Pierre-Laurent Aimard – Beethoven en Stockhausen

Alleen de ongebruikelijke combinatie van deze twee componisten, die de Franse pianist donderdag 8 januari in het Muziekgebouw aan ’t IJ ten gehore bracht, was al genoeg om veel mensen nieuwsgierig te maken. Bovendien had Aimard vorige maand nog samen met Tamara Stefanovic geschitterd in Mantra, dus met zijn gevoel voor Stockhausen zat het in elk geval wel goed.

Stockhausen en Beethoven laten zich tot op zekere hoogte goed met elkaar vergelijken. Beiden kwamen ze uit het Rijnland, beiden stonden ze bekend als compromisloze vernieuwers met een sterke persoonlijkheid, beiden kampten ze met een slecht gehoor. Stockhausen was zelf ook onbescheiden genoeg om die vergelijking aan te gaan; zo gaf hij ooit een uitvoering van Kurzwellen met stukjes Beethoven. Hun muziek is natuurlijk zeer verschillend, en het leek er wel op dat veel bezoekers vanavond een abonnement op de serie Piano hadden en vooral voor Beethoven kwamen.

Het programma begon met het elfde Klavierstück van Stockhausen, een aleatorisch stuk waarin de pianist negentien losse fragmentjes van een enorm vel opleest en zonder nadenken in willekeurige volgorde speelt. Daar heeft Aimard behoorlijk vals gespeeld: op zijn lessenaar stond conventionele bladmuziek, die de bladomslaanster gewoon van voren naar achteren doorbladerde. Een van te voren vastgelegde volgorde dus. Dat wil niet zeggen dat de pianist slecht speelde. Integendeel: hij wist van Stockhausens abstracte seriële notenbouwsel een overtuigend muziekbetoog te maken en de samenhang binnen de diverse groepjes getrouw te benadrukken.

Hierna volgden Beethovens Eroica-variaties. Geen heel bekend stuk; het is een typisch pianistisch bravourewerk (bijna lisztiaans) waarin thematisch materiaal uit de Eroica-symfonie eindeloos wordt gevarieerd en de nadruk vaak sterk op briljante, virtuoze loopjes ligt. Hoewel zo’n stuk veel kan hebben aan volume (het is bijvoorbeeld geen Mondscheinsonate) was het pianospel vaak nog te luid. Ook was het rubato aan de magere kant; naar mijn smaak te zakelijk voor Beethoven. Niet dat de uitvoering mechanisch was, of te snel; het tempo klopte. De polyfone passages waren ook naar mijn zin.

Na de pauze kwam de Appassionata-sonate aan bod. Natuurlijk begon Aimard dit werk wel zacht, zoals het hoort. Het andere euvel bleef echter: wat weinig rubato, soms uitgesproken steriel. Vooral de vele zestiendenloopjes wilden maar niet tot leven komen – alsof de musicus ons alleen maar wilde tonen hoe goed hij die moeilijke passages in de vingers had. Dat wil overigens niet zeggen dat de pianist niet met de expressie van het stuk bezig was: hij maakte grootse lichamelijke gebaren en kon zich vaak niet inhouden om hardop mee te neuriën.

Maar de grootste verrassing moest nog komen. Direct nadat hij het slotakkoord van de Appassionata losliet, klonk de beroemde vierklank van Stockhausens negende Klavierstück. En de overgang voelde niet eens verkeerd aan! Nog meer dan in nummer elf liet Aimard hier horen hoeveel gevoel hij voor deze lastige muziek heeft. De eindeloze herhalingen van het openingsakkoord laat hij vloeiend in dynamiek toe- en afnemen, in de zachte passages houdt hij het publiek in spanning en de stukken met voorslagnoten weeft hij elegant aan elkaar.

Het eerder die avond nog erg onwennige publiek leek Stockhausen aan het eind van de avond compleet aanvaard te hebben. In elk geval voelde de zaal zich niet te beroerd om de pianist met een langdurig applaus te belonen. Voor één keer gaf de Fransman ook een toegift: een kort stukje van de deze week overleden Boulez.

Pierre-Laurant Aimard is in de eerste plaats iemand voor de avant-garde. Daarin schittert hij en toont hij zijn gaven. Beethoven beheerst hij zeker wel, maar de concurrentie is daar veel groter waardoor het hem niet lukt zich van de rest te onderscheiden. En toch – hij heeft de juiste beslissing genomen. Klassieke en hedendaagse muziek mogen veel vaker worden gecombineerd. De avant-garde moet niet op zijn eigen eilandje zitten en het conventionele concertpubliek mag wel eens wat meer worden uitgedaagd. Ik ben hoopvol dat dat vanavond in deze volle zaal gelukt is.

Asko|Schönbergensemble – Natuurkrachten

Het Muziekgebouw aan ’t IJ, het Asko|Schönbergensemble, drie generaties naoorlogse componisten, een gesproken inleiding door Thea Derks – de Nederlandse Nieuwemuziekwereld was vanavond weer eens bezig. Op het programma stonden Thallein van Iannis Xenakis, Scream sing whisper van Anders Hillborg en het celloconcert van Kate Moore, trouwe lezers van mijn blog al bekend. Het ensemble werd niet geleid door Reinbert de Leeuw, die op het moment als Satie-pianist op tournee is, maar door de pas dertigjarige Christian Karlsen, net als Hillborg een Zweed en net als Hillborg en Moore als Nieuwe-Muziekexpat in Nederland werkzaam. Alle drie werden ze van te voren geïnterviewd.

Wat de programmeur heeft bezield om het concert Natuurkrachten te noemen werd mij niet meteen duidelijk. Het tekstboekje meldt: “Van (…) Iannis Xenekis klinkt Thallein, een werk waarin ongebreidelde natuurkrachten sluimeren, die in Kare Moores celloconcert een mechanische tegenhanger krijgen.” Verder blijkt θαλλειν ‘ontspruiten’ te betekenen. Zelf vind ik de vergelijking die Karlsen maakte, met de lelijke maar sublieme brutalistische gebouwen van Xenakis’ tijd, treffender (zij het totaal niet nieuw: Xenakis was ook architect en zijn muziek is uitentreuren met zijn bouwsel vergeleken).

Het onversneden modernisme van Xenakis, dat de luisteraars al vanaf maat 1 met een harde cluster voor de kiezen krijgen, is het ASKO|Schönbergensemble wel toevertrouwd. Loepzuiver en spatgelijk voeren ze de veeleisende klankblokken uit, en door elkaar lopende wriemelpassages worden zonder noemenswaardige weerstand en met veel gevoel voor de muzikale logica geproduceerd. Karlsen lijkt het allemaal moeiteloos te beheersen en dirigeert alsof hij de grote romantische meesters onder handen heeft. Thallein mag dan een relatief onbekend en vrij laat stuk zijn, het is duidelijk dat Xenakis in 1983, toen hij het werk schreef, zijn gave voor timing en effectieve verdeling van het muzikaal materiaal nog lang niet was kwijtgeraakt.
  Hillborg, de componist van het volgende werk, liet zich hoorbaar (en naar eigen zeggen) inspireren door de Franse Griek, maar bezit duidelijk diens gave voor het spannend houden van een werk niet. De keiharde klappen voelen gratuit aan en missen al gauw hun uitwerking, de atonale maar swingende unisonomelodietjes zijn niet bepaald geïnspireerd en de paar microtonale effecten bieden niet meer dan een flauwe kleuring. Wat Karlsen in het werk van zijn landgenoot ziet, is me niet geheel duidelijk, al werd het weer niet slecht uitgevoerd.

Na de pauze ging het verder met Kate Moores celloconcert. Dit werk beleefde, met enige aanpassingen, vanavond zijn tweede uitvoering. Bij de première, op de Gaudemeamus Muziekweek 2014, had ik de eer voor het festival te mogen recenseren. Bij die gelegenheid heb ik het stuk de hemel in geschreven. Het heeft dan ook weinig zin om mijn mening over deze compositie te herhalen. Ook nu was ik weer compleet in extase van dit werk, deze uitgebouwde versie van Days and Nature, waarin de luisteraar langzaam en subtiel, bijna plagerig, naar een climax wordt geleid die zijn gelijke in de muziek amper kent. De geluksbeleving werd alleen maar volkomener door de uitvoering, met name door de solist die nu, anders dan bij de première, volkomen synchroon liep met het ensemble.

Helaas wordt dit meesterwerk voorlopig nog niet op cd uitgebracht, en op de partituur is het ook nog even wachten. Gelukkig heb ik dit stuk twee keer kunnen horen. Ook gelukkig is dat het ASKO|Schönbergensemble maar weer eens toont alle hedendaagse muziek, van hardcoremodernisme tot tonale minimal, moeiteloos te beheersen en geen taboes in de programmering te kennen. Grote namen uit het verleden koppelen aan meesters van nu, dat mag vaker gebeuren. En Anders Hillborg, die een gevoel voor timing ontbeert, heeft van zijn Australische collega kunnen horen hoe het wel moet!