2009.
  In de filmpjes over Sjon zien we de alleenstaande vandaal verwoede pogingen doen zijn trein te slopen (te korte reistijd) en brave burgers te intimideren (te weinig medestanders). De scène met de trein zien we bijna letterlijk terug in de videoclip van de Heideroosjes. Nog veel belangrijker is de scène waarin Sjon bij de voorzitter van zijn club om een persoonsgebonden clubkaart komt vragen. De voorzitter verzucht in de camera: “Soms zou je willen dat je voorzitter van een damclub was…”

Dat het al een keer gezegd is, weerhoudt De Heideroosjes niet om het ook echt uit te beelden. En eerlijk is eerlijk: met hun damclubhooligan ziet het hooliganisme er nog net iets belachelijker uit. Een bushokje mollen door er een koe aan vast te binden en die koe met een banaan lokken – nou ja, eigenlijk moet je dat helemaal niet beschrijven, zien is veel leuker. Net zoals de dranghekken in de gymzaal om de dampartijen in rust te laten verlopen.

Je weet eigenlijk van tevoren al dat hooligans zich weinig van dit nummer aantrekken. Hun missie – geweld gebruiken voor je club – is heilig. Maar misschien helpt het wel om toestroom in te dammen. Als je dit filmpje hebt gezien en je komt daarna in een groep voetbalvandalen terecht, denk je misschien op tijd: Jezus, waar ben ik nou mee bezig?
  Hooligans werden ooit door Menno Pot “de IS van het voetbal” genoemd. Daar zit wel wat in. Een overdosis puberale woede gekanaliseerd in een heilig geloof waarvoor alles geoorloofd is – vooral ook geweld. De Heideroosjes brengen mooi in kaart hoezeer de hooligan in zijn ‘missie’ gelooft:

     ‘k Heb de koningin gebeld:
     ‘k wou zo’n lintje opgespeld,
     want al voor de eerste dam
     verkoop ik mijn eerste ram!

Dat is het mooie van deze tekst: uiteindelijk is hij breed toepasbaar. Op voetbalhooligans, maar ook op terroristen. Of op neonazi’s die in Virginia de straat op komen. Of op het tuig dat eerder dit jaar in naam van het socialisme Hamburg in de fik stak. “Om mijn standpunt te promoten / sla ik alles naar de klote!”

Honderd keer pop in je moerstaal (45)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 45.

De Kreuners, die vorige week de revue passeerden, moesten jaren wachten totdat ze eindelijk eens echt beroemd werden en bovenaan de hitparade stonden. In Nederland hadden we ook wel zo’n band die iedereen van naam kende, maar die nog niet meteen megazalen uitverkocht of platenzaken deed knallen. Sterker nog: toen Tröckener Kecks, want daarover hebben we het, in 1990 eindelijk zijn eerste hit haalde, haalden ze nóg maar de 34e plaats in de Top 40. Maar vergeleken met wat ze gewend waren, konden ze zichzelf als doorgebroken beschouwen.
  Tröckener Kecks – de band heet echt zo, inclusief umlaut die er in het Duits niet hoort. Bij zo’n overbodige umlaut denk je al gauw aan een metalband, maar hier hebben we te maken met een punkband. Eentje van het Hollandse soort: geen punk die zich overal als een puber tegen moet afzetten, meer een groep jongens die onbevangen muziek willen maken.
  Hoewel, onbevangen… De teksten van Leo Kenter en Rick de Leeuw waren voor een punkband redelijk pretentieus. De Leeuw was als tiener al gek van zware klassieke literatuur en de songs van Tröckener Kecks gingen vaak over grote vragen en klein leed, in plaats van over die misdadige rest van de wereld.
  In ieder geval ontgroeiden ze gestadigaan de punk, om steeds meer naar de mainstreamrock op te schuiven. In 1990, toen hun hit “Met hart en ziel” uitkwam, waren ze een eind op weg:

Het tempo en de eenvoudige groove (boem-tik-boem-tik) zijn nog typisch punk, maar de achtergrondkoortjes wijzen toch echt de popkant op. Ook de ruige, vervormde gitaar die de punk tekent is ver te zoeken.
  De tekst (misschien moeilijk te verstaan; hier voor de zekerheid een link) beschrijft het optreden van een zanger of een andere muzikant. Niet Rick de Leeuw anno 1990, want het is een bejaarde performer. Hij kan het eigenlijk fysiek niet meer aan, maar vermant zich:

     Hij doet het
     één voor het geld,
     twee voor de show
     en drie voor het publiek

Muziek maken voor het geld, dat is natuurlijk vloeken in de punkkerk. Sterker nog: in de kerk van alle muziek die zichzelf een beetje serieus neemt. Een muzikant die voor het geld muziek maakt, verloochent zichzelf en is de naam muzikant niet waard. Trouwens, voor de show en voor het publiek hoor je het ook niet te doen. Een waar kunstenaar hoort alleen voor zichzelf te werken.
  Maar wordt de muzikant uit het liedje dan door het slijk gehaald? Eigenlijk niet. Hij wordt wel als ijdel afgeschilderd (“Een vette knipoog naar z’n spiegelbeeld”), maar dat is uitvoerend kunstenaars eigen. De beschrijving van het bejaarde podiumbeest is juist heel liefdevol. Hij put kracht uit zijn publiek en hij maakt zich er niet met een jantje-van-leiden vanaf: “O speel, zoals je nog nooit hebt gespeeld.”
  En: hij houdt van zijn muziek. Optreden voor het geld en toch achter je eigen werk staan sluiten elkaar duidelijk niet uit. En zo is het maar net. Waren de Beatles en de Stones niet ook supercommercieel? Misschien is het wel een verwijzing naar Mick Jagger, die anno 1990 al door velen te oud werd geacht voor zijn vak. Maar waarschijnlijk is het vooral bedoeld als toekomstbeeld: als wij straks tachtig zijn en we staan nog op het podium – wij tekenen ervoor. Als je er maar achter blijft staan.

     Doe het én voor het geld,
     én voor de show
     maar doe het,
     doe alles wat je doet met hart en ziel.