Honderd keer pop in je moerstaal (82)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 82.

Al sinds 1988 spookt er een bijzonder merkwaardige band door het Nederlandse poplandschap. Zo een die nooit een hit zal scoren, omdat de muziek te onvoorspelbaar, te moeilijk, te raar is voor mensen met een modale smaak. Een band die ook popliefhebbers verdeelt, omdat er soms geen touw aan vast te knopen valt.
  We hebben het natuurlijk over De Kift. Als er één band niet in een hokje te stoppen valt, is het deze wel. De band wordt vaak in de punkhoek geduwd, maar dat komt uitsluitend door het milieu waar de leden uit voortkomen. Punk is stompzinnige, van pretenties gespeende muziek met een paar akkoorden, een simpele structuur en vaak een aansprekend melodietje. Eigenlijk gewoon popmuziek onder een dun laagje ruigheid. De Kift is – tja, het is in ieder geval kunstzinnig. Het is een fanfare, aangevuld met wat rockinstrumenten en af en toe nog een ander instrument, die vage muziek maakt: twee muzikale betogen door elkaar, wendingen die nergens op slaan, teksten die ook al uit de lucht lijken te vallen. Niet echt onder één hoedje te vangen ook.
  Nog verbazingwekkender is waar deze band vandaan komt. Uit Oostknollendam. Een dorpje in Noord-Holland, aan de Zaan, dat precies zo landelijk is als de naam doet vermoeden. Natuurlijk, Amsterdam is dichtbij, en in deze regio ontstond ook The Ex. Toch lijkt alles wat met uitdagende muziek en vernieuwing te maken heeft heel ver weg als je door de Dorpsstraat fietst. Enfin, gelukkig hebben we De Kift om onze vooroordelen weg te blazen.

Persoonlijk kan ik maar moeilijk grip krijgen op de muziek van De Kift. Daarom is het maar beter als ik nu gewoon iets laat horen. Ik ken niet hun hele werk uit mijn hoofd, maar ieder liedje kan wel als voorbeeld dienen. Daarom behandelen we nu “Knoeck” uit 2008.

“Knoeck” is de eerste track van het album Hoofdkaas, dat in 2008 uitkwam. Zoals je van bands als deze kunt verwachten, worden cd’s bijzonder onconventioneel ingepakt. Dit album valt nog mee: een rood fluwelen hoesje, met binnenin de cd in een (redelijk normaal) kartonnen hoesje. Ik heb dan ook de ‘pocketeditie’ gekocht; de ‘luxe-editie’ gaat nog een stapje verder.
  Maar goed, de cd uit het hoesje halen is nog niet zo’n punt. Betekenis uit de geboden tekst halen, dat is wat anders. Bij zulke aparte muziek horen natuurlijk ook kunstzinnige teksten. Alleen heeft De Kift niemand in de gelederen die zo’n tekst kan maken. Daarom gaan ze te rade bij de groten van de hermetische poëzie en de absurde literatuur. Lucebert, Arends, dat werk.
  “Knoeck” ontleent zijn tekst aan citaten uit de Nederlandse vertaling van “En attendant Godot”. Je weet wel, dat vage stuk van Samuel Beckett. Ik hoor dat als cultuurgerichte intellectueel natuurlijk te herkennen, maar helaas moest ik dat uit het boekje vernemen. Voor wie de tekst wil nalezen: de band biedt hem op zijn site aan.

Nog voordat de muziek begint, horen we iemand een theologische tekst debiteren. Als we al geneigd waren te luisteren, loopt die neiging spaak omdat het betoog uit één oeverloos lange zin blijkt te bestaan, die bovendien gaandeweg doorspekt raakt met geleerd klinkende onzinwoorden.
  Alsof ook zij niet meer willen luisteren, zetten de musici in. Dan begint de hoofdverteller, als je hem zo mag noemen. Hij zegt dat hij een ‘knoeck’ heeft genomen, een bediende die voor je kan denken en dansen. Het woord ‘knoeck’ spreken ze uit als [nuk], met een wegvallende k- alsof het Engels is. Of het de ‘knoeck’ is die hardop de woorden uit het begin denkt, wordt niet geheel duidelijk, net zomin als waarom je zo iemand een ‘knoeck’ noemt, of waar de verteller hem voor nodig heeft.
  Heb je steun aan de muziek? Het is een soort klezmer, de muziek van de Asjkenazische joden. Niets wijst er echter op dat dit lied iets te maken heeft met de oude getto’s uit Oost-Europa. Nee, die muziek ‘is’ er gewoon.
  Zoals een derde verteller er ook gewoon ‘is’. We beginnen hem pas op het eind te horen: “…de schedel helaas de stenen… Dozy… Tennis! Stenen! De schedel!… Verdomme!” Volgens het tekstboekje is hij echter al een tijdje dingen aan het zeggen die wij niet konden horen. Maar dat we hem nu eindelijk horen, helpt ons ook niet veel verder. Wat bedoelt hij in vredesnaam?

Bij popmuziek, en ook steeds meer bij klassieke muziek, zijn wij musicologen gewend om een sociologisch element in de muziek mee te wegen. Waarom maakt een artiest/band deze muziek? Wat zegt dat over zijn omgeving, zijn (of haar) sociale klasse, zijn politieke overtuiging, zijn etnische identiteit, zijn geslacht?
  Bij De Kift blijven al die vragen onbeantwoord. Met hun keuze voor onconventionele muziek en absurde teksten kappen ze de meeste banden met buitenmuzikale associaties door. Het enige wat er écht uit hun werk spreekt is de liefde voor avontuurlijke muziek. En misschien wel deze boodschap: voor Kunst met de grote K hoef je niet naar de grote stad, ook hier in de Zaanstreek valt wat te beleven!

Honderd keer pop in je moerstaal (34)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 34.

Ja, dat is even een harde landing. Ik had nog zeker wel twee weken kunnen doorgaan met kleine en grote hits uit de Nederpoprage, zelfs zonder één band twee keer op te nemen. Maar wat krijgen we vandaag? De hoekige ars electronica van Div…
  Om deze rubriek een beetje heterogeen te houden, wil ik niet te lang bij die rage stilstaan. Diverse kleine bandjes had ik oorspronkelijk wel willen opnemen (Bloem bijvoorbeeld), maar die zijn gesneuveld ten gunste van andere acts. Het getal 100 legt ons beperkingen op, ik heb het al vaker gezegd. We moeten dus verder.
  In 1984 komt de Nederpoprage tot een eind. Normaal wordt dat einde vastgesteld op 14 april, de dag dat Doe Maar stopte. Die band zou de hele rage gedragen hebben; daarna verloren publiek en muziekindustrie hun interesse in het genre. Die stelling heb ik in mijn bachelorscriptie ontkracht, of althans tegengesproken. In feite zag je de grootste hype in de loop van 1983 en begin 1984 al teruglopen. Bovendien heeft de muziekindustrie nog tot diep in 1985 – tevergeefs – geprobeerd via de Tipparade de hype te rekken.

Hoe dan ook: door het wegvallen van Doe Maar, het imploderen van Toontje Lager en het inkrimpen van Het Goede Doel ontstond er ruimte voor Nederlandse bands die niet zo hitgevoelig waren. Nederlandstalige popmuziek trok zich terug in serieuze popwereld. Het werd geen underground, zoals vóór de rage, maar wel alternatief.
  De Div was eind 1979 opgericht door een groep Delftse studenten. Ongetwijfeld waren ze geïnspireerd door de toen ontluikende tegencultuur van Nederlandstalige bandjes. De jaren daarna brachten ze wat plaatmateriaal uit, maar doorbreken zoals hun collega’s van Doe Maar en Het Goede Doel kunnen ze niet. De kolommen in Muziekkrant OOR en de popzalen, daar horen ze thuis.
  Ze missen de lusten, maar ook de lasten van de hype. Hun publiek blijft ze trouw en na Europa is hier uit 1982 komt in 1984 doodleuk de opvolger Open zee uit. Daarop staat bijvoorbeeld “Als lemmingen”:

De muziek van De Div wordt vaak als ‘new wave’ omschreven. Dat is op zich een vreemde kwalificatie voor een band waar gitaar, bas en fysieke drums nog zo op de voorgrond staan. Normaal gesproken is new wave toch muziek met synthesizers en drumcomputers? De overeenkomst zit in het muzikale idioom: de instrumenten komen uit de rock, maar de slagwerker slaat een robotachtige funkbeat aan en de gitaren weigeren pertinent te swingen.
  De tekst is Nederlands, al is hij niet heel goed te verstaan. Vertel De Div dat de Nederlandse taal niet swingt en ze zullen je gelijk geven. De band wil ook helemaal niet swingen, maar hoekige artpop maken. “Dat hoekige, dat zogenaamd lelijke aan het Nederlands, dat moet je juist gebruiken.” Het zijn de woorden van Art Zaaijer, zanger van de band.
  Een beetje zoals het chanson geënt is op de Franse taal, en de rock ’n roll op het Amerikaans, zo maakt De Div zijn muziek rond het Nederlands. En anders komt onze taal, met haar vele medeklinkers, de heren erg goed uit.

     Zij zijn niet van deze aarde.
     Denken anders, werken anders, met de aarde niets vandoen.

Wat de band met dit nummer precies wil zeggen is niet duidelijk. Het nummer komt van een album over de zee, maar de meeste teksten gaan eerder over het leven op zee. Matrozen zijn vast niet degenen die zich allemaal “als lemmingen” in zee storten.
  Wat betreft doelgroep, succes en muziek valt De Div te vergelijken met Braak (zie aflevering 25). Beide bands hadden duidelijke artistieke pretenties en braken door naar de kring van popliefhebbers, maar niet naar het grote publiek. Toch is er een heel belangrijk verschil. Braak is een geëngageerde band, die je naar zijn teksten wil doen luisteren. De Div is een “geluidsband”, waar de tekst vooral het nummer draagt.

De Div overleefde in een tijd van Nederlandstalige laagconjunctuur. Een heel lang leven was ze echter niet beschoren. In 1986 ging de band op Engelstalig repertoire over, waarna ze uit het zicht raakten. In 1990 hieven ze zichzelf op. Art Zaaijer kennen we uit later tijd nog als architect.
  Ook na De Div zijn er nog talloze artiesten en bands geweest die artistiekerige Nederlandstalige muziek voortbrachten. We gaan ze heus nog wel horen. Maar Zaaijer en zijn mannen – die zijn zo goed als vergeten. Erg jammer. Is er misschien een invloedrijke Nederpopmuzikant, een avontuurlijke dj of een populaire mediafiguur die hun muziek uit het archief wil trekken en voor een revival kan zorgen?

Honderd keer pop in je moerstaal (28)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 28.

Er komt geen einde aan. Vandaag opnieuw een behoorlijk onbekend nummer en weer een uit de tegencultuur. Een heuse cultklassieker zelfs: “Voetbalknieën” van Ton Lebbink.

Hoe dit nummer in mijn rubriek is gekomen is nog een verhaal apart. Twee jaar geleden liep ik al met het idee voor een lijstje van honderd Nederlandstalige popnummers rond. Ik gooide toen op Twitter een balletje op: welke nummers moeten er van jullie in? Eén gebruiker suggereerde “Voetbalknieën”.
  Ik had nog nooit van Ton Lebbink gehoord, maar na een luisterbeurt vond ik het wel een opname waard. Uiteindelijk heeft “Voetbalknieën” het maar ternauwernood gehaald. Ik was een paar nummertjes vergeten en om die op te nemen moesten er ook een paar uit. Deze stond zeker op de lijst om geschrapt te worden. Maar vanwege het artistieke gehalte en het unieke karakter besloot ik Lebbink toch maar te canoniseren. Trouwens: ik had dat balletje op Twitter niet opgegooid om er uiteindelijk niets mee te doen.

Goed, Ton Lebbink dus. Een eigen Wikipedia-artikel heeft hij niet, maar een klein beetje googelen levert al aardig wat op. Hij was de drummer van de Amsterdamse newwaveband Mecano. Als zodanig kunnen we hem eenvoudig linken aan de krakers- en buurthuizenscene die we de afgelopen weken hebben zien langskomen. Mecano was bijzonder geliefd bij een artistiek publiek; hier kunnen we een lijntje trekken naar het Utrechtse Braak van vorige week, al maakte Mecano andere muziek.
  Mecano, althans zijn zanger Dirk Polak, zong in het Engels. Ton Lebbink maakte een plaat in het Nederlands. Dat heeft alles te maken met de artistieke bedoelingen van het album. Op Luchtkastelen staan geen gewone songs, maar popgedichten: associatieve teksten met een popmuziekbegeleiding. De teksten doen denken aan het werk van stadsgenote Elly de Waard, die veel bekender werd maar (of ik moet me heel sterk vergissen) nooit een plaat heeft gemaakt.

De muziek is modern voor 1981. We horen een basloopje met daarboven wat plaatsamples, een techniek uit de disco, of uit de dan nog gloednieuwe rap! Daarna valt de spreekstem in. Een gedicht, nog redelijk conventioneel. De plaats van handeling is het Olympisch Stadion in Amsterdam.
  Al gauw ontaardt de tekst in een associatieve opsomming van uiterlijke kenmerken. Misschien de karakterlijven en -koppen van de knoestige sporters die hier hun werk doen? Dat zal wel, zeker als het over “voetbalknieën” gaat.

     Tochtlatten, kroeskoppen, baardapen, melkboeren-
     hondenhaar.
     Appelwangen.
     Pluklippen, wijsneuzen, flaporen,
     speknekken!
     Kippenborsten, hangtieten.
     Winterhanden, bofkonten, bierbuiken…
     paardenreten.
     Voetbalknieën.

Verderop gaat de tekst echter een hele andere kant op. Er wordt voornamelijk gezongen over allerlei kwalen die je beslist niet associeert met de goede conditie van topsporters. Of wat te denken van “Binnenschippers, buitenspelers, misstanden, raakvlakken”?
  De tekst, die begint als impressie van het Olympisch Stadion, verandert halverwege in een zinledige associatie die maar één doel lijkt te hebben: de luisteraar meeslepen. Luisteraar ja, want dit is geen poëzie om in stilte te lezen.

Hierin is het werk van Ton Lebbink verwant aan de hiphop. Hij declameert zijn teksten ritmisch in plaats van ze te zingen; als hij zingt beperkt hij zich tot twee tonen. Ook de muzikale begeleiding is in wezen nogal saai. Toch weet hij de luisteraar, net als een goede rapper, vier minuten in spanning te houden door de klankwaarde van zijn teksten.
  Maar of Lebbink en de kring rondom hem dat ook zo zagen betwijfel ik. Hiphop was een gloednieuw genre, geassocieerd met de zwarte getto’s van New York en met de hitparade luisterende puberjongens van Nederland. Bovendien was het hiphopgeluid toen nog erg beperkt: het moest op een zeer ritmische funkbegeleiding. Anno 2017 zouden we een plaatje als “Voetbalknieën” zeker onder de noemer “undergroundhiphop” plaatsen, in 1981 deed men dat beslist niet. Het was hoogstens new wave, maar eigenlijk gewoon sui generis, een genre op zich. Was het überhaupt wel muziek?

Nederlandstalige pop was de afgelopen jaren veelbelovend tot bloei gekomen, maar het leek te blijven steken in goede bedoelingen van een kleine minderheid. Het grote publiek, zeker het tienerpubliek, zou wel altijd Engelstalige pop willen blijven horen. Toch…?