Honderd keer pop in je moerstaal (56)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 56.

Studenten hebben een uitgebreide liedcultuur. Bij een beetje vereniging – en niet alleen bij de traditioneel ingestelde verenigingen – worden het Io vivat en het Gaudeamus van generatie op generatie overgedragen. Daarnaast kent elke vereniging een schat aan liedjes, meestal Nederlandstalige, over drank, mannen en vrouwen, (niet) studeren en de ondeugden van andere verenigingen en steden. De teksten zijn vaak erg 18+ en de zang is verre van volmaakt, maar Nederlandstalig gezongen wordt er.
  Het katholieke zusterverband Allerheiligenconvent gaat nog een stapje verder: daar organiseert men een heus Songfestival. Dat feit had misschien wel nooit iemand buiten de aangesloten verenigingen geïnteresseerd als er geen nummers van nationale importantie waren gepresenteerd. In 1994, meteen op de eerste editie van het festival, wint de kandidaat van Sint-Olof uit Tilburg: een 22-jarige rechtenstudent met de naam Guus Meeuwis. Zijn liedje, “Het is een nacht (Levensecht)”, maakt zelfs zoveel indruk dat Meeuwis de muziekwereld in mag. Een jaar later komt het nummer op single uit en raakt heel Nederland er in korte tijd aan verslaafd.

We wisten het toen nog niet, maar “Het is een nacht” zou later een blauwdruk voor het hele werk van Meeuwis blijken. Pretentieloze, maar goed geschreven teksten, op eenvoudige, op folk en hoempa teruggrijpende muziek. Warmbloedig, gezellig en goudeerlijk.
  Muzikaal heeft hij je eigenlijk bij het voorspel al te pakken. Vier akkoorden, vi-IV-I-V, die al meteen in de richting van het kampvuur wijzen: het is gezellig en er wordt een verhaal verteld.
  Vervolgens blijkt het lied over post-coïtale euforie te gaan, iets wat al meteen uit de eerste regels blijkt.

     Je vraagt of ik zin heb in een sigaret.
     Twee uur ’s nachts, we liggen op bed.

Na goede seks moet er volgens het cliché gerookt worden. Waar die ongezonde voorstelling vandaan komt, mag Joost weten, maar het onderwerp is meteen duidelijk.
  Een erg individueel onderwerp; Guus Meeuwis roept de gezellige folk-sfeer op maar zingt over iets wat achter gesloten deuren plaatsvindt. Aan de andere kant: zijn publiek bestaat uit studenten, die seks hoog in het vaandel hebben staan en voor wie zo’n lied zeker herkenning met zich meebrengt.
  Naarmate het lied vordert, wordt het wel steeds individueler. De lege wijnfles, de hoop met kleren en de muziek op de achtergrond, die komen ongetwijfeld bekend voor. Maar dat zijn vriendin hem heeft meegenomen naar een hotel, in een stad die hij niet kent, dat roept waarschijnlijk minder herkenning op.
  Toch lijkt de romantiek van het onverwachte reisje samen (het liedje gaat echt over een weekendje Brugge dat Guus Meeuwis met zijn vriendin had) het te doen. Wat is er zo bijzonder aan seks? Een beetje student neukt minstens drie keer per week. Maar uitgerekend nu heeft hij de nacht van zijn leven gehad. Het was zelfs zo goed, hij dacht dat hij het “nooit beleven zou”. Een nacht die hij alleen kent uit “fillems” (welk soort films zegt hij er niet bij), en “die wordt bezongen in het mooiste lied” (zou hij daarmee zijn eigen nummer bedoelen?). Als het écht goed werkt, wordt zijn publiek nu jaloers. Mensen gaan denken: tja, die seks met mijn vriend(in)/scharrel/onenightstands, die is toch niet zo geweldig.

De tekst roept trouwens wel vragen op. “Ik hou alleen nog maar van jou”, luidt de laatste regel. Hoe dat zo? Had hij eerst nog andere scharrels en heeft hij nu pas definitief voor zijn vriendin gekozen? Nou ja, een beetje flauw misschien. Ik kan niet ontkennen dat ook ik door het lied geraakt word. Zo gauw ik de eerste akkoorden aansla – o, wat ben ik op zulke momenten blij dat ik gitaar speel – wil ik onherroepelijk verder naar het eind. Telkens weer kan ik de ontroering voelen – niet eens zozeer door de tekst maar door de geweldige sfeer die het weet op te roepen. Als een mooie herinnering die je niet eens gehad hebt.

De nieuwe opleving van de Nederlandstalige popmuziek had midden jaren negentig het niveau van een heuse rage bereikt. Guus Meeuwis plaatste zich met zijn werk niet in de artistieke voorhoede, maar verblijdde ons wel tot in lengte van jaren met feelgoodmuziek die hij tot in zijn kleine teen doorvoelde.

Honderd keer pop in je moerstaal (43)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 43.

Afgelopen donderdag kondigde ik het al aan: wat je ook van Clouseau vindt, ze hebben wel voor een nieuwe Nederlandstalige rage aan beide kanten van de landsgrens gezorgd. Het is dan ook niet zo vreemd dat we daar de komende weken de vruchten van gaan plukken. Veel van de bands en artiesten uit deze nog te schrijven afleveringen waren zonder Clouseau nooit doorgebroken; sommige hadden misschien niet eens bestaan.

In april 1990 kwam er een Vlaamse band de Top 40 in, de Kreuners, met “Ik wil je”. Is dat zo’n groep die opkwam in het spoor van Clouseau? Nou nee. Ze waren al in 1978 opgericht en speelden meteen dat jaar op de eerste HUMO’s Rock Rally (zie ook aflevering 20). De keuze voor het Nederlands zal wel zijn ingegeven door Raymond van ’t Groenewoud, en eventueel door Big Bill. Al begin jaren tachtig werden ze een grote naam, even bekend als Arbeid Adelt! (aflevering 36) en commercieel een stuk succesvoller, al haalden ook hun singles maar een bescheiden hitsucces.
  In vergelijking met de mannen van Marcel Vanthilt was de band rond Walter Grootaers (ja, zo heet die man, kan ik ook niets aan doen) een stuk conventioneler. Toch maken ook zij niet echt onbevangen popliedjes. Zoals dat gebruikelijk was in de Vlaamse popmuziek, moest er een uitdagend randje om hun songs, zeker wanneer het Nederlands de zangtaal was.
  Toen kwam daar Clouseau en werd niet alles, maar wel veel anders. Ongecompliceerde pop in het Nederlands, door een Vlaamse band, het bleek gewoon te kunnen en bovendien goed te klinken. Een heuse paradigmaverschuiving. Arbeid Adelt! en De Kreuners hadden het nooit verder gebracht dan het kleine grote publiek – de popliefhebbers – maar nu stonden de oren van het grote grote publiek wagenwijd open voor Nederlandstalige pop. Nooit hadden de Kreuners in de Ultratop 50 hoger gestaan dan plaats dertig, maar met “Ik wil je” schoten ze ineens naar nummer één.

Echt een schattig liefdesliedje is het niet. Het gaat over een vrouw die in het café elke avond weer een man oppikt met romantische kletspraat waarvan ze zelf wel weet dat ze het niet meent, en haar “slachtoffer” waarschijnlijk net zo goed:

     Alles wat ze zegt klinkt vals en koud,
     zelfs als ze zegt dat ze van hem houdt.
     Ze weet dat ze liegt, toch zegt ze het opnieuw
     en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw…

Maar wat maakt het uit? Zo werkt de liefde in de uitgaanswereld nu eenmaal.

     Wie kan het wat schelen?
     Zo zijn er zovelen.

En hoe cynisch de tekst ook is, uiteindelijk leidt hij naar een knallend refrein waar alle remmen losgaan:

     Ik wil je!
     Blijf bij me!
     Hou van me!
     Ga nooit meer weg!

Het gaat al helemaal niet meer om het verhaal, om de kille versierster die alleen maar seks zoekt, om het feit dat het morgenochtend niets meer betekent. De muziek straalt echte passie uit, zonder ironie. Je zou het zo kunnen zingen voor je nieuwe geliefde, of op een bruiloft: uiteindelijk hoort het publiek alleen maar dat passionele refrein. Tenminste, als het publiek nog iets anders dan zichzelf hoort, want je brult het na één keer moeiteloos mee.
  We moeten ons hoeden voor al te sterke conclusies, maar de invloed van Clouseau lijkt wel degelijk merkbaar. Door de veranderende mode durfde de band het nu aan een echte knaller te schrijven. Tegelijk bleven ze zichzelf en deden ze geen onzalige poging om de tiener-act van de broers Wauters na te doen. Ze werden er dik voor beloond.

De Nederlandse lezers van mijn weblog kennen dit nummer misschien niet in de oorspronkelijke versie, maar van Guus Meeuwis. De Brabantse zanger zingt het nummer vaak live en zette het in 2002 ook op de plaat.
  Guus Meeuwis en cynisme, dat is ongeveer hetzelfde als Morrissey en vlees, of Trump en bescheidenheid. Hij kan er volstrekt niet mee uit de voeten; alles moet bij hem warm, knus, gezellig en vooral gemeend zijn. Toch covert hij dit lied waarvan de tekst zo “vals en koud” is.
  Met deze keuze toont Meeuwis aan wat we boven al konden vaststellen: de sfeer van het liedje is helemaal niet cynisch, maar juist zeer passioneel. Ondanks alles hadden De Kreuners met “Ik wil je” in de eerste plaats een onverwoestbare popklassieker afgeleverd.