Gaudeamus Muziekweek 2015 – Out of the percussion box

Voor de eerste en enige keer hadden we vanmiddag alle vijf de kandidaten in één concert, zodat we hun werk mooi konden vergelijken. De heren (ten overvloede: alle vijf de genomineerden zijn mannen) hadden de opdracht gekregen zich te laten inspireren door de mogelijkheden die het ensemble Slagwerk Den Haag bood: niet alleen conventionele klappen op gongs en xylofoons, maar alles wat geluid geeft als je erop slaat.
  De vijf componisten hadden zulke uiteenlopende bezettingen voorgeschreven dat het concert niet in één ruimte gehouden kon worden. Of misschien kon het wel, maar de gekozen oplossing was beslist leuker: de eerste twee werken klonken in Pandora, het derde op Plein 6, het vierde in Cloud Nine en het laatste in Hertz. Zo kom je nog eens ergens…

Aleksander Choebejev stond als eerste op het programma, met Rebirth Island: Song of the death. (Misschien bedoelt hij song of the dead of anders song of death – zie mijn opmerking over Russen en lidwoorden gisteren.) De relatie tussen de titel en de muziek is onduidelijk, maar misschien niet van belang. De opdracht was in elk geval goed aan deze excentrieke componist besteed: Choebejev kijkt niet op een raar geluid of ongewone speeltechniek meer of minder. Drie slagwerkers stonden her en der door de zaal, de componist als dirigent op een eiland (!) tussen het publiek. De musici moesten met strijkstokken en stalen vingers over strak gespannen draden, waaraan resonerende objecten als emmers, plastic potten en stukken piepschuim waren bevestigd. En wij stonden er met onze neus bovenop! Chapeau Aleksander, dit is nou eens een formule waarin je herriemuziek echt werkt! Om het allemaal nog mooier te maken: de componist had de hele handel zelf ontworpen en gebouwd.

Maar Mátyás Wettl dan? Die was tot nu toe alles wat Choebejev niet is: toegankelijke, tonale stukken, op het sentimentele af, met alleen wat lichte vervreemding in de begeleiding. Wie schetst onze verbazing als zijn Nocturne begint: voor vier spelers die zestien schemerlampen bedienen. Wat? Maakt uitgerekend hij een stuk dat niet eens voor muziek kan doorgaan? Een ordinaire lichtshow? Ho. De schakelaars maken harde klakgeluiden, en daar blijkt het om te gaan. Hoe langer hoe meer herkennen we er ritmes in, eenvoudige, aansprekende ritmes, die soms aan het kleuteronderwijs, soms aan het ijzeren repertoire doen denken. De musici klikklakken liedjes na. Hoe absurd ook, dit werk is dus eigenlijk net zo toegankelijk als de andere twee composities die we van Wettl gehoord hebben. Niet dat het licht verder niet van belang is. Er gaan prachtige patronen door de in een rij opgestelde lampen, en bij een triller flakkert het mooi aan en uit.
  Het blijft bevreemdend om Wettl van zijn vertrouwde ballads ineens zoiets op radicaals over te zien stappen. Wil hij laten zien dat hij dit ook kan? Of is het een persiflage op de nieuwemuziekwereld om hem heen, waar je alleen wordt bewonderd als je iets raars doet? Ik houd het op het laatste.

Stylianos Dimou, die ik eerder deze week nog een kanshebber voor de eindzege noemde, kwam met het interessanterig getitelde my grounding | surrounding [it]_self / h_l. Hier hadden we meer met een conventionele slagwerkcompositie van doen, waarin onder meer twee gamelan-instrumenten alsmede vier ijzeren kettingen (Schönberg, Gurrelieder?) werden vermengd met ingeblikte geluiden en live-elektronica. Het programma vertelde niet waar de titel vandaan kwam, wel iets over de compositorische filosofie: elektronica op zich is niet interessant, het wordt pas iets in combinatie met akoestisch geluid.
  Het technoakoestische spel kwam goed tot zijn recht. De opbouw van het stuk liet daarentegen te wensen over, al hoorde je wel iets terug van imitatie en een verdeling in episodes.

Jason Thorpe Buchanan had de compositieopdracht aangegrepen om een nieuwe scène aan zijn in wording verkerende opera Hunger toe te voegen. Deze opera is gebaseerd op een boek van de Noor Knut Hamsun, maar in deze bewerking verkoopt de verarmde schrijver niet zijn kleren maar zijn lichaamssappen (gadverdamme…). In walkside, lost frunniken drie musici gericht met diverse spullen aan kistjes, die van microfoons voorzien zijn. Het hele gebeuren wordt op een scherm getoond. Tegelijk fluisteren, spreken, schreeuwen ze woorden; veelal onverstaanbare, maar ergens voorbij het midden meende ik toch het woord “poppycock” (diarree!) op te vangen…

Utku Asuroğlu had het meest conventionele werk van de middag. Zijn Coup de bec (“klap voor je muil”) schreef wel gekke voorwerpen als eiersnijders en toeters voor, en gebruikte technieken als aangestreken slagwerk, maar was toch een zeer goed te volgen compositie. De gewelddadige titel was maar schijn: ook deze keer zette de Turk ons een levenslustig, druk werk voor waarvan het componeerplezier afspatte. Hard ja, maar eigenlijk niet confronterend.

Dit concert bracht een hoop positieve dingen. Aleksander Choebejev wist de sceptische luisteraar met zijn excentriciteiten te overtuigen als nooit tevoren. Matyás Wettl liet zich van zijn andere kant zien. En meer in het algemeen lieten de vijf componisten zijn dat een duidelijk omlijnde componeeropdracht voor hen niet beperkend werkt.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – The new masters of contemporary music

Op de Gaudeamus Muziekweek, die helemaal gewijd is aan levende en in de eerste plaats jonge componisten, zegt zo’n titel nogal weinig. Toch had dit concert, gehouden in de hoge, moeilijk bereikbare zaal Cloud Nine, een duidelijke verbindende factor: alle werken waren voor groot ensemble met elektronica, deels op band, deels live.

Het concert opende met Kurzschluss van de Duitser Sergej Maingardt. Deze componist is gefascineerd door het kapotte, het gedeconstrueerde, het buiten werking gezette, en baseert zijn werken vaak op haperende, door de mangel gehaalde samples. Dit werk, een wereldpremière, doet zijn naam eer aan: de storende brom- en ruisgeluiden doen onmiddellijk aan kortsluiting denken.
  De geluiden kwamen zowel van de instrumenten als van de tape, maar de laatste had bepaald wel de hoofdrol. Het leek eerder alsof de compositie in haar geheel op de band stond terwijl de akoestische instrumenten er bij de gratie van de elektronica ook wat geluid bij mochten maken. Maar belangrijker: het muzikaal betoog liet te wensen over. Het is erg gemakkelijk om een muziekstuk met samples te slopen, maar dan heb je er nog geen nieuw muziekstuk mee opgebouwd. Verder dan wat opzwepende ritmes in zijn storende geluiden komt Maingardt niet.

In het volgende stuk was de balans tussen geluidsband en live-ensemble al weer een stuk beter. We get requests heette het, naar een elpee van Oscar Peterson, maar jazzinvloed viel er niet (duidelijk) in te horen. De vele instrumenten speelden drukke, over elkaar heen buitelende atonale loopjes, in het midden afgewisseld door een rustiger gedeelte. De samples bleven vaak op de achtergrond maar werden soms erg concreet. Het beste bleef me een geluid als van een gillende aap bij. Hoewel het stuk verfijnder had gekund, maakte het me wel blij: met zijn veelheid aan verschillende klankkleuren werd het IMEA-ensemble een jukebox: letterlijk een rammelkast, maar een die je beslist wel voor je plezier aanzet!

Van het derde stuk had ik veel gehoopt. De titel luidde namelijk Stockhausen on Sirius, en ik heb me al een tijdje geleden tot Stockhausenfan verklaard. Het gaat natuurlijk om de rare verhalen die de Duitse grootheid op latere leeftijd vertelde, als was hij geboren op de ster Sirius. Ook de verwijzing naar de compositie uit 1977 met die naam is duidelijk. De componist, František Chaloupka uit Tsjechië, was gefascineerd door deze esoterische grootspraak en bedoelt dit werk als “een bericht terug” van de aarde aan Sirius.
  In de muziek hoeven we de overeenkomsten niet te zoeken (hoewel de techniek van op elkaar reagerende musici er wel op gebaseerd is). De sfeer is meer minimal of ambient, met trage klankvelden waaruit schrille, ellenlange fluittonen en extreem hoge vioolflageoletten naar boven komen. In het midden horen we een forte-passage met een ritmisch trommelgeluid. Is dat, te midden van alle zweverige, ijle klanken, het banale gezicht van de aarde waar niet alles goed gaat en ook al eens oorlog wordt gevoerd?

Als laatste stond DUALITIES van de Griekse genomineerde Stylianos Dimou op de lessenaar. Dat laatste werd erg plastisch duidelijk bij de cello, een van de twee solo-instrumenten (het andere was de fluit): wat een knaap van een solopartij had die cellist op twee lessenaars neer te zetten!
  De titel van het werk wordt onmiddellijk duidelijk bij het kijken en luisteren naar de muziek. De twee solisten gaan in dialoog met elkaar, zij samen staan tegenover het orkest, de live-instrumenten staan bij elkaar weer tegenover de geluidsband. Deze band nam in dit stuk nu eens de bescheiden rol van begeleider in. Desondanks was hij altijd goed te horen; meer dan van het ensemble gezegd kon worden. De twee solopartijen waren intens en veeleisend, wat wel bleek aan het compleet kapotgestreken haar op de strijkstok van de cellist.

Zo eindigde het concert een stuk leuker dan het begonnen was. Vooraf had ik me erg zorgen gemaakt over het geluidsniveau van deze versterkte muziek. Dat viel mee: het was hard, maar nog net acceptabel en redelijk ongevaarlijk. Het meest penetrante geluid kwam nog van de fluit, die dat geheel onversterkt klaarspeelde. En wat de muziek betreft: aan Dimou hebben we best een kanshebber voor de eindzege.