Honderd keer pop in je moerstaal (58)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 58.

Dat de jaren negentig een gouden tijd waren voor popmuziek in het Nederlands, is al meer dan eens opgemerkt. De jaren 1990 tot en met 1994 leveren allemaal twee liedjes in deze rubriek op, 1995 zelfs drie. Daarna stokt het even. Uit 1996 hebben we alleen “Gabbertje”, uit 1997 heeft geen enkel liedje deze rubriek gehaald. Liep de bloeitijd halverwege het decennium op zijn eind?
  Niet echt. Het aantal opnames geeft een vertekend beeld van de situatie. Veel van de gecanoniseerde bands en zangers bleven actief, anderen komen pas later aan bod maar waren ook in deze jaren al lekker bezig. En dan zijn er nog heel wat mindere goden die mijn rubriek niet gehaald hebben. Bovendien: vanaf 1998 gaat het gewoon op de oude voet verder.

Een act die in 1998 doorbrak was Acda en De Munnik. Dit duo bestond al sinds 1989, en bestond uit twee cabaretiers die elkaar op de Kleinkunstacademie hadden leren kennen. Kijk, een muzikaal cabaretduo, Nederlandser kan het al niet.
  Anders dan pakweg Neerlands Hoop (herlees aflevering 16) of Van Kooten en De Bie (aflevering 35) zijn Thomas Acda en Paul de Munnik vooral bekend van hun muziek en minder van hun grappen. Vanaf hun eerste hit, “Niet of nooit geweest”, pakten ze Nederland in met eenvoudige liedjes op Simon & Garfunkel-achtige tweestemmige zang. De teksten waren, zoals gezegd, niet direct komisch maar het waren wel luisterliedjes. Ze gingen over het leven, over zowel alledaagse als onvoorstelbare situaties, en de beelden werden vaak aan diverse vormen van beeldspraak opgehangen. Zodoende plaatsten ze zich dichtbij de “echte” Nederlandstalige rockers, en werden Acda en De Munnik eenvoudig in het rijtje De Dijk, The Scene en Bløf geplaatst.

Ik had kunnen gaan voor “Niet of nooit geweest”, hun grootste hit en een prima lied over een man die vreemdgaat en maar hoopt dat het bij één keer blijft. Ik koos echter voor een ander bekend nummer: “Het regent zonnestralen”.

De videoclip is een beetje vaag. De twee heren zijn op een boerderij met twee iets te jonge boerenmeisjes in de weer. Slechts een enkele keer lijken de beelden iets van de tekst te ondersteunen.
  Eén van de weinige momenten waar dat gebeurt is tijdens het voorspel. We zien de beide bandleden niet alleen spelen, er wordt ook vol op hun handen ingezoomd. Zoals bij een klassiek concert moet de aandacht van de kijker-luisteraar even helemaal uitgaan naar het piano- en gitaarspel van de twee.
  “Het regent zonnestralen” is een echt gitaarliedje, ondanks de pianoaccenten die zeker iets toevoegen maar die je ook gemakkelijk kunt weglaten. Dit nummer is uitstekend geschikt voor kampvuren en andere gitaar-centraal-momenten. Dat weet ik uit ervaring; mijn vroegere huisgenoten kunnen erover meepraten. In die zin lijkt het op “Het is een nacht”, dat we vorige week behandelden.
  Maar dit nummer is veel ‘gitariger’. “Het is een nacht” begint met een paar akkoorden die je op meerdere instrumenten zou kunnen spelen. “Het regent zonnestralen” heeft een heel specifieke riff, die heel specifieke basisakkoorden vraagt: |: D – e7 – D – Csus 😐 D – G (en dan zet de piano in). Transponeren gaat niet werken, want dan klinkt de riff niet meer. Dat vind ik best jammer, want de zang ligt voor mij een beetje hoog. Maar de akkoorden – die liggen ontzettend lekker in de hand. Dat mag de luisteraar blijkbaar weten.

De tekst is nog een verhaal apart. Zoals opgemerkt zien we die niet terug in de clip, maar één ding hebben ze wel gemeen: ook de hoofdpersoon van het lied wil voluit leven; ook als de maatschappij dat niet van hem wil. Ene Herman zit vast in een saai leven in Amsterdam (of hij getrouwd is, en of hij werk heeft, en zo ja wat voor een baan, blijft onvermeld), dat hij ontvlucht door naar Frankrijk te trekken. Het lot helpt hem een handje: doordat hij zijn auto verkoopt en de nieuwe eigenaar verongelukt, denkt men dat hij is overleden. Niemand zal hem dus terugroepen naar zijn oude leven.

     Herman in de zon op een terras
     leest in ’t AD dat hij niet meer in leven was,
     want zijn auto was volledig afgebrand
     en de man die hem gekocht had stond onder zijn naam in de krant.

Herman beseft niet meteen dat hij geluk heeft gehad; hij denkt aan weer een tegenslag. Maar dan beseft hij wat hem dit kan opleveren, wat Acda en De Munnik met een krachtige paradox onder woorden brengen:

     Maar het regent, ja het regent zonnestralen.

We kunnen ons wel wat dingen afvragen bij dit liedje. Iedereen kan zijn oude leven wel ontvluchten, maar hoe ga je jezelf onderhouden daar in Frankrijk, zonder baan? En gaan ze je niet zoeken? Hoe verkoop je ongemerkt je auto? Deed hij dat misschien clandestien? Wie koopt er in Frankrijk onder de toonbank een Nederlandse auto? Een crimineel misschien? En hoe lang duurt het voordat ze hun vergissing inzien en ontdekken dat Herman nog leeft? Maar vooral: is de vrijheid je zoveel waard dat je liever officieel niet zou bestaan? Herman moet wel erg onder plak hebben gezeten van zijn omgeving…
  Een liedje is het leven niet. Een liedje duurt maar drie minuten, en hoelang de tijdspanne van het verhaal ook duurt, een liedje vangt altijd de emotie van één moment. Dat moment is Herman die op het terras een drankje drinkt en een krantje leest. De hele toekomst, van geldzorgen en geen bekenden hebben, of van teruggevonden worden, is nog niet aan de orde. Dat komt allemaal later wel, als het liedje is afgelopen.
  Voor de wereld buiten het liedje, voor ons dus, is het al helemaal simpel. Velen van ons dromen van een leven buiten de dagelijkse sleur. Met dit liedje kun je daarvan dromen; een gevoel dat we escapisme noemen. “Maar een lied blijft slechts bij woorden.” Bij Acda en De Munnik in het theater (rij 5 stoel 31, je vrouw naast je en op de rij erachter je collega) beleef je in gedachten een ander leven; de maandag daarop rij je niet naar Frankrijk maar ga je hoogstwaarschijnlijk gewoon weer naar kantoor.