Het doemscenario van David Byrne

Gisteren confronteerde Leo Blokhuis zijn Twittervolgers met een zeer pessimistisch opiniestuk: Spotify en zijn concurrenten zullen alle creativiteit lamleggen. “Ik ben bang dat hij gelijk heeft”, zei de popkenner nog over de schrijver. Vanmorgen komt recensent Menno Pot, ook al op Twitter, met dezelfde link aanzetten. Hij is iets voorzichtiger dan Leo Blokhuis, maar “een onzinvisie vind ik het niet.”

Het stuk in kwestie staat in The Guardian, is van de hand van Talking Heads-zanger David Byrne (à propos: wat wordt die man oud! Gek idee dat niet alleen de generatie van de sixties, maar zelfs de kopstukken van de New Wave nu al op leeftijd raken) en heeft als titel: “The internet will suck all creative content out of the world”. Nogal een straffe stelling, die je niet elke dag in een opiniestuk tegenkomt. In dit essay stel ik mezelf twee doelen: ten eerste het weerleggen van Byrnes bewering (de gemakkelijkste van de twee, vanwege de ongenuanceerd boude toon ervan), ten tweede proberen uit te zoeken waar de muziek, en meer in het algemeen de kunst, in het internettijdperk dan wel heen gaat.

In vergelijking met de boude titel schrijft Byrne een behoorlijk gebalanceerd en weloverwogen stuk. Toch is de argumentatie relatief simpel. Omdat mensen gratis, of voor een habbekrats, muziek kunnen streamen, zullen ze niet meer voor cd’s of downloads betalen. Daardoor storten de inkomsten uit de muziekconsumptie in. Bovendien: van het relatief kleine bedrag dat Spotify (en vergelijkbare diensten; voor het gemak zal ik de rest van het stuk doen alsof Spotify de enige streamingdienst is) aan de platenmaatschappijen uitkeert, gaat ook nog maar een fractie naar de artiest. Zelfs van een hit als Get Lucky kun je dan niet meer leven. Aankomende artiesten, die geen zakken met geld uit bijvoorbeeld uit bijvoorbeeld merchandise (‘prullen’) kunnen halen, kunnen in het vervolg niet meer van de muziek leven en zullen er snel mee ophouden. Omdat je gelijkaardige tendensen ziet bij andere cultuuruitingen – Netflix bijvoorbeeld – zal kunst niet meer lonen; daarom zal het internet alle creativiteit lamleggen.

Ik snap heel goed welke schadelijke effecten Spotify (wat ik zelf trouwens nog niet heb) op de muziekwereld kan hebben. De allesverwoestende klap voor aankomende bands zie ik echter niet. Laten we, om te beginnen, eens kijken naar hoe dat ging in het LP- en cd-tijdperk. Dit tijdperk begon rond 1950 (toen de net uitgevonden vinylplaten belangrijker werden dan bladmuziek) en duurde tot ongeveer 2000 (toen het downloaden een steeds grotere krater in de cd-verkoop ging slaan). Er waren geluidsdragers vóór die tijd (schellak) en na die tijd, maar alleen in de tweede helft van de twintigste eeuw domineerden fysieke geluidsdragers het muzieklandschap echt. Hoe kwamen jonge artiesten toen aan de bak? Ze gingen niet met zelfgeproduceerde platen langs de platenzaken met de boodschap “Hallo, ik ben Jan en ik kan toevallig wel goed zingen, wilt u vijf van mijn platen in de winkel leggen?” Behalve dat het onbegonnen werk is om alle zelfbenoemde artiesten te gaan uitpluizen om daartussen die ene parel te vinden, was het opnemen van een plaat – met uitzondering van de jaren ’90, toen de productie van cd’s gemakkelijker werd – onbetaalbaar voor particulieren. Artiesten moesten dus altijd al tegen een steile muur op voordat ze zelf maar “aankomend” waren: ze moeste worden opgemerkt (gescout) op het moment dat ze nog niets voorstelden, ze moesten tot professionals worden getraind en hun muziek moest worden ‘vermarkt’ – allemaal gigantische investeringen, die platenmaatschappijen niet voor de eerste de beste overhadden. En zelfs als ze de radio hadden gehaald, was het nog maar een gok of hun muziek een hit zou worden. Ook in de dagen dat Byrne met zijn Talking Heads furore maakte, gaapte er dus een groot gat tussen creativiteit en geld verdienen, een gat dat niettemin overbrugd werd.

Ja, zou Byrne zeggen als hij over mijn schouder meelas, maar de platenmaatschappij kon dat daarna terugverdienen met de verkoop van platen. Dat kan nu niet meer. Inderdaad, maar er zijn meer bronnen waaruit artiesten hun inkomsten kunnen halen. Byrne noemt zelf al mogelijkheden: “Some of us have other sources of income, such as live concerts, and some of us have reached the point where we can play to decent numbers of people because a record label believed in us at some point in the past.” Maar David Byrne gaat ervan uit dat die mogelijkheden er alleen voor gearriveerde artiesten zijn. Dat lijkt me niet. Liveoptredens zijn er genoeg in de wereld. Je vindt ze in cafés, in aula’s van scholen en bedrijven, soms zelfs in grote winkels maar vooral op festivals. De laatste jaren zijn festivals met livemuziek als paddenstoelen uit de grond geschoten – ondanks de crisis. Meer mensen dan ooit gaan de straat op om een keur aan bands te horen spelen, terwijl jongeren steevast één of meerdere festivals in hun vakantie opnemen. Hier zien ze, uiteraard, de grote namen waarvoor ze komen, maar verwachten ze tevens een aanbod aan kleinere namen die ze nog niet kennen (of misschien van tevoren even op YouTube opzoeken). Byrne zou nog een punt kunnen hebben als de tendens die hij bespreekt nu al aan den dag treedt. Immers: de cd-verkopen zijn nu al zo ingezakt dat beginnende artiesten er niet van kunnen leven. Ik zeg: kijk naar de carrière van The Kik. In een paar jaar tijd zijn die van volkomen onbekend via “leuke retroband uit Rotterdam” en “Nederlandstalige sensatie voor hipsters” uitgegroeid tot een band die heel Nederland kent. Met de frequentie waarmee zij gevraagd worden, kom je echt niet aan betekenisvol ander werk toe; toch zijn ze er niet binnen een jaar mee opgehouden.

Nu we het toch over The Kik hebben: laten we eens kijken hoe deze band aan zijn naam en faam is gekomen. Dat is gebeurd via de radio (het ondanks veel ouwehoerprogramma’s nog steeds waardevolle 3FM), maar vooral via internet. Zelf ben ik op Twitter doodgegooid met enthousiaste berichtjes over The Kik, net zo lang tot ik eens ging luisteren. De keerzijde van het internet, namelijk gemakkelijkere naamsbekendheid voor nieuwe bands door snellere verspreiding van hypes dan ooit, onderkent Byrne volstrekt niet. Sterker nog: hij ontkent de waarde ervan: áls je op Spotify (een ander internet dan dat van de streamingdiensten noemt hij niet) al een nieuwe band leert kennen, dan ga je toch zijn cd’s of mp3’s niet kopen als de streamingversie gratis voor je neus ligt. Maar internet kan wel de kloof tussen beginnende en gearriveerde artiesten helpen dichten: er is nu veel minder tijd dan vroeger nodig om een echte hype te worden. Des te eerder ben je, als je geluk hebt, gearriveerd en kun je zalen uitverkopen. En inderdaad, de meeste muzikanten zullen nooit zover komen, maar dat was niet anders in de cd-tijd.
  Byrnes zwartgallige kijk op het internet berust op een veelvoorkomende vergissing, of eigenlijk op twee vergissingen. Ten eerste ziet hij van een ingrijpende technische verandering alleen de nadelen. Zo iemand noemt men in het Engels een luddite, naar de negentiende-eeuwse werkloze wevers die zich met geweld tegen de stoommachine verzetten. Hij geeft dat zelf min of meer toe aan het einde van zijn stuk: “[T]here’s no reason artists should simply accept the terms and join up with whatever new technology comes along. Now I’m starting to sound like a real Luddite[.]” Zelf ben ik daar ook wel eens voor uitgescholden, en wel toen ik eerder dit jaar een grammofoonplaat kocht. In de hoes zat een kaartje: “Hells bells, you’ve just purchased a new vinyl record, you odd luddite you!”
  Ik zal geen poging doen om die kwalificatie te weerleggen. Ik ben ook een beetje gehecht aan dingen van vroeger, omdat ik de virtuele wereld vaak kil en fantasieloos vind. Maar ik ben niet de enige. Overal in de westerse wereld schieten de platenverkopen de hoogte in. Deze trend onder hippe jongeren hangt samen met de zucht om je huis vol te zetten met ouderwetse spulletjes: kasten, bedden, serviesgoed maar ook typemachines, analoge camera’s en grammofoonplaten. De huidige retrotrend zal ooit wel voorbijgaan, de verkoop van elpees vermoedelijk niet. Ze dienen namelijk meer dan één doel: behalve de mogelijkheid om de muziek te kunnen horen betekenen ze ook: muziek hébben, beschikken over een tastbaar voorwerp dat met jouw favoriete kunst verbonden is. De opkomst van geluidsdragers heeft de cultuur van bladmuziek en zelf muziek maken nooit helemaal vervangen. Net zo min zal Spotify ooit de cultuur van een platenkast om trots op te zijn opheffen bij degenen voor wie dat er echt toe doet.
  Daarmee komen we aan de tweede vergissing die mensen vaak maken bij moderne techniek: de impact ervan overschatten. Er wordt wel eens gespot met mensen die de invloed van techniek ónderschatten (mensen die bij de eerste auto’s zeiden: dat wordt niks), maar met het tegenovergestelde zijn ook grote missers gemaakt. Toen eind jaren ’90 de internetzeepbel werd opgepompt, kon je zelfs mensen met verstand horen verkondigen dat eeuwenoude economische wetten van vraag en aanbod nu niet meer golden, omdat de virtuele wereld nu eenmaal volstrekt nieuwe, en vooral andere, regels kende. We weten allemaal hoe dat is afgelopen. Net zo min als het internet universele economische wetten kon opheffen, kan datzelfde internet een muziekcultuur compleet lamleggen.

Daarmee komen we aan het laatste, meest fundamentele bezwaar. Byrne zegt heel stellig dat het internet een einde zal maken aan alle creativiteit op de wereld. Voor iemand die opgroeide in de jaren ’50 (een tijd waarin je nog rijk moest zijn om een auto of televisie te hebben), is het internet een zeer ingrijpende ontwikkeling. De eerste vijftig jaar van zijn leven was de plaat (hetzij vinyl, hetzij digitaal) de standaard bij het maken van populaire muziek. De artiesten waarmee hij opgroeide brachten platen uit, hij werd zelf in die traditie groot en de bands die bij hem in het voorprogramma mochten, volgden dat pad eveneens. En dan opeens stort dat systeem in. Dat lijkt het einde van de wereld.
  Maar kunst bestaat natuurlijk al langer dan David Byrne. Kunst is feitelijk datgene wat ons van de dieren onderscheidt, alsook van onze aapmenselijke voorouders. Sinds Homo sapiens zich 50.000 jaar geleden ging bezighouden met geavanceerd gedrag – historisch antropologen noemen dat behavioral modernity – hebben ze kunst gemaakt: grotschilderingen, godsbeeldjes, ingekerfde symbolen, en zeker ook poëzie en muziek, want deze kunstvormen zijn universeel bij alle volkeren op aarde. Ook in wat wij de ‘beschaafde wereld’ noemen heeft kunst, zeker ook muziek, in allerlei vormen bestaan: als begeleiding van dansen, in de voordracht van lange teksten, in godsdienstige rituelen, als vermaak van vorsten of als openbaar vertoon van macht en goede smaak (in de vroegmoderne tijd), als verheven vermaak voor een opkomende burgerij (negentiende eeuw), als kunstzinnig doel op zich (moderne kunst in de twintigste eeuw), als emancipatiemiddel voor een genegeerde klasse (jazz en blues), en dat allemaal voordat de geluidsdragers de markt gingen domineren. Hoe reëel is het om te denken dat de komst van het internet voor het eerst in tienduizenden jaren menselijke geschiedenis voor een volledig kunstloze samenleving zal zorgen? Dat de digitale revolutie, anders dan alle eerdere revoluties van welke aard dan ook, werkelijk “alle creatieve inhoud de wereld uit zal zuigen”? Dat, vanwege het internet, mensen massaal hun scheppende impulsen, die ze van nature meekrijgen, compleet gaan negeren?

Zeg nu zelf, dat is niet erg waarschijnlijk. Hoe gaat het dan wel verder? Ik had immers beloofd dat ik ook daarop even zou ingaan. Om te beginnen zijn de cd- en vinylverkopen nog lang niet uitgestorven. Platenmaatschappijen moeten, en zullen, daar voorlopig rustig mee doorgaan. Spotify zal niet helemaal dezelfde plaats innemen als voorheen platen en cd’s; het wordt eerder een soort privéradio of (bijna) gratis jukebox.
  Verder kunnen we een gedeeltelijke terugkeer naar livemuziek verwachten. Niet alleen omdat je daarvoor nog steeds moet betalen (of, als het gratis is, op een plek moet komen waar je tot consumptie wordt verleid), maar ook omdat mensen, nu het luisteren naar muziek zo gemakkelijk en openbaar is, verlangen naar een exclusieve beleving. Misschien klinkt dat als wistful thinking, maar dat is het niet helemaal. Kijk alleen maar naar de bloei van festivals. Niemand hoeft naar een festival: niet voor de muziek (die je gratis kunt krijgen, meestal in een betere uitvoering dan live op een concert), niet voor het bier (dat je goedkoper en beter in de supermarkt krijgt) en niet voor de vakantie (die je op talloze andere plekken kunt vieren). Toch raken ze vol. Hun aantrekkingskracht moet dus wel deels in de exclusieve beleving liggen.
  Tot slot sluit ik een terugkeer naar het zelf musiceren niet uit. Ik geef toe dat ik deze trend nog niet op grote schaal waarneem, dus misschien is hier wél wensdenken in het spel. Maar als mensen inderdaad op zoek zijn naar exclusieve kunstbeleving, dan is dit een heel aantrekkelijke: door zelf te musiceren toon je als geen ander aan dat je moeite doet voor de muziek. Het is veel exclusiever dan een fysieke geluidsdrager (die immers hetzelfde klinkt als de Spotify-versie) en ook exclusiever dan livemuziek (waarbij de band voor een grote massa speelt, en je maar moet hopen dat ze van deze versie iets bijzonders maken). Mocht deze trend zich inderdaad ontwikkelen, dan kunnen musici daar nog een heel aardig centje aan verdienen. Dan moeten ze wel zorgen dat hun bladmuziekboeken echte hebbedingetjes zijn, anders wordt alsnog alles op de piratenmanier verspreid. Beck gaf vorig jaar een heel aardige voorzet met zijn Song Reader, wie volgt?

Mensen, reageert!

Naar nieuws op een mooie dag: het einde van de Boudisque

Verse Naxos-cd’s van de Boudisque. Dit beeld gaan we na volgende maand nooit meer zien. :’-(

Vandaag las ik het via Twitter: De Boudisque aan het Utrechtse Vredenburg gaat per 1 juni dicht. Nadat eerder al de iconische winkel in Amsterdam zijn deuren sloot, sterft nu ook de laatste loot aan de stam aan immer afnemende belangstelling voor klassieke muziek en de teruggelopen relevantie van cd’s.

Het bewuste bericht liet natuurlijk niet na om te melden dat de platenzaak in een of andere vorm al 65 jaar bestaat, eerst als Staffhorst, later als Ear & Eye. Nou ja, dat zal allemaal wel. Natuurlijk is het vreselijk jammer als een tijdperk van twee derde eeuw eindigt, net zoals het zonde is wanneer een familiebedrijf na 468 jaar aan een grotere concurrent wordt uitgeleverd.

Maar ik ben geen geboren Utrechter en voor mij begint de echte geschiedenis van de winkel pas in 2002. Hij heette toen nog Ear & Eye, zat in de aftandse steeg die Drieharingstraat heette (hoe toevallig: de Amsterdamse versie zat aan de Haringpakkerssteeg!) en besloeg daar twee derde van de noordkant. Een enorme zaak, die alles en alles had: grote helden van me als Mozart, Wagner en Bruckner, maar ook de soundtrack voor een Redneckfeest, nichterige hitparadepop, kneiterlelijke avantgarde en obscure Corsicaanse polyfonie. (Ik heb het allemaal ooit daar gekocht!)
  De winkel lag op de weg (althans op een route) van Hoog Catharijne naar de Drift, waar ik college liep (da’s ook goeddeels verleden tijd trouwens, muziekwetenschap aan de Drift), en zodoende ontdekte ik hem bij toeval. Minder toevallig was, dat ik er sindsdien vooral uit college bijna steeds langs liep. Mijn hemel, wat heb ik mezelf daar op kosten gejaagd! Maar ook erg aan mijn eruditie gewerkt, in de tijd dat je alleen nog pop illegaal kon downloaden.

Na anderhalf was het gedaan met op en neer reizen (ik had een kamer), maar niet met het platen aanschaffen. Ook niet toen de naam een paar jaar later veranderde in Boudisque. Malaise in de platenbusiness? Dat raakte toch alleen de grote jongens. De echte liefhebbers bleven toch wel cd’s kopen. Tot in 2009 de donderslag bij heldere hemel viel. De zaak dicht en een briefje voor de ruit: door “bijzondere omstandigheden” kon ik de bestelde cd’s voorlopig niet ophalen. Toen de zaak weer openging, bleek wat die omstandigheden waren: de tent was failliet, en doorgestart met een nieuwe investeerder die daar meer filantropische dan zakelijke gronden voor had. Voortaan moest Boudisque verder in een klein rotpand aan het Vredenburg, met alleen klassiek en metal. De verkeerschaos, de eeuwige bouwput (nota bene voor het Muziekpaleis!) en de crisis deden de rest: er kwam steeds minder volk naar binnen. Het uiteindelijke bericht kwam als een doffe dreun, maar misschien geen onvoorziene.

Vraag me niet waarom, maar het bericht dat het tijdperk-Boudisque ten einde loopt was voor mij en vele anderen dé gelegenheid om er weer eens iets te kopen. Ik stond in het hoekje van de esoterische avant-gardemuziek te praten met verkoper (en musicoloog) Emanuel, en koordirigent (en gesjeesde musicoloog) Lodewijk, twee erkende nieuwemuziekzeloten. We hadden het over Stockhausen. Zijn werk was geweldig, en het zou zeker repertoire houden, vonden we alle drie, terwijl we wat lachten om zijn excentrieke leven. Trouwens: alle goede muziek zou wel blijven. Uit de luidsprekers klonken divertimenti van Mozart. Ook al zo zorgeloos en optimistisch. Misschien lag het aan het weer, maar geen van drieën leken we bereid om te treuren op het moment dat dat eigenlijk hoorde.

Musicologen zijn rare mensen, en misschien is ons optimisme wereldvreemd en misplaatst. Maar toch: ik ben overtuigd dat klassieke muziek niet kapot kan. Geen nieuwe techniek of ongunstige trend kan op tegen eeuwigheidswaarde. Het enige wat van belang blijft, is dat zij die erin geloven bezig blijven. Blijven spelen, blijven luisteren en niet te vergeten: blijven componeren, want aan actieve participatie ontbreekt het nog wel eens in deze wereld. Ik zal me vanaf nu dubbel zo hard inzetten, het liefst met jullie!

Humor en onzin in de muziek

Componist: W.A. Mozart. Muziek: geniaal. Tekst: meningen verdeeld.
Ik heb al een eeuwigheid niets meer gepost, en wat kan ik op deze frisse maar mooie 1 april beter toevoegen dan een stukje over de grootste lolbroek in de muziek?

Wolfgang Amadeus Mozart, een van de meest gewaardeerde en populairste componisten, stond als mens vooral bekend om zijn merkwaardige gevoel voor humor. Bekenden, zijn nichtje Maria Anna Thekla voorop, werden overstelpt met grappen, meestal van het poep-en-piesgenre, en mensen die ogenschijnlijk niets verkeerd hadden gedaan, werden het mikpunt van practical jokes. Zijn vaste hoornist Joseph Leutgeb kreeg bijvoorbeeld te lezen dat “Wolfgang Amadé Mozart medelijden [heeft] gehad met Leutgeb, ezel, os en nar” (in het tweede hoornconcert), kreeg een partituur in vier verschillende kleuren inkt (vierde hoornconcert) en kreeg allerlei onzinnige aanwijzingen. Leutgeb moet een van de beste hoornisten op zijn minst uit Wenen zijn geweest, maar Mozart vond hem duidelijk een pias.
  Ene Martin komt er nog minder gunstig vanaf. Over hem maakte Mozart een intelligente canon met een wat minder hoogdravende tekst: “O jij ezelige Martin, o jij Martinige ezel, je bent zo rot als een knol zonder hoofd en benen.” Die arme Martin is blijvend de lul, want nu nog gebruiken veel koren het stuk als inzinger. Al hebben ze wel heel lang de laatste regels gecensureerd: “O beste Liperl, ik vraag je vriendelijk, lik toch gauw mijn reet.” Het lik-mijn-reetthema komt bij Mozart vaker terug: in een gigantisch moeilijke zesstemmige canon is het de enige tekst (de rest van de tekst is door anderen toegevoegd)!
  Soms maakt Mozart geen grap met de partituur of de tekst, maar met de muziek. Als je onvoorbereid luistert naar Ein musikalischer Spaß kom je van een kouwe kermis thuis: het slechtste werk dat Mozart ooit heeft geschreven! De ondertitel “Dorfsmusikanten-Sextett” maakt al wat meer duidelijk: het is een voorbeeld van hoe muziek componeren en spelen niet moet. De stadse Mozart voert zes dorpsmuzikanten op die er een enorm potje van maken. Inspiratie haalde hij bij zijn afgekeurd oefenwerk van zijn leerling Attwood, maar ook bij zijn kanarie, die twee wijsjes door elkaar kon zingen. In het laatste deel komt alle vuiligheid bij elkaar: de instrumenten gaan in meerdere toonsoorten tegelijk spelen en het stuk eindigt met een vreselijke dissonant. Zonder het te weten heeft Mozart hier de moderne muziek uitgevonden!

Ik heb een heel stukje over 1-aprilmuziek kunnen vullen met werk van Mozart. Maar is er natuurlijk veel meer niet-serieuze muziek. Jullie hebben vast wel suggesties. Kom maar op!

PS: Je veters zitten los!

Heino geht Heavy

Oenig bericht van de dag: De Duitse schlagerzanger Heino gaat een plaat met rockcovers uitbrengen! Hij is nu al zo vaak door nieuwerwetsere artiesten bespot, dat hij ze maar eens een spiegel voorhoudt. Als hij in een minder zure bui is, formuleert hij het zo: hij brengt een eerbetoon aan de Duitstalige rock. Hij is in illuster gezelschap: Pat Boone, sinds zestig jaar de held van (zwaar) conservatief Amerika, ging hem voor. Wie rond 2002 The Osmonds keek, kent zijn swingversie van “Crazy Train” nog wel.

Heino is inderdaad al een eeuwigheid mikpunt van spot. Toen ik in 1998 met mijn ouders naar schlager op de Duitse tv zat te kijken (sinds jaren een geliefde campactiviteit in Nederland) en Heino kwam in beeld, was mijn vaders eerste reactie: “Ik dacht dat die al vijftig jaar dood was.” Ook geletterde liefhebbers van het genre – die zijn er! – slaan hem liever over. Zo gunde Vic van de Reijt hem geen plekje bij de “60 mooiste Duitse liedjes“, waar toch niet al te flitsende namen als Roy Black en Peter Maffay wel werden toegelaten. In het tekstboekje komt Heino nog wel voor, in een context waarin het woord ‘dieptepunt’ centraal staat, als “de bebrilde albino, die in 1977 in een schandaal terechtkwam toen zijn Deutschland, Deutschland über alles op een 45-toerenplaat werd uitgebracht.”
 Wel, dat klopt: Heino kwam op toen de schlagercultuur al op zijn retour was en bediende toen al vooral de ouderen. In zijn uitbating van nostalgische gevoelens schroomde hij ook niet om liedjes waar in ’33-’45 een luchtje aan was gaan zitten, uit te brengen. Het Deutschlandlied stamt uit de negentiende eeuw en de eerste twee strofen zijn niet verboden, maar sinds de bevrijding wel taboe en niet meer officieel. Tegenwoordig kijkt hij wel uit om het op tv te zingen, en horen we hem vooral in dit soort drinkliedjes.

Maar goed, nu horen we hem dus anders. Punk- en rockcovers, en, aan de titel te zien, ook hiphop (‘MfG, mit freundlichen Grüßen’ is een song van de groep Die fantastischen Vier, al jaren dé Duitstalige rapgroep, die ik in 2004 (joepie!) in Hessen live heb gezien.). Als we de tracklijst bekijken, zien we inderdaad covers van Die Ärtzte, Rammstein, Oompf!, de Fanta 4 en nog wat andere songs die ik niet ken. Volgens de media hebben Die Ärtzte en/of Rammstein al met rechtszaken gedreigd, maar dat zal wel een publiciteitsstunt zijn. Niet bekend is in wat voor stijl Heino de liederen gaat zingen (wordt alles verschlagerd? Hoe moet ik dan in polonaise lopen op ‘Sonne’?) en of hij kan rappen.

Maar de grootste vraag is toch wel: zal dit album zijn reputatie bij de cultureel correcte muziekluisteraar wezenlijk veranderen? Waarschijnlijk zal de plaat over een paar maanden een zachte dood sterven als gimmick, en af en toe door de een of andere excentrieke dj nog boven tafel worden gehaald.

Mijn minst favoriete kerstliedje

Omdat ik niet altijd wil schrijven over muziek waar ik enthousiast van word, komt er nu een post over iets waar ik een gruwelijke hekel aan heb: kerstliedjes!

Nee, ik heb het niet over Stille Nacht, Nu sijt wellecome, In dulci jubilo of andere traditionele odes aan de Heer en Zijn geboorte. Ik heb het hier wel over kerst-popliedjes. Helemaal de vinger erachter krijgen lukt me niet. Rustige, stiekem een beetje zoetsappige muziek vind ik niet erg. Slecht geschreven zijn de meeste van die liedjes ook niet. Het probleem is dat veel van die liedjes niet een beetje zoetsappig zijn, maar wel heel erg. Bovendien zitten ze, meer dan het gemiddelde popliedje, vol clichés (klokken, sleebelletjes enz.). Ten slotte is Kerstmis, vind ik, toch al een verstikkend feest. Ik ben onkerkelijk opgevoed en zeker bij niet-gelovigen, voor wie de boodschap van hoop en een nieuw begin in de duisternis weinig inhoud heeft, wordt het al gauw een vreetfeest vol sociale verplichtingen. Helemaal erg wordt het wanneer er Amerikaanse na-aperij bij komt kijken: een slap Sinterklaasaftreksel dat bijbeunt als Coca-Colamascotte. Als het om je heen al zo’n slappe hap is, dan wil je niet ook nog zoetige liedjes op de radio horen.

Er zijn zeker uitzonderingen (zo bezit ik een prachtig vinylsingletje van The Kik waar een kerstliedje op staat), maar over het algemeen weten die kerstliedjes me toch redelijk op het nekhaar te werken. Ik zal me hier tot de ergste beperken:

  • Mud – Lonely this Christmas. Mud was een Engelse glamrockband, en zoals wel meer bands van hun soort grepen ze sterk terug op de rock van begin jaren ’60. In dit geval: op de huismoedergerichte ballads van Elvis. Dat de mannen er niet bepaald als Elvis uitzagen, maakt het ronduit lachwekkend. De genadeslag kreeg dit liedje toen ik het midden in de zomer (meer dan eens) in een Slowaaks hotel hoorde, waar ze niet de moeite namen die skiërssoundtrack in de zomer door een bergwandelaarsbandje te vervangen.
  • 2 brothers on the 4th floor – Christmas time. Ik had het zojuist over lachwekkend – nou, dit liedje kan tellen. Alle kerstclichés die er maar bestaan worden erin gepropt. Het begint al met het briljante tinkelende geluidseffect aan het begin, en gaat vrolijk verder met sleebelletjes (het hele nummer door), klokken, een trompet (natuurlijk komt die uit de synthesizer), trommels, een kinderkoor en, hooggeëerd publiek, vuurpijlen aan het eind. En natuurlijk gaat de tekst over de problemen in de wereld die wij, de nieuwe generatie, kunnen oplossen door overal ter wereld (ongeacht huidskleur) dit lied te zingen…
  • Wham! – Last Christmas. De groep staat toch al niet bekend als zeer verantwoord, maar dit liedje is niet eens leuk-fout. Weeïg, slap, clichématig, zonder de minste ritmische of intellectuele prikkel. Uitsluitend bedoeld voor bakvissen die toch al op de toenmalige kastbewoner George Michael verliefd waren. Wat het nog steeds op de radio doet, is mij een raadsel.

Nou, dat was even genoeg gezanik. Hebben jullie ook zo’n kersthit die je niet kan uitstaan? Of vinden jullie die kerstliedjes juist wel leuk en moet ik niet zo zeiken? Laat maar horen!