Honderd keer pop in je moerstaal (40)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 40.

Elk nadeel heb ze voordeel, dat is bekend. Doordat de Nederlandstalige popmuziek vanaf 1984 inkromp, komt er plaats voor kleinere acts. In mijn rubriek natuurlijk, maar ook in het echt. Kleine bands kunnen meeliften op het succes van grote, maar ook verstikt raken door het succes van de reuzen.
  We schrijven 1987. Er wordt een plaat uitgebracht – eigenlijk een veredelde ep – die langs bijna iedereen heen gaat, maar die later een enorme invloed zal hebben. Het is namelijk de debuutplaat van Rowwen Hèze.
  Rowwen Hèze is van oorsprong een carnavalsgroep, een soort zate hermenie uit America, net zoals de Janse Bagge Bend (aflevering 32) dat in Susteren was. Maar nog veel minder dan bij de Janse Bagge Bend wees iets erop dat Rowwen Hèze ooit landelijk bekend zou worden. De groep had zo’n beetje alles tegen. Limburg is al een perifeer gebied in Nederland. Binnen de provincie telt Noord-Limburg ook niet echt mee. Niet in de laatste plaats komt dat door de volkstaal – en Rowwen Hèze zingt ook in het dialect – die eigenlijk vlees noch vis is: niet Brabants en niet Limburgs. Daar kun je als “echte” Limburger weinig mee. Verder komt de band van het platteland (en niet uit Venlo, waar je tenminste een groter lokaal publiek hebt), en binnen de gemeente Horst ook niet uit de hoofdplaats, maar uit een van de kleurloze dorpen die pas rond 1900 ontstaan zijn. Kortom: de periferie van de periferie van de periferie.
  Rowwen Hèze doet aanvankelijk ook geen moeite om buiten het eigen dorp bekend te worden. Ze noemen zich naar een cultfiguur die rond 1900 America opvrolijkte en debuteren met “Niks stront niks”, een carnavalesk protestlied tegen de gemeente die niets voor het dorp doet maar er wel de gemeentelijke vuilnisbelt heeft gesticht.
  Zonder grote pretenties kun je toch een heel end komen – als je maar talent hebt. En dat hadden de heren. Hun brede muzieksmaak – feestmuziek, maar ook country en gewone rock – balden ze samen in een frisse, welluidende stijl. De texmex – de muziek van de in Amerika inheemse latino’s – bleek diverse van hun interesses te verenigen.
  Op het debuutalbum, dat nog in eigen beheer werd uitgebracht, stond één liedje dat we nu nog kennen: “De Peel in brand”. Eigenlijk stond er “De Piel in brand”, maar dat is na de landelijke doorbraak veranderd om niet-Limburgers geen beelden van fikkende snikkels te geven.

Dit is niet de versie die wij kennen. (Ik ga er maar even vanuit dat mijn lezer dit liedje kent; zo niet, dan is dat geen schande en kan hij wat leren van dit stukje.) Het lied begint met een softrockbegeleiding, waaroverheen wat Spaanse gitaarriedels klinken. Dan (op 0:30) verandert het ritme in een soort reggae. Heel wat anders allemaal dan de bekendere versie, waarop de begeleiding bestaat uit een akoestische gitaar en een zachte accordeon – een versie die je bij het kampvuur kunt uitvoeren.
  Maar de melodie is vrijwel exact hetzelfde. Niet alleen van de zang, maar ook van het tussenspel. En als je goed oplet, is het tempo ook hetzelfde. De oorspronkelijke versie lijkt een stuk sneller door het andere ritme, maar in feite hebben allebei de versies een matig tempo.
  De bekendere versie, waar hebben we het dan over? Wel, de versie die in 1991 op het album Boem verscheen (geproduceerd door Boudewijn de Groot – de groep zat al tegen haar landelijke doorbraak aan).

Deze verstilde muziek past veel beter bij de dromerige tekst over de jeugd van zanger-componist Jack Poels. Uitkijken over de Peel, die bij een heiige zonsondergang in brand leek te staan. Maar ook de wens op groter te worden en fantasieën waarin je de baas van de wereld bent.

     Ge kóst oeren droeëme, waort d’n baas van ederieën,
     voch met de sterrekste allieën.
     Langoet liggen in ’t graas, ge rookt d’n asfalt en de zwaj
     as ’t pas geregend haaj.
     Ge had ’t mar met ieën ding drök, groeëter were. Mar wat g’ok deed,
     ech völ alder woort ge neet.

Universele herinneringen en toch weer niet. Iedereen heeft als kind wel liggen dromen, maar wie heeft er zo mooi het laaiend zonnevuur boven de Peel gezien als Jack Poels?

In deze versie werd “De Peel in brand” een publieksfavoriet. Geen single, wel een hit. Een frequente toegift op concerten, een nummer waarmee je een kampvuur stil krijgt (mits je stem het kan dragen) en een kraker in de Limbo Top 100, waarin het in 2006 en 2007 zelfs bovenaan stond.
  Hoe geliefd het nummer was, bleek wel in 2010. Rowwen Hèze werd met een smoesje naar de Brabanthallen gelokt, waar ineens een hele keur aan popmusici hun liedjes coverde. De Heideroosjes mochten “De Peel in brand” doen.

De Heideroosjes komen uit Horst. De taal spreken ze al, de omgeving kennen ze. Dat voegt zeker iets toe aan deze versie. Heel goed doet dit nummer het niet in de punk, en jammer genoeg is de stem van Marco Roelofs ook niet heel erg geschikt voor deze zanglijnen. Maar dat een punkband juist dit rustige nummer wil coveren, zegt een hoop. De muziek grijpt iedereen aan, ongeacht muzieksmaak.

De allermooiste versie komt toch van Rowwen Hèze zelf. In 2008 hielden ze hun theatertoer Saus. Het paste bij een verandering die de band had doorgemaakt: rustiger, steeds meer gepolijste muziek die in het theater beter gedijt dan in de feesttent. De drie toegiften lagen eigenlijk al vast. Dat zijn in ieder geval “Limburg (’t is een kwestie van geduld)”, “De neus umhoeg” (voor het moment van bezinning vlak voor het einde) en “De Peel in brand”. En mensen, van dat nummer hebben ze me toch een versie gemaakt!

Het officiële concert is afgelopen. Het publiek roept om een toegift, maar niet zomaar één: ze vragen om “Vergeate”. Daar zingen ze het ritornel van. Deze opname werd in Heerlen gemaakt; de melodie is in die buurt populair omdat het de goaltune voor Roda JC is.
  Het wordt toch “De Peel in brand”. Poels begint alleen. Zelfs de accordeon van Tren van Enckevoort zwijgt. In couplet 2 komt de pedal steel erbij. Maar dan, op 2:42, valt een ensemble van blazers in. Lieflijk, maar polyfoon: ieder zijn eigen stem en nu en dan canonische imitatie. Maar wat valt er te analyseren? Het klinkt gewoon goddelijk mooi. Precies zoals een nostalgische herinnering voelt: een luikje naar het verleden, dat niet meer zal terugkomen en er vanachter de barrière van vele jaren hemels uitziet. Het gevaar ligt op de loer: je wilt niet door met je leven, je wilt gewoon voor altijd zwelgen in deze zoete herinnering. Of, zoals ik jaren geleden onder dit filmpje schreef: “dat tössespeul is zoe sjoen tot ’t eigelek verboje mós weure…”