Honderd keer pop in je moerstaal (83)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 83.

En na aflevering 64 gaat mijn rubriek opnieuw op de Friestalige toer. Vaste lezers van mijn weblog weten waarom ik de Friese taal in mijn Nederlandstalige serie toelaat. Voor de losse lezers: het komt er eigenlijk op neer dat Friestalige zangers in wezen hetzelfde doen als zangers in dialecten of in het Standaardnederlands. Ze gebruiken hun eigen taal en niet het Engels.
  Ik houd niet elke ontwikkeling bij, maar Friestalige pop ligt zeer zeker binnen mijn interessegebied. Op het moment dat er in de Utrechtse Plato een cd ligt met de titel “Cohen in het Fries”, ben ik dan ook niet degene die die schijf laat liggen.
  Het bewuste album verscheen in 2008 en was een initiatief van Omrop Fryslân en de Leeuwarder Courant. Twaalf artiesten hebben zich over twaalf verschillende nummers ontfermd. De meeste namen zeggen me helemaal niets, maar “Hallelujah” ging naar een zangeres van wie ik beslist wel gehoord had: Nynke Laverman. (Overigens kwam er in 2010 een vervolgplaat met covers van Bob Dylan. Hiervoor wist men, met Twarres, Die Twa en Meindert Talma, meer landelijk bekende namen te strikken.)

Nynke Laverman baarde in 2004 opzien met Sielesâlt, een plaat vol fado in het Fries. Het idee klinkt belachelijk, de muziek beslist niet. De fadomuziek bleek prima te passen bij de zeer on-Portugese klanken van de taal, en de noordelingen zijn blijkbaar zo nuchter niet of ze kunnen wel uiting geven aan heftige emoties.
  In de loop der jaren breidde zich met haar discografie de muzikale belangstelling van Laverman flink uit. Gaandeweg transformeerde ze van fadozangeres in de Nederlandse Björk of Sufjan Stevens: zeer intelligente popmuziek waarin laag op laag en invloed op invloed wordt gestapeld, maar waar de expressie toch zeer direct uit spreekt.
  Ik word niet gauw verliefd op een zangeres, maar bij Nynke Laverman zat ik er toch niet ver vandaan. Verliefd op haar werk ben ik sowieso, maar eerlijk is eerlijk: aan uitstraling ontbreekt het haar ook niet. Na een luisterbeurt ging er toch meer dan eens door me heen: “Sa’n faam wol ik ek!”
  Graag had ik een gewone albumtrack van haar opgenomen. Helaas blijken haar liedjes op YouTube niet zo dik gezaaid (verwijderd vanwege auteursrechtenschendingen?). Daarom moest ik mijn toevlucht nemen tot deze cover, die ze hier live in De Wereld Draait Door uitvoert.

Van alle Cohen-liedjes is “Hallelujah” waarschijnlijk wel het bekendste – bij mensen onder de veertig althans. Misschien is het bij het samenstellen van die coverplaat ook wel zo gegaan: de grootste artiest heeft de eerste keuze uit de liedjes en pikt dan meteen het populairste.
  Wat de lezers waarschijnlijk kennen is echter niet de oorspronkelijke versie van Cohen. De Canadese zanger bracht het nummer in 1984 uit. Het stond op zijn album Various positions, werd niet als single uitgebracht en deed niet zoveel. Überhaupt waren de jaren tachtig niet het tijdperk van de singer-songwriters; Cohens stiel was uit de mode.

Zodoende sluimerde “Hallelujah” zeven jaar lang in de bulk van Cohens groeiende oeuvre. Toen pikte John Cale het nummer op. Deze hoorde Cohen “Hallelujah” op een concert zingen. Maar niet de versie die de fans van de plaat kenden. Nee, live zong Cohen een veel somberder tekst dan op de plaat. Op Various positions luidt het laatste couplet:

     I did my best, it wasn’t much.
     I couldn’t feel, so I tried to tuch.
     I told the truth, I didn’t come to fool ya.
     And even though it all went wrong
     I’ll stand before the Lord of Song
     with nothing on my tongue but hallelujah!

Alles is misgegaan, maar Cohen verliest zijn geloof niet. In elk geval zijn geloof in de liefde en de muziek.
  Op concerten hoorde je soms een heel ander laatste couplet:

     Maybe there’s a god above
     but all I ever learnt from love
     is how to shoot somebody who outdrew you.
     It’s not a cry that you hear at night,
     it not somebody who’s seen the light,
     it’s a cold and it’s a broken hallelujah.

Dat is tastbare vertwijfeling. De liefde en alles wat ermee te maken heeft voelt kil en onecht aan. Een eventuele god heeft er niets mee te maken.

Maar er was meer aan de hand met de liveversies. Ze waren enorm seksueel geladen:

     But remember when I moved in you
     and the holy dove was moving too
     and every breath we drew was ‘hallelujah’!

Zoiets kun je verwachten van iemand die zijn album Various positions noemt, en een klassieker schrijft over een pijpbeurt. Leonard Cohen komt er als een van de heel weinigen mee weg.
  Waarom zingt zo’n man dan live een compleet andere versie? Cale besloot het zijn oudere collega te vragen. Cohen bleek bij navraag wel tachtig coupletten te hebben geschreven; op concerten koos hij er altijd een paar uit. Hij wilde Cale de integrale tekst wel faxen. Deze maakte vervolgens zijn keuze uit de vijftien velletjes die hij van Cohen kreeg. Die selectie nam hij in 1991 op.

Werd het nummer dan dankzij Cale een klassieker? Nee, we hebben nog een paar stappen te gaan. Jeff Buckley, een jonge singer-songwriter van het gevoelige type, maakte dankzij John Cale met het nummer kennis. Hij nam zijn eigen versie op, die met het origineel van Cohen geen enkele rekening hield. De tekst is identiek aan de Cale-versie.

Dit nummer kwam in 1994 op Buckleys album Grace. Maar hiermee zijn we er nog niet. In 1997 ging Jeff Buckley, nog maar dertig jaar oud, zijn vader Tim achterna als jonggestorven poète maudit. Zoals dat vaker gaat groeide zijn reputatie daarna snel. Vanaf 2004 werd Buckleys “Hallelujah” een echte culthit bij popfijnproevers. Sindsdien is het nummer te pas en te onpas gedraaid en heeft het coverversies geregend. Bijna altijd richten die zich op de versie van Buckley; zodoende gebruiken ze de tekst die door Cale werd samengesteld. Dat geldt ook voor de versie van Nynke Laverman, die hiervoor de tekst samen met Bart Kingma vertaalde.

Cohen vertalen, een gepubliceerd dichter al voor hij een noot op de plaat zette, is geen sinecure. Sommige toespelingen zijn gewoon niet op het Fries (of Nederlands) over te brengen. Al meteen in het eerste couplet is het raak:

     It goes like this: the fourth, the fifth,
     a minor fall, a major lift.

Cohen zingt hier over de vierde en vijfde trap, die precies op het moment klinken dat hij ze benoemt! Daarna gaat de muziek over a minor fall en a major lift: een kleine terugval, waarna je weer verheven wordt in de hoogte. Maar ook: een cadens in mineur, en een stijgende melodie boven majeur. En laat dat nou precies zijn wat we horen: a minor fall komt uit op a-mineur (of dis-mineur in de Laverman-versie), de zesde trap, en daarna gaat de muziek weer naar de vierde trap (F-majeur bij Cohen, B-majeur bij Laverman), terwijl de melodie omhoogkruipt!
  In het Fries moeten we het doen met:

     It wûnder fan trep fjouwer, trep fiif,
     de fal yn mineur, as majeur ferriist.

Een stuk minder elegant, en de woordspeling is verloren gegaan.
  Maar dat betekent niet dat de vertalers tekort zijn geschoten. Nee, Laverman en Kingma hebben juist hun stinkende best gedaan om het Engels om te smelten en in elegant Fries te gieten. De laatste regels van het laatste couplet luiden bijvoorbeeld:

     ’t Is gjin geskriem, jins rie tenein
     en ek gjin fromme psalm op snein
     ’t Is in kâld en brutsen halleluja.

De eerste regel gaat de kant op van ‘hogeschool-Fries’. Jins rie tenein betekent: ten einde van iemands raad. Jins is eigenlijk de genitief van men, een woordvorm die het Nederlands niet kent. Maar ook in het Fries is dit geen alledaagse vorm (meer). De meeste Friezen zullen dit niet gauw zo zeggen. Laverman zingt een literair Fries.
  De volgende regel is voor Friezen wel meteen begrijpelijk. Voor Hollanders wat minder misschien: ‘snein’ betekent ‘zondag’. Een vrome psalm op de zondag, dat is wat anders dan “somebody who’s seen the light”. Een conventionele vorm van religie, minder extatisch dan in het origineel. Maar wel erg Fries. Friesland is niet de meest religieuze provincie van Nederland, maar de hervormde kerk zit nog diep in de Friese identiteit verankerd. Als Nynke Laverman dit zingt, hoor je die psalm klinken, ergens vanuit een romaans terpkerkje.

Cohen coveren vereist andere vaardigheden dan fado zingen. Dit lied is duidelijk geënt op de gospeltraditie, zoals dat ook bij de titel en de tekstuele toespelingen past. In het origineel is die invloed goed te horen (koortjes!). Cale doet weinig tot niets met het gospelerfgoed. Laverman weer wel: ze zingt duidelijk met soul. Ook dat blijkt ze dus moeiteloos te kunnen.
  Gitaar spelen laat ze echter over aan ene Ward Veenstra. Het is gek, maar een van de beste en veelzijdigste popmuzikanten die Nederland rijk is, begeleidt nooit zichzelf. Terwijl de gitaarpartij van dit liedje niet bepaald veeleisend is. Misschien kan ze het niet, maar het kan ook een bewuste keuze zijn. Zonder instrument sta je er eleganter bij, en kun je al je expressieve aandacht in je zang leggen. Het doet er ook verder niet toe. Het eindresultaat is in alle opzichten prachtig.