Het ijzeren repertoire – 5

Dit jaar schrijf ik een serie stukjes rondom overbekende popliedjes. Dat doe ik omdat de muziekwetenschap de analyse van popmuziek nog vaak links laat liggen. Op die manier hoop ik lezers met heel andere oren te laten luisteren.

Opnieuw hadden we afgelopen week een muziekdode te betreuren. Deze week was het geen natuurlijke dood: Keith Flint, zanger en danser van The Prodigy, had op 49-jarige leeftijd zelfmoord gepleegd. Een zelfmoord komt altijd harder aan dan een ongeluk of een ziekte. We zijn dubbel treurig: ons idool had nog kunnen leven als h/zij zelf niet anders verkozen had, en de artiest die wij bewonderden had blijkbaar een leven waarvan de balans langdurig negatief was. Vaak zonder dat we het wisten.

Flint is het poppubliek vooral bijgebleven als de enge clown die in de clip voor “Firestarter” uit zijn dak ging. Het had dan ook voor de hand gelegen dat nummer vandaag te behandelen. “Firestarter” heeft op mij persoonlijk niet zo’n indruk gemaakt. Twee andere nummers, “Smack my bitch up” en “Out of space”, zeggen me een stuk meer. Daarom wil ik het vandaag over het laatste liedje hebben, ook al zingt de betreurde Flint daarin niet mee.

Het liedje begint als een gewoon ravenummer. Rave, moet je weten, is een subgenre van house/techno dat in 1992, het jaar van deze plaat, sterk in opkomst was. De jaren daarvoor waren drugs als xtc sterk in de mode gekomen onder de avant-garde van discobezoekers. Xtc wekt een euforisch gevoel op, maar zorgt ook voor een energiekick. Voor buitenstaanders was het laatste aspect het belangrijkste: zij hoorden dance vooral als opdringerige boenke-boenkemuziek. Voor de dancewereld zelf was het transcendente aan hun muziek echter veel belangrijker. Zij noemden de zomer van 1988 (of 1989) zelfs de “tweede Summer of Love”.
  Op ravemuziek kun je beide impulsen kwijt: het aantal beats per minuut ligt hoog (voor die tijd althans; van gabber hadden ze destijds in Engeland vast nog niet gehoord) en de muziek biedt weidse uitzichten op een andere wereld. “I take a break to another dimension”, horen we een vervormd stemmetje niet zomaar zingen. Eigenlijk stuurt het begin ons meteen al in de gewenste richting: er klinken synthetische strijkersakkoorden in tertsverwantschap. Die vreemde overgang stelt de oren van de luisteraar, gewend aan de bluesy akkoorden van de rock, meteen op scherp. In de jaren die volgden zou het een cliché worden.

Maar dan, op 0:41, breekt de muziek af. En wat gebeurt er dan? Er komt een reggaesample langs! Is dit een grap? De meest relaxte muzieksoort die er bestaat, de lijfmuziek van de stoners? Hallo, ik kom hier om te dansen! Reggae luister ik wel op de bank, bij mijn onhippe oudere broer op zijn verjaardag!
  De sample, die trouwens afkomstig is uit “Chase the devil” van Max Romeo, wordt hier wel volledig uit zijn context gehaald – in het origineel gaat de tekst over de duivel die van de planeet verbannen moet worden, hier gaat het over ravers die, vermoedelijk op een combinatie van drugs en muziek, in hoger sferen terecht komen – maar dat neemt niet weg dat de flow volledig verbroken is.
  Het afbreken van de beat in een dancenummer was anno 1992 niets nieuws. Het was al jaren usance dat je ergens tussendoor een rustig stukje had, en dat de dj na een paar maten de beat weer dropte. In 1989 verraste Lil Louis de housewereld met “French Kiss”, waarin de muziek met een ritenuto tot stilstand komt. Dat was behoorlijk ongezien in een muziekstijl waarin robotbeats ongenadig urenlang de vaart erin hielden. Maar een stijlbreuk van dit kaliber, net op het moment dat je lekker op gang komt? Dat was nog niet vaak vertoond. (Ik zeg “niet vaak” omdat dance niet mijn grootste expertise is. Als je een precedent kent, hoor ik dat graag.)

Vanaf 0:56 wordt de sample van Max Romeo meer en meer ingekleed in oorspronkelijk materiaal. De slimste ravers begint het dan al te dagen dat dit stukje reggae er niet zo plompverloren in is gezet als het op het eerste gehoor leek. Je hoort duidelijk dat er een beat wordt voorbereid. Op 1:09 wordt die beat gedropt. Hoewel: gedropt is eigenlijk niet het goede woord. Het is geen harde bonk op alle vier de tellen, maar een breakbeat, die geleidelijk wordt opgebouwd.
  Hoe dan ook: vanaf dat moment kun je weer dansen zoals je in het begin deed. Voor wie nog twijfelde: op 1:22 is de “break to another dimension” weer terug. Vergeet niet om twee keer zo snel te tellen. Zowel het eigenlijke nummer als de reggaesample staan in 4/4-maat, maar het tempo van “Out of space” ligt twee keer zo hoog als “Chase the devil”. Dat, lieve mensen, is het verschil tussen rave en reggae.

De rest van het nummer herhalen de elementen zich vooral. Er wordt nog wel een nieuw geluidje ingevoerd, maar een schokeffect of zelfs een verrassende wending vinden we niet meer. Natuurlijk valt de ingeblikte Max Romeo nog een keer in, maar na die eerste keer hadden we niet anders verwacht.
  Ook over de videoclip valt niet heel veel te zeggen. We zien in het begin een conventionele raveclip: dansende mensen en felle kleurtjes. De beelden met “out of space” worden door videomateriaal van de NASA ondersteund, om de gesamplede tekst extra duidelijk in zijn nieuwe context te zetten. Opmerkelijk zijn de beelden van de boerderij, alsook van de kudde struisvogels. Dat laatste doet me denken aan de clip van “It’s my life” van Talk Talk – ook al een band waar recent een lid van overleed.

Het eindoordeel over dit nummer moet ik jullie schuldig blijven. Ik kom er niet uit. Is het een vernieuwende dance-track? Is het vooral een grap, al dan niet met een kunstzinnig randje, die de dansende massa voor de gek moet houden? Volgens de apollinische idealen die in veel klassieke muziek én in de dance heersen, moet een muziekstuk een degelijke opbouw hebben. Elk nieuw element moet geïntegreerd zijn in een brede structuur. Dit liedje maakt daar doelbewust een potje van, met een sample die plompverloren de spanning onderbreekt. Maar hadden we “Out of space” anno 2019 nog steeds geluisterd als de sample degelijk in de spanningsboog was verwerkt? Vast niet.

Rust zacht, Keith. De jaren negentig komen niet terug. We zullen nooit meer dansen als toen we kinderen waren.

Honderd keer pop in je moerstaal (31)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 31.

Het zat er natuurlijk aan te komen. In een lijst van honderd, vijftig, twintig of zelfs vijf Nederlandstalige popliedjes mag een nummer van Doe Maar niet ontbreken. Nu we er volgens de kalender aan toe zijn, dient zich de vraag aan welk liedje het dan moet worden. “Smoorverliefd”, de eerste single met Henny Vrienten? “Sinds 1 dag of 2”, de eerste echte hit? “Belle Hélène” of “Eén nacht alleen”, met hun meer dan gewaagde teksten over seks met tieners? “Doe maar net alsof je neus bloedt” vanwege zijn politieke boodschap? Het grappige buitenbeentje “Nederwiet”? Of juist “Doris Day”, omdat het zo lekker meebralt?
  Uiteindelijk is het “De bom” geworden. Niet bepaald mijn favoriete nummer. Het is een goed liedje, daar niet van, maar de inktzwarte doemdenkersboodschap staat me niet aan. Zo typisch begin jaren tachtig. En juist dat was voor mij de reden om het toch op te nemen. Dit liedje vertelt net als alle andere hits het verhaal van Doe Maar, maar draagt als geen ander de tijdgeest in zich. Bovendien was het één van hun twee nummereenhits (de andere is “Pa”), en verscheen het niet op een album. Zodoende ontbreekt het in mijn platenkast (waar wel alle langspelers van de band in voorkomen). Alle reden dus om dat nu te compenseren.

Doe Maar werd in 1978 opgericht als een van de vele Nederlandstalige undergroundbandjes. Bekend werden ze de eerste jaren niet. Wie een oud liedje van ze hoort, snapt ook meteen waarom: de muziek mist een hook, een x-factor, ja zelfs een eigen stijl. Henny Vrienten was nog niet aan boord; zijn plaats als bassist, mede-zanger en mede-songschrijver (de laatste twee naast Ernst Jansz) werd door Piet Dekker ingenomen. Geen begenadigde zanger, en zeker niet publieksvriendelijk: de man stond in zijn blote kont op het podium, met rolschaatsen aan. Jansz zelf kon er trouwens ook wat van: van zijn hand vinden we op het debuutalbum een nummer met de titel “Wees niet bang voor mijn lul”.
  Ernst Jansz had op dat moment al een mooie carrière achter de rug in CCC Inc., een echte (Engelstalige) hippieband compleet met commune. Zijn reputatie trok Henny Vrienten naar de band. Met hem in de gelederen werd alles anders: de act werd publieksvriendelijk en de stijl kwam vast te liggen op reggae en ska, destijds een grote rage. Nog in 1980 werd debuutelpee Skunk opgenomen. In eerste instantie deed hij nog betrekkelijk weinig, maar toen het in 1982 tijd werd voor de doorbraak, brak de plaat ook goed door.

Net als bij de Beatles heb je bij Doe Maar twee soorten liedjes: Vrienten-liedjes en Jansz-liedjes. De eerste zijn net iets hitgevoeliger en hebben lossere onderwerpen, de tweede zijn serieuzer van toon. Dit is duidelijk een Jansz-liedje. Dat is al te zien aan wie van de twee de zang voor zijn rekening neemt, maar vooral te horen aan het pessimistische onderwerp.
  Toch is meteen ook de invloed van Vrienten te horen. Onder zowat elke Doe Maar-hit zit een pakkende basriff van hem. Hier ook: pom-pom-pom-pom-pòò-pòò, pom-pom-pom-pòò-pom-pom. Ook nog in het voorspel horen we elektronisch vervormde geluiden, vermoedelijk afgeleid van menselijke stemmen. “Dub” noemt men dat in de reggae; destijds was het iets nieuws.
  Daarna zet Ernst Jansz in. Zijn stem past bij zijn stijl nummers: fraaier van timbre dan Vrienten, maar seksloos. We zien hem als yuppie (zie ook aflevering 27), verwoed bezig een carrière op te bouwen. Maar heeft het allemaal nog wel zin? Amerika wordt geregeerd door Ronald Reagan, een inhoudsloze nepcowboy die op ramkoers ligt met de Russen. Die zich op hun beurt vast niet zullen inhouden.

     Laat maar vallen want het komt er toch wel van,
     het geeft niet of je rent.
     ‘k Heb jou nooit gekend, ‘k wil weten wie jij bent,
     ‘k Wil weten wie jij bent.

De eerste twee regels zeggen alles. Er komt niet alleen zeker een atoomoorlog, ook Nederland zal hoe dan ook niet gespaard worden.
  Op het moment van schrijven, april 2017, ligt Donald Trump op regelrechte ramkoers met Syrië, Noord-Korea en misschien zelfs Rusland. En ja, sommigen zijn oprecht bang voor een atoomoorlog. Maar ik heb nog niemand horen beweren dat “het er toch wel van komt”.
  Helemaal bruut is dat hij deze voorspelling gebruikt als prelude voor een uitnodiging aan iemand die, blijkens het couplet, naast hem in de flat woont. Misschien wel een leuk meisje, met wie hij die avond méér van plan is? Stel je voor: eind 1982 was het doemdenken zo diep geworteld, dat je iemand met een onheilstijding kon versieren!

Van Doe Maar is vaak terecht opgemerkt dat de teksten totaal niet op de belevingswereld van het publiek aansloten. De bandleden waren dertigers en zongen over dingen die dertigers bezighielden – politiek, een nieuwe liefde na jaren stilte, drugs, gezinsleven, een bejaarde vader… Het publiek bestond uit tieners of zelfs schoolkinderen, die eigenlijk niets met de teksten konden. Maar aan het einde richt Jansz zich toch tot de kinderen: ook jullie moeten gaan leren en het zal uiteindelijk voor niets zijn.

     E=mc² … totdat de bom valt.

Belachelijke regel eigenlijk. Een atoombom werkt juist volgens het principe dat massa in energie kan worden omgezet. Als er eentje ontploft, wordt dat dus pijnlijk duidelijk.
  De tekst ging niet voorbij aan Doe Maars jonge publiek. Kinderen voor kinderen 4 kwam in 1983 uit. Dat de Nederlandse kinderen destijds met Doe Maar bezig waren is te merken. Er is een heel liedje over de nieuwe Nederpoprage (“Wat zingen wij”) en Doe Maar wordt genoemd in “Vader zonder werk”. Maar “De bom” krijgt een compleet antwoordlied. Een bezorgde jonge fan schrijft een brief aan Ernst Jansz:

     Doe maar Ernst, je bent het einde Ernst.
     Doe maar Ernst, ga je gang.
     Maar dat liedje van je, “Voordat de bom valt”,
     Toen ik dat hoorde werd ik wel een beetje bang.

Gelukkig klonk ook dat geluid in de vroege jaren tachtig.