Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 14.
Bij het samenstellen van deze rubriek probeer ik vaak niet voor de allerbekendste liedjes van een zanger of band te gaan. Die nummers zijn meestal al twintig keer in compilaties opgenomen en zo’n act heeft meestal nog wel ander werk gemaakt dat de moeite waard is.
Bij Bots had ik echter weinig keus. Deze band hoort in mijn rubriek vanwege zijn grote invloed op latere groepen, maar lieve mensen wat is hun werk taai. De compilatie-cd die Universal in 2000 van ze uitbracht staat vol met niet al te geïnspireerde vingeroefeningen in diverse popstijlen. En die teksten! Het lijkt wel een communistische zondagsschool…
Ik had dus geen andere keuze dan te gaan voor hun enige echte klapper, “Zeven dagen lang” uit 1976. Een lied dat al een lange historie had voordat Bots het opnam, en dat na Bots nog door diverse andere groepen is opgenomen. Toch speelt juist deze versie een sleutelrol in de geschiedenis van het nummer, zoals zal blijken. Bereid je voor op een lang stuk.
De melodie is afkomstig van een Bretons volksliedje. In tegenstelling tot wat bij volksliedjes gebruikelijk is, zijn de auteurs bekend: het waren Jean Bernard en Jean-Marie Prima, twee muzikale boerenjongens. Toen in de zomer van 1928 de dorstijd ten einde liep, reikte Jean zijn vriend een kroes aan met de woorden “Yao jistr ’ta Laou”. Of Jean-Marie, bijgenaamd Laou, misschien ook cider wilde. Hé, dachten beide jongens, dat klinkt eigenlijk best lekker. De zin bleef door hun hoofd spoken en het jaar daarop werd het een heel lied: “Son ar chistr”, het ciderlied.
Zoals we in deel 11 hebben gezien, is de volksmuziek in Nederland vooral historisch. In Vlaanderen is er meer bewaard gebleven: nog diep in de twintigste eeuw konden er modale volksliedjes worden opgetekend. Maar zelfs in Vlaanderen was die traditie stervende. In Bretagne en diverse andere delen van Frankrijk was de volksmuziek nog springlevend; zo levend dat er anno 1929 nog nieuwe liedjes in de eolische modus (mineur zonder leidtoon) werden gemaakt. Met teksten in de streektaal bovendien, die in Frankrijk zeer actief werd ontmoedigd.
Franse volkskundigen die in Bretagne op veldwerk gingen, konden het lied diverse keren optekenen. Echt bekend werd het pas toen de folkrocker Alan Stivell ermee aan de haal ging. Deze zanger was geboren in het Centraal Massief, maar zijn ouders waren Bretons en hij sprak de taal. Zodoende was de Bretonse muziek ‘eigener’ dan de volksmuziek uit de Auvergne. Dit werd zijn versie:
Elektronische geluidseffecten (‘poef!’), basgitaar, mondharmonica. Deze bewerking staat met minstens één been in de pop. Het is dan ook niet zo vreemd dat dit nummer de overstap naar de mainstream popwereld kon maken.
Hans Sanders, Brabander en voormalig lid van Peter Koelewijns Rockets, bekeerde zich in de jaren zeventig tot het communisme en richtte een eigen groep op. Toen hij het ciderlied hoorde, maakte hij een Nederlandse bewerking waaraan hij uiteraard het socialistische ideaal toevoegde, maar het drankthema behield:
Zou Sanders destijds hebben geweten dat niet Stivell maar twee vooroorlogse volksmuzikanten het liedje schreven? In ieder geval vinden we hier geen spoor van het poparrangement dat Stivell ons voorschotelde. De begeleiding is geheel vrij van syncopen en volgt bijna slaafs de ritmische accenten (die in dit lied trouwens voortdurend wisselen). Eigenlijk zijn alleen de instrumenten nog pop.
De associatie tussen volksmuziek en linkse idealen is niet nieuw. Die begon al bij Woodie Guthrie in de jaren veertig, en werd door Bob Dylan gemeengoed in de westerse wereld. Het lijkt vanzelfsprekend: muziek van het volk wordt geclaimd door de mensen die voor het volk opkomen. Maar folklore betekent ook: nationalisme. Al sinds jaar en dag is het onderzoek naar oude volksliedjes gedaan om de “volksziel” bloot te leggen. Dat is helemaal niet links; naar onze begrippen is het zelfs extreemrechts. Folk, je kunt er politiek gezien alle kanten mee op.
In ieder geval lijkt folk een reden om te drinken. Het straalt gemeenschapszin en dus gezelligheid uit. In één refrein combineert Sanders de socialistische idee van eerlijk delen en samen leven met het hedonisme van samen dronken worden:
Er is genoeg voor iedereen,
Dus drinken we samen, sla het vat maar aan
Ja, drinken we samen, niet alleen.
Geen politiek zonder bier, het lijkt typisch Brabants. Geen stugge Groningse boeren of humorloze linkse intellectuelen, maar stoere bierdrinkende fabrieksarbeiders. Muziek voor de SP, die in de jaren zeventig zeker zo links was als de CPN maar wel een stuk gezelliger. Al moet ik daaraan toevoegen dat linkse intellectuelen Bots ook wel zagen zitten. De eerste liedbundel van mijn oude studentenvereniging, die destijds ook zeer links was, bevat een paar liederen van Bots.
Hoe dan ook, het lied sloeg aan. Het plaatje bereikte de Top 40 (hoogste plaats: 23). Op de een of andere manier haalde het zelfs Duitsland. Geestverwant Oktoberklub coverde het lied:
Als je jezelf “Oktoberklub” noemt, naar de bolsjewistische Oktoberrevolutie, ben je waarschijnlijk wel erg dogmatisch en trouw aan Moskou. Deze cover klinkt al even rigide. De versie van Bots wordt bijna getrouw nagespeeld, maar met veel minder schwung en muzikaliteit.
Bots kon dit natuurlijk niet over zijn kant laten gaan. Prompt brachten ze het lied zelf in het Duits op de markt. Het leverde hun een doorbraak in Duitsland op, en bij de oosterburen zou Bots veel bekender worden dan in eigen land.
Sindsdien heeft het versies geregend. Sommige behouden de tekst, andere maken er iets compleet anders van. Internationaal het bekendst is “How much is the fish” van Scooter. Ik ga dat nummer hier niet bespreken; het is (op eigen risico) hier te beluisteren.
Interessanter voor ons verhaal zijn de covers die de tekst wel behouden. De Engels-Amerikaanse folkband Blackmore’s Night, in Duitsland redelijk populair, maakte er een vrije vertaling van, “All for one”.
“Eén voor allen, allen voor één”. Dit motto drukt de geest van de tekst op zich goed uit, maar omdat het ontleend is aan “De drie musketiers” denk je er niet zo gauw een socialistisch strijdlied bij. Bovendien bestaat het lied voor minstens de helft uit instrumentale voor- en tussenspelen. Het lijkt hier niet meer om de tekstuele boodschap te gaan, zoals bij Bots en de Oktoberklub zeer zeker wel het geval was.
Ook bij Rapalje lijkt de oorspronkelijke boodschap van Bots niet meer van belang, al gebruikt deze band wel de tekst:
Zoals gezegd: de tekst van Bots blijft gehandhaafd. Niettemin voegt Rapalje er nieuwe verzen aan toe. Naast drinken, werken en vechten willen de jongens ook eten, zingen en vrijen. Dit gaat allang niet meer over een betere wereld, maar over het najagen van genot:
Voor het genot van iedereen.
Dus eten we samen, snij het zwijn maar aan,
Dus eten we samen, niet alleen.
Er is nog wel meer dat in die richting wijst. De bandleden verkleden zich als woeste Keltische barbaren. Als je opkomst als een ander, niet als jezelf, kun je geen authentieke boodschap overbrengen. De act van Rapalje dient om een sfeer neer te zetten.
Maar wat geeft dat? Ze kunnen het geweldig. Achter de verkleedpartij gaat een heerlijk akoestisch folkgeluid schuil, ondersteund door een breed scala aan instrumenten. Accordeon, viool, blokfluit, citer – aan variatie geen gebrek. En dat is nog maar een deel van hun totale instrumentarium.
En bovendien: het origineel was ook niet politiek. Hoewel Rapalje van de tekst van Bots uitgaat, maken zij de cirkel feitelijk weer rond: Keltische muziek, die vooral draait om drinken, zingen en gezamenlijk plezier maken.