Honderd keer pop in je moerstaal (16)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 16.

Dit wordt al het derde liedje uit 1976. Dat is niet helemaal toevallig. Zo rond het midden van de jaren zeventig begint het langzaam iets te worden met de Nederlandstalige popmuziek. Ondergronds, in buurthuizen, kraakpanden en cafés, bloeit er langzaam maar zeker een scene op van bandjes die in de eigen taal zingen.
  Deze bandjes hebben over het algemeen twee dingen gemeen: ze tonen engagement (een eufemisme voor ‘ze zitten in de extreemlinkse hoek’) en hun act is cabaretesk. Voor het eerste gaan ze te rade bij Bots, de band die vorige week langskwam. De cabareteske kant leunt sterk aan tegen Neerlands Hoop in Bange Dagen, de cabaret- annex muziekgroep van Freek de Jonge en Bram Vermeulen.

Het Nederlandse cabaret had altijd al een sterke muzikale dimensie – iets waarin het zich onderscheidt van bijvoorbeeld Amerikaanse stand-up comedy – en na Freek de Jonge zouden nog talloze cabaretiers zich aan popmuziek wagen. Toch verdient Neerlands Hoop onze speciale aandacht: omdat juist deze band heel vaak als inspiratie wordt genoemd, omdat de band de popgeschiedenissen heeft gehaald, omdat weinig cabaretiers zich zo nadrukkelijk met de muzikale kant bezighielden.

Vandaag behandelen we een liedje van hun plaat “Hoezo Jeugdsentiment?” Misschien een beetje ironisch voor een band die zo’n voortrekkersrol speelde: juist deze elpee staat vol met covers van Nederpopliedjes uit de jaren zestig. Muziek dus die aantoont dat de Nederpop niet met Bots en Neerlands Hoop begon. Twee nummers kennen we al uit eerdere delen van deze rubriek: “Ik heb geen zin om op te staan” en “Beestjes”. Ook treffen we een slepende versie van “Peter” aan (van de Sweet Sixteen), waarin de mooie jongen van achttien ineens homoseksueel blijkt (“Want zó is Peter, ja zó is Peter”). “Marijke” van Peter Koelewijn verandert in Christina, aangezien prinses Marijke tussen 1960 en 1976 dezelfde naamsverandering heeft ondergaan.
  Ook Cornelis Vreeswijk heeft een cover verdiend. Misschien hebt u deze poptroubadour, die maar even in het Nederlands heeft gezongen en het grootste deel van zijn korte carrière in Zweden doorbracht, wel gemist. Zo’n man verdient toch zeker een plekje, meer dan Ria Valk of Bob Bouber?
  Misschien. In elk geval komt hij nu voorbij. Vreeswijk heeft het nummer twee keer uitgebracht, in 1966 en in 1973. Hierop werd ik overigens gewezen door cabaretier en kleinkunstkenner Kick van der Veer (bekend van het programma Andermans Veren), wiens reactie onderaan de pagina te lezen staat. Eerst de oorspronkelijke versie:

We horen een man met een akoestische gitaar. Normaal betekent dit dat je met ‘lichte muziek’ te maken hebt, of met folk. Pisuisse of Dylan, dat werk. Vreeswijk bespeelt zijn instrument hier echter op een rock-‘n-rollmanier; zo belandt de muziek nog vrij ondubbelzinnig in de pophoek. De expressieve manier van zingen wijst dezelfde kant op.

Door naar de versie van 1973:

Deze versie heeft meer een rockgeluid: een doorgaande baslijn, ritmische accenten met de gitaar en een drumstel. De beat is ver te zoeken: daarvoor heeft de drummer veel te weinig te doen. Nee, de instrumentale voorgrond wordt opgeëist door de piano, die er met diverse improvisatorische loopjes doorheen komt.
  Het klinkt kunstzinnig en een beetje ironisch: alsof Vreeswijk duidelijk wil maken dat we met een cabaretesk lied te maken hebben en niet met gewone popmuziek. Misschien is dat ook de reden dat hij nu wat vlakker, afstandelijker zingt. De mensen moeten niet gaan denken dat hij die tekst over het hiernamaals meent. Tot slot een tekstuele wijziging: “Varen we naar Hades in een boot” wordt vervangen door “Wie legt dit mysterie voor mij bloot”. Dat is wel een verbetering; het lied gaat vooral over het christelijke hiernamaals, dan komt Hades een beetje uit de lucht vallen.

Een cabaretesk lied, dat is natuurlijk een kolfje naar de hand van Freek de Jonge en Bram Vermeulen. Eens kijken wat zij ervan maken:

Neerlands Hoop behoudt de tekst van het origineel, maar geeft muzikaal compleet zijn eigen draai aan dit nummer. Deze versie is zeker met een factor anderhalf vertraagd. Dit stelt Bram Vermeulen in staat om de zang te syncoperen. Als je de Vreeswijk-versies opzet en je telt mee, dan ondervind je weinig problemen. Vooral de versie van 1973 zit heel strak in het ritme. Iedere lettergreep krijgt een achtste noot, twee lettergrepen maken een tel en vier van die trocheeën maken de vierkwartsmaat vol: “Wáár gaan / wíj naar- / tóé na / ónze // dóód.”
  Probeer je hetzelfde met de coverversie, dan wordt het moeilijker. Als je goed telt, merk je dat de beklemtoonde lettergrepen (vanaf “wíj”) steeds een beetje ’te vroeg’, ietsje voor de tel vallen. Dat heet syncope en dat is normaal in de meeste muziek met Afro-Amerikaanse wortels. De cover van Neerlands Hoop is dus meer rock dan de beide Vreeswijk-versies. Bluesrock, om precies te zijn.

Freek de Jonge en Bram Vermeulen tonen aan waar Nederland destijds nog niet van overtuigd was: dat je de Nederlandse taal voor alle muziek kunt gebruiken, ook voor de blues. Een Nederlandse tekst moet echter wel wat te bieden hebben. Hij moet ergens over gaan. Engagement. Dat kan de vorm van communistische propaganda krijgen, maar satire is natuurlijk veel leuker. Je hoort de heren – eerst Cornelis Vreeswijk, nu De Jonge en Vermeulen – zeer ernstig twijfelen aan het hiernamaals, maar een christen met gevoel voor humor zou er ook nog wel om kunnen lachen.

     Maar heeft u geleefd gelijk een zwijn,
     Dan is het gauw uit met al uw gein.
     Naar de hel gaan zulke mensen
     En dat is niemand toe te wensen,
     Want daar is ’t, als u het mij vraagt
     niet zo fijn!