Een hart-en-ziellijst voor musicologen

Twitter is geen optimaal medium voor discussies en meningsverschillen. Alleen primitieve geesten wier gedachten in 140 tekens passen kunnen er echt goed mee overweg. Ik gebruik het medium desondanks vrij veel; als ik elke tweet met inhoud op mijn site moest gaan uitleggen, had ik daar een heuse dagtaak aan.
  Vandaag vind ik dat echter wel nodig. Ik had met mijn eveneens fanatiek twitterende vakgenoten Hanna den Hollander (aan de touwtjes bij Podium Witteman) en Merlijn Kerkhof (van de NRC en van dat boek dus) een discussie over vrouwenmuziek. Hanna en ik verschilden van inzicht. Op Twitter leidt zo’n meningsverschil er al snel toe dat je voor een seksistische zak wordt aangezien. Dat is het laatste waar ik op zit te wachten, zeker met collega’s met wie ik de rest van mijn leven door één deur moet kunnen lopen. In dit stukje kan ik gelukkig mijn punt maken zonder tegen enge kwantitatieve grenzen aan te lopen. En passant valt er nóg een belangrijk punt te maken: moderne muziek en de gemiddelde luisteraar.

Even bij het begin beginnen: er kan sinds kort weer gestemd worden voor de Hart en Ziel-lijst van Radio 4. Op die lijst vind je van alles, van middeleeuwse muziek over renaissance, barok, klassiek en romantiek tot aan de muziek van onze tijd, maar weinig vrouwenmuziek. Hanna was er duidelijk over: “Ik stem altijd op de eerste vrouw in de lijst, Hildegard von Bingen in dit geval.” Vervolgens vroeg ze zich af waar al die vrouwen dan zijn.
  Dat was het punt waarop ik me in het gesprek mengde. (Had ik vast niet moeten doen, maar zo zit ik in elkaar, nietwaar…) Mijn punt: vrouwen deden vroeger maar beperkt aan de muziekgeschiedenis mee; weinig vrouwen onder de componisten betekent ook weinig vrouwen onder de grote componisten. Pas de laatste decennia melden ze zich echt nadrukkelijk in de concertzaal, maar ja: dat werk dringt niet tot de massa door. De Hart-en-ziellijst is geen lijst van muziekkenners maar van muziekliefhebbers, geen lijst van specialisten maar van het grote publiek. Dat publiek komt nu eenmaal niet op modern klassiek af, of het nu door mannen of door vrouwen is geschreven. Trouwens: zelfs de avant-garde van de jaren vijftig en zestig was overweldigend mannelijk, al kan ik iedereen het werk van de Française Betsy Jolas aanraden.
  Twee levende vrouwen sieren trouwens de lijst: Sofija Goebajdoelina (de koningin van alle levende toondichteressen) en Kate Moore (wier muziek me destijds zo in extase bracht). Het is zeker geen toeval dat twee van de drie vrouwen uit de lijst uit de postmoderne stijlperiode komen (ik bedoel dus het tijdvak waarin wij nu leven), ook al is die periode als geheel ondervertegenwoordigd.

Hanna’s reactie kwam neer op: er zijn toch al eeuwen vrouwelijke componisten: Fanny Hensel-Mendelssohn, Clara Schumann-Wieck, Alma Mahler-Schindler. Ja, was mijn antwoord, maar die dames halen het niveau van hun tijdgenoten niet. Het zegt niet alles, maar wel iets, dat het hier om vrouwen en zussen “van” gaat. Zonder de associatie met de beroemde componist naast ze waren ze nu vast niet beroemd. Niet dat hun werk niet gehoord mag worden. Sterker nog: van Fanny Mendelssohn werd zelfs gezegd dat ze even getalenteerd was als haar broer. Dat kan waar zijn, maar zij heeft nooit een Italiaanse Symfonie of een Paulus gecomponeerd. Dat zoiets komt doordat haar omgeving wantrouwig stond tegenover componerende vrouwen, doet daar niet zoveel aan af: het resultaat, haar oeuvre, kan niet tegen dat van Felix op.
  Sowieso had ik, eerlijk gezegd, moeite met stemmen op een vrouw omdat het een vrouw is. Het is alsof je op de eerste Nederlander in de lijst stemt. De enige legitieme reden hoort toch de kwaliteit van de muziek te zijn? Ook daarmee was Hanna het niet eens. “Het gaat mooie muziek bij #hartenziel, niet ‘hoog niveau’. Einaudi staat ook op de shortlist. Kan Clara dus best bij.” Dat was een visie die nog niet in me opgekomen was: niet de beste muziek, wat dat ook moge inhouden, maar mooie muziek die jij wilt horen. Als je de lijst zo’n horizontaal perspectief geeft (geen top-zoveel, maar een “luister-hiernaar”), dan is vrouwenmuziek inderdaad heel wenselijk, zoals Nederlandse barok, Portugese romantiek en sonates voor trombone dat ook zijn: er is nog meer mooie muziek dan de stukken die de canon hebben bepaald en/of de radio domineren. En jazeker, de muziek van Clara Schumann is mooi en een stuk intelligenter dan Einaudi.

Wie zich mocht afvragen waar Merlijn Kerkhof in dit verhaal blijft: ook hij brak in deze conversatie in. In zijn boek wijdt hij een hoofdstuk aan vrouwenmuziek (die in de rest van het werk vrijwel ontbreekt). De speellijst die hij eraan toevoegde bevat – weinig verrassend – bijna alleen muziek van levende componistes. Eén werk dat hij daar aanraadt, Lichtbogen van Kaija Saariaho, schoof hij nu naar voren als suggestie. Sterker nog: het hart-en-zielpubliek zou deze niet heel conventionele, atonale compositie best kunnen waarderen. Een gedurfde uitspraak, maar wel een waar ik achter sta: laat die luisteraars hun koudwatervrees maar overwinnen.

Kort samengevat: ik vind nog steeds niet dat de vrouwelijke componisten uit het verleden, die een redelijk marginale rol in de muziekgeschiedenis hebben gespeeld, nou zoveel te zoeken hebben in de Hart-en-Ziellijst. Ik ben echter wel overtuigd dat vrouwen even goed kunnen componeren als mannen. Helaas is dat potentieel pas in onze tijd goed aan het licht gekomen. Als we meer vrouwen in de Hart-en-Ziellijst willen, moeten we hedendaagse muziek populairder maken.
  De huidige luisteraar valt alleen voor Ten Holt, Pärt en Einaudi (met mijn excuses aan Simeon ten Holt dat hij in dit rijtje genoemd wordt). Maar datzelfde publiek kan wel Beethoven, Debussy en Mahler aan. Vermoedelijk heeft dat weinig te maken met de moeilijkheidsgraad en alles met bekendheid en canonvorming. Mensen zijn meer geneigd om het onbekende te verkennen als anderen erover praten, als ze de zekerheid hebben dat die muziek goed is. Vast en zeker schrikt het imago van aartslelijke piep-tuut-knarsmuziek een deel van de mensen af, maar dat imagoprobleem heeft Simeon ten Holt (die als veertiger in naam van de Vooruitgang zelf de lelijkste muziek schreef) ten langen leste ook niet van zijn succes afgehouden.
  De vrouwelijke genieën in de muziek lopen vandaag rond; wij muziekmensen kunnen ze net zo groot maken als de meesters uit het verleden. Laten we onze eigen lijst met onze hart-en-zielmuziek samenstellen. Nieuwe, mooie muziek van de vrouwen en mannen die wij bewonderen. Muziek van Kaija Saariaho, Unsuk Chin en Missy Mazzoli, maar ook van Nico Muhly, Michel van der Aa en Wolfgang Rihm. Van alles na 1950 (of 1980, of 2000) wat onze harten sneller doet kloppen. Vijf stukken die het grote concertpubliek moet kennen. Dus muziekmensen, kom maar op. Lekker het volk verheffen! 😉

Asko|Schönbergensemble – Natuurkrachten

Het Muziekgebouw aan ’t IJ, het Asko|Schönbergensemble, drie generaties naoorlogse componisten, een gesproken inleiding door Thea Derks – de Nederlandse Nieuwemuziekwereld was vanavond weer eens bezig. Op het programma stonden Thallein van Iannis Xenakis, Scream sing whisper van Anders Hillborg en het celloconcert van Kate Moore, trouwe lezers van mijn blog al bekend. Het ensemble werd niet geleid door Reinbert de Leeuw, die op het moment als Satie-pianist op tournee is, maar door de pas dertigjarige Christian Karlsen, net als Hillborg een Zweed en net als Hillborg en Moore als Nieuwe-Muziekexpat in Nederland werkzaam. Alle drie werden ze van te voren geïnterviewd.

Wat de programmeur heeft bezield om het concert Natuurkrachten te noemen werd mij niet meteen duidelijk. Het tekstboekje meldt: “Van (…) Iannis Xenekis klinkt Thallein, een werk waarin ongebreidelde natuurkrachten sluimeren, die in Kare Moores celloconcert een mechanische tegenhanger krijgen.” Verder blijkt θαλλειν ‘ontspruiten’ te betekenen. Zelf vind ik de vergelijking die Karlsen maakte, met de lelijke maar sublieme brutalistische gebouwen van Xenakis’ tijd, treffender (zij het totaal niet nieuw: Xenakis was ook architect en zijn muziek is uitentreuren met zijn bouwsel vergeleken).

Het onversneden modernisme van Xenakis, dat de luisteraars al vanaf maat 1 met een harde cluster voor de kiezen krijgen, is het ASKO|Schönbergensemble wel toevertrouwd. Loepzuiver en spatgelijk voeren ze de veeleisende klankblokken uit, en door elkaar lopende wriemelpassages worden zonder noemenswaardige weerstand en met veel gevoel voor de muzikale logica geproduceerd. Karlsen lijkt het allemaal moeiteloos te beheersen en dirigeert alsof hij de grote romantische meesters onder handen heeft. Thallein mag dan een relatief onbekend en vrij laat stuk zijn, het is duidelijk dat Xenakis in 1983, toen hij het werk schreef, zijn gave voor timing en effectieve verdeling van het muzikaal materiaal nog lang niet was kwijtgeraakt.
  Hillborg, de componist van het volgende werk, liet zich hoorbaar (en naar eigen zeggen) inspireren door de Franse Griek, maar bezit duidelijk diens gave voor het spannend houden van een werk niet. De keiharde klappen voelen gratuit aan en missen al gauw hun uitwerking, de atonale maar swingende unisonomelodietjes zijn niet bepaald geïnspireerd en de paar microtonale effecten bieden niet meer dan een flauwe kleuring. Wat Karlsen in het werk van zijn landgenoot ziet, is me niet geheel duidelijk, al werd het weer niet slecht uitgevoerd.

Na de pauze ging het verder met Kate Moores celloconcert. Dit werk beleefde, met enige aanpassingen, vanavond zijn tweede uitvoering. Bij de première, op de Gaudemeamus Muziekweek 2014, had ik de eer voor het festival te mogen recenseren. Bij die gelegenheid heb ik het stuk de hemel in geschreven. Het heeft dan ook weinig zin om mijn mening over deze compositie te herhalen. Ook nu was ik weer compleet in extase van dit werk, deze uitgebouwde versie van Days and Nature, waarin de luisteraar langzaam en subtiel, bijna plagerig, naar een climax wordt geleid die zijn gelijke in de muziek amper kent. De geluksbeleving werd alleen maar volkomener door de uitvoering, met name door de solist die nu, anders dan bij de première, volkomen synchroon liep met het ensemble.

Helaas wordt dit meesterwerk voorlopig nog niet op cd uitgebracht, en op de partituur is het ook nog even wachten. Gelukkig heb ik dit stuk twee keer kunnen horen. Ook gelukkig is dat het ASKO|Schönbergensemble maar weer eens toont alle hedendaagse muziek, van hardcoremodernisme tot tonale minimal, moeiteloos te beheersen en geen taboes in de programmering te kennen. Grote namen uit het verleden koppelen aan meesters van nu, dat mag vaker gebeuren. En Anders Hillborg, die een gevoel voor timing ontbeert, heeft van zijn Australische collega kunnen horen hoe het wel moet!

philharmonie zuidnederland op November Music

Terwijl heel muziekminnend Nederland (voor zover er plaats was, neem ik aan) in het Concertgebouw zat voor Michel van der Aa’s vioolconcert, koos ik voor Den Bosch, waar het nieuwemuziekfestival November Music plaatsvindt. De voornaamste reden: mijn idool Kate Moore is daar composer in residence en als fan moet je toch minstens een keer komen luisteren.

Natuurlijk hoor ook ik graag iets nieuws. Vandaar mijn keuze voor dit concert, want naast Moore, die met Days and Nature (mijn favoriete Kate-compositie) geprogrammeerd stond, voerde philharmonie zuidnederland nog drie werken uit. Die werken kende ik geen van alle, zoals ik ook het Brabants-Limburgse fusieorkest nog niet eerder had gehoord.

Rozalie Hirs opende de avond met een nieuwe versie van haar werk Roseherte, een klankkleurcompositie waarin ook een synthesizer meespeelt. (Dat was het verbindende element van de avond, orkestmuziek aangevuld met elektr(on)isch geluid.) Met steeds wisselende combinaties weet ze een heel scala aan klankkleuren voort te brengen, eerst in harde klappen, daarna in heterofone, gagaku-achtige texturen (de musici zetten expres ongelijk in, om de verschillende boventonen waarop het akkoord gebaseerd is apart hoorbaar te maken). Helaas drijft het hele stuk op het spel met klankkleur. Iedere vorm van melodie of zelfs ritme ontbreekt, zodat het werk niet van het begin tot het einde kan boeien.

Stian Westerhus, een Noorse elektrischegitarist, staat bekend als een echte crossoverman, die behalve in de modern klassieke wereld ook in de jazz en de pop rondloopt. Zijn The Redundance 40 is, zo zegt hij, een gitaarconcert. Of beter: een concert voor rockster en orkest, want behalve gitaarspelen moet de gitarist (uiteraard de componist zelf) ook zingen. Deze lyrische passages worden afgewisseld met experimenteler werk, waarbij strijkstokken en een hele toverdoos aan gitaareffecten hoorbaar wordt gemaakt. Westerhus weet ons goed op het verkeerde been te zetten: het is een concert (klassiek dus) met improvisatie (jazz) voor een elektrische gitaar (rock), maar tegelijk is er geen spoor van typische rocksolo’s of jazzritmes, en houdt de solist zich, door ook te zingen, niet aan het klassieke ideaal van een instrumentale virtuoos. Helaas is er ook iets op aan te merken: het werk is onsamenhangend. De verschillende delen gaan in elkaar over alsof ze zo naast elkaar zijn gezet.

Na de koffie en het bier was Days and Nature aan de beurt. Het zal niemand verbazen dat ik dat het beste werk van het programma vond. Maar de enige was ik zeker niet. Nadat het laatste fortississimo had geklonken, waren de oohs en wows niet van de lucht. Dat de dwingende climax van de Brits-Australische componiste in de kleine Verkadefabriek zo’n indruk maakte, was zeker ook de verdienste van de philharmonie, die bijzonder goed geoefend had op deze lastige partituur met haar complexe maatverdelingen.

De avond werd afgesloten met het een-na-beste stuk: No nights dark enough van Valgier Sigurdsson. Inderdaad, een IJslander. Het land van Björk, Sigur Rós en zoveel andere experimentele musici blijkt een elektronische componist te herbergen die ook een aardig mopje kan orkestreren. Het stuk was een bewerking van John Dowlands Flow my tears, al kwam het origineel niet altijd hoorbaar boven drijven. Afstandelijke passages met parallelle secunden werden afgewisseld door warme koralen met strijkers. Veel mooie klanken en melodieën, die lang doorgingen (het had korter gekund), maar die vaak helemaal niet zo duister waren als het origineel. Tenminste… tegen het einde viel de hele zaal in het donker. Zat de harpiste in het donker te spelen? Of kwam het geluid alleen van Sigurdsson, die de live-elektronica bediende? Maar pas terug in het licht kwam de echte duistere kant van het werk: een serie penetrante geluiden, niet hard maar heel hoog en daarom boven het orkest uit te horen. Veel muziekmensen herkennen dat: tinnitus. De vloek van permanente gehoorschade die ervoor zorgt dat je nachten nooit meer stil zijn.

Door de nadruk op relatief jonge, niet heel grote componisten – geen Arvo Pärt bijvoorbeeld, die vorig jaar in da house was – krijgt het festival een haast Gaudeamus-achtige inhoud en een redelijk intieme sfeer, die natuurlijk wordt versterkt door de bescheiden zaalomvang. Een echt avant-gardefestival. De slogan, “muziek van nu door de makers van nu”, wordt zonder meer bewaarheid. En o ja, Kate Moore, die kan nooit genoeg klinken natuurlijk…

Gaudeamus Muziekweek 2014 – Kate Moore – Celloconcert

“Kate, ik wil met je trouwen!” Dat schreef ik op toen ik mij dinsdag voorbereidde op dit laatavondconcert. Ik luisterde naar Kate Moores Days and Nature, dat ze voor vandaag had omgebouwd tot celloconcert. Aan haar ringvinger te zien is Moore helaas al getrouwd, maar mijn geestdrift voor dit werk is er niet minder om geworden.

Kate Moore componeert minimal music en studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Toch hoort ze niet bij de Haagse School. Haar werk heeft een warmbloedig, romantisch karakter. Ze bereikt dit door een subtiele orkestratie, een gevoelige dynamiek en een gebruik van tonale akkoorden (waar de Haagse School liever modale inzet). Hiermee doet haar werk denken aan de rijpe Philip Glass (bijvoorbeeld het voorspel van diens Akhnaten).

Days and Nature is een dertien minuten durend werk in één deel. Het werkt met verschillende kleine spanningsbogen, die steeds een bescheiden climax bereiken en weer terugvallen. Dan, aan het einde, gebeurt het: het hele orkest haalt fortissimo uit in een hoogtepunt dat zijn weerga niet kent. De luisteraar, die tot dan toe alleen maar geboeid was, wordt compleet in extase gebracht.

Van tevoren was het maar de vraag of het celloconcert dezelfde extase teweeg zou kunnen brengen. De nieuwe versie is getimed op 35 minuten, bijna drie keer Days and Nature, en heeft drie delen, wat de spanningsboog zou kunnen breken. Ook solopassages zouden de magnifieke opbouw kunnen verstoren.
 Moore heeft die problemen heel handig omzeild. De drie delen (in hun traditionele volgorde snel-langzaam-snel) gingen direct in elkaar over; de overgang was steeds een rustpunt tussen twee kleine spanningsbogen. Aan het begin en het einde van het langzame deel had de celliste een uitgebreide solo. Het laatste deel bouwde de spanning weer langzaam op. Net toen ik me afvroeg waar hij bleef, was hij daar weer, die climax, die geweldige Steigerung die zo’n onuitwisbare indruk maakte. Eerst de bloedstollende akkoorden, dan de melodie die eruit opstijgt (in deze versie unisono met de trompet en de solocello). En op het achterbalkon drie slagwerkers die hun sinistere “helse machines” doen ratelen.

Was het een celloconcert? Nee. Meestal was de muziek te luid om er met een cello bovenuit te komen. De solorol vervulde het instrument maar op een paar plekken, de rest van de tijd speelde het met het orkest mee. Niet alle soli waren bovendien even ‘solistisch’, vaak was de solocello meer een orkestpartij die toevallig iets hoger lag en iets meer te doen had.
 Maar wat maakt het uit? Wie zou die dwingende weg omhoog naar de climax willen onderbreken met meer solopassages, alleen maar om er een echt celloconcert van te maken?

De zaal was maar voor een kwart gevuld. Een groot deel van het publiek dat er om acht uur nog zat, was nu naar huis. Er werden, zo begreep ik, vandaag opnames gemaakt voor een cd. Ik zal mijn geheimpje niet eeuwig kunnen bewaren. Maar ik ben naar de wereldpremière van een waanzinnig meesterwerk geweest, dat pakt geen cd me ooit nog af!