philharmonie zuidnederland op November Music

Terwijl heel muziekminnend Nederland (voor zover er plaats was, neem ik aan) in het Concertgebouw zat voor Michel van der Aa’s vioolconcert, koos ik voor Den Bosch, waar het nieuwemuziekfestival November Music plaatsvindt. De voornaamste reden: mijn idool Kate Moore is daar composer in residence en als fan moet je toch minstens een keer komen luisteren.

Natuurlijk hoor ook ik graag iets nieuws. Vandaar mijn keuze voor dit concert, want naast Moore, die met Days and Nature (mijn favoriete Kate-compositie) geprogrammeerd stond, voerde philharmonie zuidnederland nog drie werken uit. Die werken kende ik geen van alle, zoals ik ook het Brabants-Limburgse fusieorkest nog niet eerder had gehoord.

Rozalie Hirs opende de avond met een nieuwe versie van haar werk Roseherte, een klankkleurcompositie waarin ook een synthesizer meespeelt. (Dat was het verbindende element van de avond, orkestmuziek aangevuld met elektr(on)isch geluid.) Met steeds wisselende combinaties weet ze een heel scala aan klankkleuren voort te brengen, eerst in harde klappen, daarna in heterofone, gagaku-achtige texturen (de musici zetten expres ongelijk in, om de verschillende boventonen waarop het akkoord gebaseerd is apart hoorbaar te maken). Helaas drijft het hele stuk op het spel met klankkleur. Iedere vorm van melodie of zelfs ritme ontbreekt, zodat het werk niet van het begin tot het einde kan boeien.

Stian Westerhus, een Noorse elektrischegitarist, staat bekend als een echte crossoverman, die behalve in de modern klassieke wereld ook in de jazz en de pop rondloopt. Zijn The Redundance 40 is, zo zegt hij, een gitaarconcert. Of beter: een concert voor rockster en orkest, want behalve gitaarspelen moet de gitarist (uiteraard de componist zelf) ook zingen. Deze lyrische passages worden afgewisseld met experimenteler werk, waarbij strijkstokken en een hele toverdoos aan gitaareffecten hoorbaar wordt gemaakt. Westerhus weet ons goed op het verkeerde been te zetten: het is een concert (klassiek dus) met improvisatie (jazz) voor een elektrische gitaar (rock), maar tegelijk is er geen spoor van typische rocksolo’s of jazzritmes, en houdt de solist zich, door ook te zingen, niet aan het klassieke ideaal van een instrumentale virtuoos. Helaas is er ook iets op aan te merken: het werk is onsamenhangend. De verschillende delen gaan in elkaar over alsof ze zo naast elkaar zijn gezet.

Na de koffie en het bier was Days and Nature aan de beurt. Het zal niemand verbazen dat ik dat het beste werk van het programma vond. Maar de enige was ik zeker niet. Nadat het laatste fortississimo had geklonken, waren de oohs en wows niet van de lucht. Dat de dwingende climax van de Brits-Australische componiste in de kleine Verkadefabriek zo’n indruk maakte, was zeker ook de verdienste van de philharmonie, die bijzonder goed geoefend had op deze lastige partituur met haar complexe maatverdelingen.

De avond werd afgesloten met het een-na-beste stuk: No nights dark enough van Valgier Sigurdsson. Inderdaad, een IJslander. Het land van Björk, Sigur Rós en zoveel andere experimentele musici blijkt een elektronische componist te herbergen die ook een aardig mopje kan orkestreren. Het stuk was een bewerking van John Dowlands Flow my tears, al kwam het origineel niet altijd hoorbaar boven drijven. Afstandelijke passages met parallelle secunden werden afgewisseld door warme koralen met strijkers. Veel mooie klanken en melodieën, die lang doorgingen (het had korter gekund), maar die vaak helemaal niet zo duister waren als het origineel. Tenminste… tegen het einde viel de hele zaal in het donker. Zat de harpiste in het donker te spelen? Of kwam het geluid alleen van Sigurdsson, die de live-elektronica bediende? Maar pas terug in het licht kwam de echte duistere kant van het werk: een serie penetrante geluiden, niet hard maar heel hoog en daarom boven het orkest uit te horen. Veel muziekmensen herkennen dat: tinnitus. De vloek van permanente gehoorschade die ervoor zorgt dat je nachten nooit meer stil zijn.

Door de nadruk op relatief jonge, niet heel grote componisten – geen Arvo Pärt bijvoorbeeld, die vorig jaar in da house was – krijgt het festival een haast Gaudeamus-achtige inhoud en een redelijk intieme sfeer, die natuurlijk wordt versterkt door de bescheiden zaalomvang. Een echt avant-gardefestival. De slogan, “muziek van nu door de makers van nu”, wordt zonder meer bewaarheid. En o ja, Kate Moore, die kan nooit genoeg klinken natuurlijk…