Gaudeamus Muziekweek 2014 – Slotconcert

Een slotconcert is het belangrijkste deel van een festival, zeker als er een prijsuitreiking aan vastzit. Het verbaasde me dan ook dat deze gebeurtenis niet in de Grote Zaal plaatsvond, maar in Pandora en Cloud Nine. Zaterdagavond, toen er crossovers met de rockmuziek op het programma stonden, werkte dat geweldig, maar of het nu ook zou lukken?

In Pandora, waar het eerste deel van het concert dus was, kregen we nog drie werken van de kandidaten te horen, uitgevoerd door ensemble Looptail. De zaal leek niet op de Pandora van een dag eerder, nu het publiek netjes op stoelen mocht zitten. Helaas is ze voor soort dit werk minder geschikt: de akoestiek is gemaakt op dance en eventueel rock. Onversterkte klanken komen niet goed door; vooral op het balkon schijnt dat erg storend te zijn geweest.
  Speelgoedman Benjamin Scheuer opende de avond met Überzeichnungen III (circles). Deze keer waren het geen varkentjes en eendjes maar een bromtol, die een wonderlijk stuk vol glissandi, lange klarinettonen en veel blokfluiten inleidde.
  Daarna was het nog één keer de beurt aan Marina Polejoechina, de excentriekste van de vijf. Haar stuk In its own tempo was als enige van de drie inzendingen niet theatraal van aard. Wel was het muziekmateriaal weer kenmerkend schaars. “Het zou een droevig lied kunnen zijn”, aldus de toelichting. De ‘melancholieke’ cello had de hoofdrol met een reeks hypnotiserende glissandi tussen twee vingers, waaromheen spaarzame tonen van onder meer klokkenspel, speelgoedpiano en basfluit (wat is dat toch tussen de avant-gardemuziek en de basfluit?) klonken. Van de drie Polejoechina-werken die ik gehoord heb, vond ik dit het beste.
  Hikari Kiyama had ons al genoeg verrast met zijn excentrieke voorkomen en zijn brutale muziek, maar hij was vanavond pas aan zijn proefstuk toe. Klassieke musici zijn altijd zo netjes gekleed, voor deze gelegenheid moesten de uitvoerenden iets – je leest het goed – kinkyers aantrekken. Dus… daar kwamen ze in nauwsluitende leren pakjes. De muziekstijl, die kennen we: aanstekelijke, wilde freejazzlijnen met flinke metaluitstapjes. Gelukkig maar dat de muziek (het werk heette ??????) zo aanwezig was, anders hadden we op heel andere dingen gelet…

Zonder rubber en leer, maar met ensemble Insomnio, ging het daarna verder in Cloud Nine, waar voornamelijk werk van eerdere kandidaten werd gespeeld. Bridge van de Oekraïner Maksim Sjalygin (kandidaat in 2012) was filmmuziek bij een prent van Ingmar Bergman. Filmmuziek, met alles wat daarbij hoort: sferische, maar vervreemdende klanken, een kale afwisseling tussen slechts twee akkoorden en een ijle melodie. Clichés, jawel, maar erg raak toegepast: ruim voor het begon te vervelen kwam er altijd een nieuw geluid binnen. Vooral het einde was fraai, met de vele triangels die door elkaar klonken. De reactie na afloop deed denken aan de songs van ABBA: sommigen schaamden zich een beetje, maar iedereen vond het prachtig.
  Edward Hamel, een Amerikaan (eveneens kandidaat in 2012), had Approach Prune Destroy Begin ingestuurd, een voordracht waarin wordt gespeeld met de onbetrouwbaarheid van ons geheugen. De componist wilde ons in spanning houden met een schaarste aan materiaal en een zenuwachtige, angstige voordracht. Helaas beheerst Hamel die truc niet: de schaarsheid aan materiaal en de vele pauzes maakten het werk niet zeer interessant.
  De Spanjaard Abel Paúl deed vorig jaar mee. Zijn werk A life at the radio’s threshold verkende de geluiden die (analoge) radio’s maken: ruis en slecht doorkomende zenders. Het verband met Stockhausens Kurzwellen was gauw gelegd. Paúl liet de ruis- en piepgeluiden echter door akoestische instrumenten voortbrengen; alleen de radiozenders waren elektronisch. De geluiden die hij uit het ensemble kreeg, waren erg mooi. Helaas was de compositie wat amorf en met zijn achttien minuten duidelijk te lang.
  Soira van de Fin Veli-Matti Puumala (geen eerdere kandidaat) had de eer het festival af te sluiten. In dit werk had de accordeon een solorol; feitelijk was het gewoon een accordeonconcert, compleet met drie delen snel-langzaam-snel, ja compleet met een cadens. Puumala wist veel valkuilen te vermijden: het stuk gebruikte geen folk-clichés (met een accordeon is dat snel gebeurd), de veelal atonale muziek bevatte herkenbare melodieën en de afwisseling hield het spannend. Aan het einde begon er vanaf het balkon een ensemble tweede te spelen, als een rustig, bedachtzaam tegenwicht voor de drukke muziek op het podium. Niet iedereen dacht er zo over. Sommigen vonden het werk te doorsnee en om mij heen zaten enkele mensen zich zichtbaar te vervelen. Dat mag gelukkig allemaal bij nieuwe muziek: het is nog niet versteend, meningen kunnen gruwelijk verschillen. Over tweehonderd jaar zien we wel wie er gelijk krijgt…

We mochten in de zaal blijven voor de prijsuitreiking. De Gaudeamusprijs ging naar Anna Korsoen, van tevoren al favoriet. Daar gaat mijn laatste blogpost, over het hele festival, dieper op in.

Gaudeamus Muziekweek 2014 – Zangzucht

Gisteren was het het blazen in de fluit, vandaag waren het de lokfluitjes. Deze rare dingen waren in bijna alle composities te horen. Zangzucht heette het concert in de Geertekerk, maar het had ook Theaterzucht kunnen zijn. Concept en theater waren de verbindende factor.

“Hoofdgast” was de Oekraïense Anna Korsoen. Er klonken drie werken van haar; volgens de inleiding bijna haar volledige oeuvre.
  Het concert opende met Plexus, een stuk waarin vijf musici behalve hun instrumenten (al dan niet met bijzondere technieken) een hele keur aan alledaagse voorwerpen gebruiken en bovendien een aardig potje theater weggeven. Iets dergelijks hebben we al op het openingsconcert gezien, maar het werd nog veel mooier. De componiste schreef ineens kazoos voor. Stel je voor: de meest vooraanstaande avantgardemusici van Nederland moeten een instrument uit het kleuteronderwijs gebruiken! Ik kreeg spontaan zin om mee te doen – waarom hadden wij in het publiek geen kazoos?
  Wehmut was voor een deel van hetzelfde laken een pak. De musici, waaronder nu ook zangers, moesten niet-alledaagse geluidseffecten voortbrengen door bijvoorbeeld hun bladmuziek te verfrommelen en door te scheuren. Door de ruisklanken heen klonk echter een breekbare, tonale melodie, op (jawel) de kazoo. Midden in het werk kwam er een al even breekbaar duet tussen twee zangeressen, een op het podium en een achter in de kerk. Het publiek werd opgesloten in de muziek.
  Vocerumori, het derde werk van Korsoen, was eenvoudiger. Rumore, dat betekent zowel ‘ruis’ als ‘lawaai’, en het was het toverwoord van de Italiaanse futuristen. Net als deze groep componisten lijkt de Oekraïense hier vooral auto’s en andere machines te willen uitbeelden. De zangers roepen op den duur zelfs nadrukkelijk ‘broem broem’. (Ik kon niet laten om er achteraan te denken: nee juffrouw, mijn benzine is op!)

En kijk eens wie er nog meer op het programma stond! Benjamin Scheuer, de genomineerde die gisteren al in het openingsconcert voorkwam. Maar bij zijn Kaleidoscope was het of ik een andere componist bezig hoorde. In plaats van de varkentjes en badeendjes stonden er nu vier meisjes, vier jonge Cathy Berberians, die alle vier de derde Sequenza van Berio stonden te zingen. Tenminste, de vergelijking drong zich op. Ook hier was een korte tekst verdeeld over een stuk met veel bijzondere (bijzonder moeilijke) zangtechnieken. Wel gebruikten de uitvoerenden er hulpmiddelen bij als een melodica en, jawel, een lokfluitje. Wat ik gisteren van Absurde Apparate vond, een gebrek aan samenhang, was nu in de verste verte niet aan de orde: wat hield dit stuk ons in spanning!

Tot slot gaf de Russin Anna Michailova een teaser voor een nieuwe opera weg. Het stuk maakt indruk maar was me wat te theatraal en te weinig muzikaal. Concreet: aan het begin en einde werd er driestemmig gezongen, daartussenin vooral gesproken en gedoehetzelfd (kistjes doorzagen, touwen aanspannen etc.).

Een goede kunstenaar herken je aan één ding: hij kan ook mensen bereiken die niet tot zijn publiek horen. Anna Korsoen kan dat: ik heb weinig op met conceptuele, theatrale muziekwerken, maar zij wist me te raken, en niet zo’n beetje ook. Zo’n ervaring, om eens fijn uit je hokje gesleurd te worden, daar doe je het toch allemaal voor?

Gaudeamus Muziekweek 2014 – Openingsconcert

Wat was dat toch vanavond met die ruisende fluit? Vijf werken van vijf verschillende componisten stonden er op het programma, en allemaal schreven ze een dwarsfluit voor die je (tijdelijk) niet moest aanblazen, maar ínblazen. Ook de avant-garde heeft zo onderhand zijn clichés, dat is wel duidelijk. Toch stonden er vijf goede tot voortreffelijke, en vooral ook stilistisch zeer verschillende stukken op de lessenaar. Het ASKO|Schönbergensemble, zonder Reinbert de Leeuw maar met Christian Karlsen (op dit festival voor aankomende componisten zijn ook de dirigenten jong) had de eer ze uit te voeren.

De avond opende met een eerder laureaat: Signature van de Fin Sampo Haapamäki. Het werk is radicaal, complex en vaak Lachenmannachtig. Toch speelt de componist slim met de luisteraar door te schakelen tussen zeer chaotische en wat doorzichtere passages. Ook tovert hij knap met de violen: Haapamäki krijgt elektronisch aandoende tonen uit.

Daarna volgde Absurde Apparate van Benjamin Schreuer, een van de genomineerden dit jaar. De man (beter: jongen) en zijn muziek kwamen al voor het concert aan bod in een gesprek met de componist. Het werk dat hij voorlegde was sterk conceptueel: allerlei niet-muzikale voorwerpen maken geluid, en de echte instrumenten proberen dat zo goed en zo kwaad als het gaat na te spelen. (Natuurlijk bakken ze er niets van.)
 In het programmaboekje werd vooral de humoristische en ironische kant van het werk benadrukt. Geen wonder ook, als er badeendjes en knijpvarkentjes worden gebruikt. Het deed me denken aan een stuk dat ik ooit zelf schreef (op mijn negentiende, een jeugdzonde), waarin tegen het einde met een onderbroek in de piano moet worden geslagen.
 Na afloop vertelde de componist me een wat genuanceerder verhaal: de rare voorwerpen zijn vooral om muziek mee te maken, niet om raar voorwerp te zijn. Dat klopt. De slagwerker had een varkentje, maar het publiek kon het niet eens zien. Dat bewijst dat het Schreuer om het geluid te doen is.
 Een serieuze compositie vraagt echter een serieuze samenhang. Los van de theatrale component miste ik die samenhang wel een beetje. Het was dan misschien geen reeks van gimmicks, een opeenvolging van losse geluiden was het wel.

Het volgende stuk was in veel opzichten het tegendeel van Apparate. Het was een Vioolconcert, van de Noor Ørjan Matre. Dat is ook wel eens fijn, een werk in een standaardgenre met handen en voeten, zonder theatrale component of programmatische inhoud. Matre heeft een fraaie stijl, die teruggrijpt op de Tweede Weense School met invloeden van de naoorlogse avant-garde. De twee delen van dit concert speelden een mooi contrast uit: terwijl het ensemble complexe, chaotische muziek speelde, had de soloviool ijle, lyrische melodielijnen. Toch had de componist er wel iets aan kunnen verbeteren. Het werk was nogal athematisch (ik heb er althans geen thema’s in kunnen ontdekken), zodat de beide delen op den duur langdradig werden. Een klassieker zal het waarschijnlijk niet worden.

Na de pauze stonden nog twee werken gepland. Als eerste was daar Nealika van de Mexicaan Francisco Castillo Trigueros. Hij schotelde ons hiermee het enige echte kamermuziekwerk van de avond voor: een kwintet voor fluit/piccolo, cello, piano, pauken en (ander) slagwerk. Bij het brutale muziektheater van Scheuer en de grandeur van Haapamäki stak het werk erg breekbaar af. Elk detail deed ertoe, nee, elk detail werd tot hoofdzaak. Het hele stuk was een aaneenschakeling van vaak onbegeleide sound events. Maar goed dat er niemand in de zaal hoefde te kuchen, want dan was er weinig van het werk overgebleven.

Net als aan het begin stond op het einde weer een laureaat geprogrammeerd: Unsuk Chin, die in 1985 won met Cantatrix Sopranica. Dat is nou een stuk dat de tand des tijds wonderwel doorstaan heeft en de afgelopen 30 jaar meermaals werd uitgevoerd. Het stuk is een humoristische verkenning van de hoge menselijke stem (twee sopraanzangeressen en een countertenor) en verschillende muziekstijlen. Het bestaat uit verschillende delen met elk hun eigen karakter. Gedurende het halfuur trekt de componiste een hele trukendoos aan muzikale effecten open. Er valt veel tegelijk te beleven; je moet goed opletten. Terwijl iedereen oog en oor heeft voor de zangers met hun vreemde capriolen, speelt de gitaar bijvoorbeeld en zacht, onopvallend loopje.
 Ergens over de helft komt het omslagpunt. Tot dan toe heb je naar atonale, modernistische muziek zitten luisteren, als er ineens een barokpastiche binnen komt zetten. Uit een keyboard klinkt een chromatisch dalende klavecimbellijn, waarover de vocalisten een Italiaanse tekst zingen. Het doet denken aan Schittke, die in zijn eerste Concerto Grosso opeens een stijlcitaat van Corelli invoegt. Het volgende moment komt er weer iets anders: een Chinese tekst op een pentatonische melodie. Er wordt met de Chinese muziek gespot zoals eigenlijk alleen een Oost-Aziaat zelf dat mag doen.
 Dit is ook de juiste plaats om de drie zangers eens een flink compliment te geven. Natuurlijk kregen we de hele avond goed gespeelde muziek te horen – laat dat maar aan het ASKO|Schönbergensemble over, maar dit werk is zo veeleisend, zo virtuoos, zo onnavolgbaar, dat je van de zangkunsten alleen maar van achterover kon slaan.

Cantatrix is een uitstekende afsluiter voor een verder ook niet gek openingsconcert. Wat wij nu ‘avant-gardemuziek’ noemen, is een erg pluriform geheel; wat de ene componist doet, lijkt niet op wat de andere schrijft. De programmering van dit festival doet daar gelukkig recht aan. En hoewel vast niet alle componisten op het programma wereldsterren worden, is er op die selectie echt niets aan te merken.

Er was die avond nog een concert in de Grote Zaal, met hetzelfde ensemble. De recensie daarvan volgt dadelijk.