Honderd keer pop in je moerstaal (18)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 18.

De afgelopen weken hebben we kunnen constateren dat pop en rock in het Nederlands langzaamaan gewoner wordt. Niet minder dan vier liedjes leverde popjaar 1976 op. Hoe zou het intussen in Vlaanderen zijn? Wel, Vlaanderen is nog steeds zijn traditionele, katholieke zelf. De regio wordt zo langzamerhand een conservatief eiland binnen Nederland (het land van de vrije moraal), Duitsland (het land met een zwaar schuldcomplex), Wallonië (het land van de rode fabrieksarbeiders) en Frankrijk (het land van de kwaaie intellectuelen).
  Dat wil niet zeggen dat Vlaanderen niets van zijn buren overneemt. Ook hier heeft iedereen een radio en een tv, en in het kleine België zijn buitenlandse zenders gemakkelijk te ontvangen. Het is daarom niet verwonderlijk dat ook in Vlaanderen, net als in Nederland, de popmuziek tot de volwassen mainstream doordringt en de eerste keus van meer artiesten wordt.

Zoiets blijkt uit het werk van Bert De Coninck, een Mechelse artiest over wie ik niet al te veel heb kunnen vinden. Hij speelde in de jaren zestig in een beatbandje, raakte toen uit zicht en dook in 1976/77 ineens op met een Nederlandstalige kleinkunstplaat. De plaat heet Evelyne, naar de gelijknamige hit die erop staat. Laten we gaan luisteren:

Het is duidelijk een luisterliedje. In drieënhalve minuut wordt een heel verhaal uit de doeken gedaan over een overspelige vrouw, Evelyntje, haar minnaar en haar man bij wie ze duidelijk iets tekort komt. De muziek dient om de tekst te dragen, niet andersom zoals bij de meeste popmuziek.
  Toch kunnen we dit liedje veilig tot de popmuziek rekenen. Het muzikale idioom wijst met zijn syncopen in die richting. Het gebruik van popgericht, maar rustig pianospel doet denken aan Elton John, en meer in het algemeen aan de softrock uit de jaren zeventig.
  Op 2:01 breekt het liedje uit zijn softe begeleiding. De maatsoort verspringt van 4/4 naar 3/4 en de elektrische gitaar komt erin. Een kippenvelmoment, dat doet denken aan de late Beatles en aan diverse progressieve rockbands uit de jaren zeventig. Misschien is het ook een verwijzing naar de bluesrock – Medicine Head wordt in de tekst genoemd.

“Evelyne” heeft dus duidelijk meer pretenties dan alleen tekstuele: het wil echt een muzikaal kunststukje zijn. Is De Coninck daarin geslaagd? Ik vind van wel. Eén ding valt me echter wel op. Evelyntje en haar minnaar beleven hun hoogtepunt al in het tweede couplet. De muzikale climax met de gitaar komt pas tijdens het postcoïtale bad, en later nog eens als haar man thuiskomt. De muziek ondersteunt of illustreert de tekst niet, zo lijkt het.
  Daar valt wel een reden voor te bedenken. Een compositie is er niet bij gebaat dat de climax al voor de helft van het stuk valt. Muziekpsychologen zijn er nog niet uit of dat aangeboren dan wel cultuurbepaald is, maar over één ding zijn we het eens: als er na de climax nog ruim een half liedje komt, gaan we de muziek saai vinden.
  Zou Bert De Coninck zich druk hebben gemaakt over deze discrepantie? Was hij zich er misschien totaal niet van bewust? Of weet hij wel dat hij eigenlijk twee liedjes (een tekst en een begeleiding) maakt, en offert hij de narratieve logica op aan een mooiere muziekbeleving?