Honderd keer pop in je moerstaal (10)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 10.

De jaren zeventig zijn begonnen. De Geboortegolf-generatie was nu midden twintig, en kwam tot een schokkende ontdekking: zelfs zij, de vurige pleitbezorgers van de nieuwe tijd, bleven niet “Forever young”. Na een leven van hedonisme en protest waar geen einde aan leek te komen begonnen ze toch… steeds meer op hun ouders te lijken. Werk zoeken, een huis kopen en een serieuze relatie aangaan. Zelfs Graham Nash en Joni Mitchell deden het: “Our house…. is a very very very fine house.”
  Jeugdige onbezonnenheid is een kwestie van hormonen. Tussen je twintigste en je dertigste koel je af en ga je de dingen genuanceerder bekijken. Maar de wereld was wel degelijk veranderd. Christelijk rechts had zijn greep op de westerse wereld losgelaten; in Nederland voerde Joop den Uyl zelfs een uitgesproken linkse regering aan. Verschillende hippie-idealen waren doorgedrongen tot de mainstreamcultuur.

Daar zit je dan als ex-hippiestel, anno 1973. Een huis aan een gloednieuw woonerf, een speeltuintje voor de deur, een zithoek met macramé en een telefoon die je zelf beschilderd hebt. Je gaat op de fiets naar je werk, niet in de Kever zoals je square oudere broer.
  De kleurrijke platenhoezen uit je wilde jaren sieren je woonkamer, en als je studievrienden langskomen zet je die platen nog regelmatig op. Maar wat laat je je kinderen horen? Niet die rommel uit de hitparade, maar toch ook geen Donovan of Procol Harum. Misschien Elly en Rikkert, twee generatiegenoten van je. In de jaren zestig waren die “een ding” in de hippiewereld, nu maken ze liedjes voor kinderen.

Het is treffend hoe gemakkelijk de naïeve hippiecultuur aansluit op de belevingswereld van kinderen: bonte kleurtjes, zorgeloos genieten, samen spelen. Zou dat de essentie van het hippiedom zijn: nooit in naam van de volwassenheid stoppen met de dingen die je als kind leuk vond?
  Maar naast de naïeve kant van het hippiedom komt ook de politieke kant naar voren. In niet mis te verstane woorden zelfs:

     Tijd om te spelen
     En alles te delen
     Want niets is van jou of van mij.
     Hoe kóm je erbij?

De jaren zeventig waren het decennium van de sociale wetenschappers, de -logen en de -gogen, en meer dan ooit geloofde men toen dat de mens door zijn opvoeding gevormd werd. Als je je kinderen in alle vrijheid en gelijkheid opvoedde, schafte hun generatie misschien eindelijk het kapitalisme en de oorlog af.
  Een gedachte die we anno 2017 nogal naïef vinden. Het is zelfs de vraag of het feelgood-links van Elly & Rikkert niet een beetje eng is. Je mág niet meedoen, je móét:

     Alles is vrij! Alles is vrij!
     Kom er toch bij! Waar blijf je?
     Hé, waar blijf je?

Geen exclusief sentiment voor de hippiegemeenschap natuurlijk, hoogstens typisch voor deze tijd (“Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder niet zonder ons [15×]”).

Het plaatje werd geen groot succes; net als “De kauwgomballenboom” twee jaar eerder bleef het steken in de Tipparade. Het muisje kreeg nog wel een staartje. Elly en Rikkert gingen, zoals wel meer hippies, op reis naar India, maar vonden er niet de spiritualiteit die ze zochten. De ware hippie, dat bleek Jezus Christus. Zo werden Elly en Rikkert na hun bekering de eerste sterren van de pas opgerichte Evangelische Omroep.
  Deze stap bleek funest voor hun oude publiek. Voor jong links Nederland was het christendom iets volkomen achterhaalds. De EO was al helemaal onbespreekbaar. Dat vonden zelfs je ouders en je kerkgaande buren zouteloze rotzooi. Voortaan kwam hun publiek alleen nog uit religieuze hoek.
  Veel ironischer kan het niet. Deze twee bloemenkinderen, schoolvoorbeelden van de tegencultuur uit de jaren zestig, kwamen uit bij een ideologie die in de jaren zeventig als hopeloos reactionair gold. Nu was het orthodox protestantisme, de opvattingen van Kuyper, Colijn en Van Agt, zelf een subcultuur geworden.