Honderd keer pop in je moerstaal (21)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 21.

We zijn nu halverwege maart; ruim een vijfde van mijn rubriek zit erop. Tot nu toe hadden we voornamelijk liedjes uit Nederland (al dan niet naar een vreemd origineel) en een paar uit België. De verhouding zal nog wel een tijdje scheef blijven, maar ik vergeet mijn taalgenoten onder de grens niet.
  Er is natuurlijk nog een derde land met Nederlands als officiële taal: Suriname. Een land op de grens van Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Dan weet je muzikaal wel hoe laat het is: er moet gedanst worden, op een schat aan ritmische muziek met gemengde Afrikaanse, Europese en inheemse wortels. Zeker, het kleine Suriname mag trots zijn op zijn muziektradities.
  Toch zul je in deze rubriek niet heel veel Surinaamse muziek tegenkomen. Ten eerste heeft het land maar een half miljoen inwoners. Dat maakt de talentenpoel al kleiner. Ten tweede zingen ze vaak in het Sranantongo, de belangrijkste volkstaal van Suriname, en minder vaak in het Nederlands.
  Een ander punt is dat Surinaamse artiesten vaak goede muziek maakten, maar niet altijd pop. Ik had hier graag de muziek van Max Woiski sr. en jr. opgenomen, maar de kaseko – zo heet de belangrijkste Surinaamse volksmuziek – heeft naar mijn zin te weinig met popmuziek te maken. Geen “BB met R” of “Rijst met kouseband” dus.

In 1979 komt daar verandering in. De Surinaamse Bontjie Stars hebben dan een bescheiden hitje met “Madiwodo”.

Wat horen we? In wezen een rechttoe-rechtaan popliedje met een klein beetje syncopen. De steeldrum en de cornet zorgen voor een sterke couleur locale, maar echt Caribisch is dit nummer niet.
  Het is misschien geen toeval dat het door een Nederlander geschreven is. “Tekst en muziek van Peter Snoey”, vermeldt het hoesje duidelijk. Peter Snoey, dat is een Rotterdammer die we vooral kennen van reclameliedjes. Zo iemand kun je wel om een oorwurm sturen. Hoewel: drie minuten de aandacht vasthouden is wel wat anders dan vijf seconden eruit springen.
  Ook de tekst valt op. Hij is een beetje braaf. De meeste Surinaamse liedjes uit de jaren 60 en 70 zitten vol met schuine grappen. Dansbare muziek is vooral lichamelijke muziek, zoveel is duidelijk. De zanger van dit lied loopt bij wijze van spreken met bonbons en rozen naar zijn liefje, dat hij echt geen kwaad wil doen:

     Ma-di-wo-do-vrij-za-zo,
     Ik verlang naar jou toch zo!

En toch sloeg het liedje in. Het werd een hitje in Nederland, in Vlaanderen, en… in Suriname, waar men nog altijd madiwodo schijnt te zeggen als er een agenda bedoeld wordt. (Dit neem ik in vertrouwen aan van Vic van de Reijt, die hopelijk geen grapje maakte.)

We moeten oppassen al te grote conclusies aan dit liedje te verbinden. Er is meer Surinaamse muziek gemaakt, en ik ken er maar zo weinig van. Toch is het duidelijk onderdeel van een trend. Suriname gaat in deze tijd langzaamaan op buitenlandse genres over: reggae, soul of gewoon pop. Daar horen ook andere mores bij. De afloop kennen we: veel Surinaamse muzikanten zingen tegenwoordig liever over “een tuintje in mijn hart, maar alleen voor jou”. Maar allemaal? Nee. Genoeg anderen wilden niet van de dansvloer weg en hebben de kaseko tot op de huidige dag in leven gehouden. Wordt vervolgd.