Honderd keer pop in je moerstaal (15)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 15.

Om de selectie zo breed mogelijk te houden, is iedere artiest die mijn rubriek gehaald heeft maar met één liedje vertegenwoordigd. Liever één onbekend maar invloedrijk liedje extra dan twee liedjes van die ene grote zanger. Slechts één artiest komt daaronder uit: Peter Koelewijn.
  De doorslag voor deze beslissing geeft niet alleen ’s mans kwaliteit – Boudewijn de Groot en Doe Maar hebben nog wel meer goede liedjes gemaakt dan hij – maar vooral zijn lange loopbaan. In die loopbaan maakte Koelewijn rock-‘n-roll met zijn Rockets, maar hij deed nog vele andere dingen. Hij componeerde en produceerde voor anderen en zong een compleet solorepertoire in, dat behoorlijk van zijn oudere werk afwijkt.
  Dat solorepertoire is al grotendeels vergeten en vooral bekend bij de mensen die het destijds hebben meegemaakt. Soms is dat ook terecht. Men neme een radiohit uit de jaren zeventig, men blère een zin met een lelijk woord door het refrein heen en klaar is uw nummeréénhit. Walgelijk. Ook de zomerhit “Angeline” (de blonde seksmachine) getuigt van weinig goede smaak.

Misstappen als deze zijn gelukkig snel vergeten bij het horen van het schitterende “KL 204 (Als ik God was)”:

Sinds ik dit nummer voor het eerst hoorde was ik er helemaal weg van. Wat maakt dit nummer, over een vreedzame, maar pijnlijke scheiding, zo hartverscheurend mooi?
  Voor mij begint het al bij de inleiding. Onmiddellijk hoor je een pedal steel: je hebt met country te maken. Nu is er in de jaren zeventig en tachtig best wat Nederlandstalige country gemaakt, maar dat was meestal van het brave of sentimentele soort en eindigde in de levenslied-hoek. Peter Koelewijn is beslist geen Henk Wijngaard. Met een elektrische gitaar houdt hij de familieband tussen country en rock levend, en in het refrein gaat hij vol voor een elektrisch geluid. Aangevuld met strijkers natuurlijk, want met arrangementen had de producent Koelewijn anno 1976 genoeg ervaring.
  Maar vooral de tekst ontroert. De coupletten staan bol van de banale details: namen van afritten op de autosnelweg, het merk sigaretten van de ik-persoon (laten we hem ‘Peter’ noemen), vluchtnummers en alle gewone dingen die de mensen om hen heen doen. Alsof Peter zich op iets anders wil concentreren dan het nakende afscheid.

     Je geeft me vuur voor een nieuwe Caballero
     En in de verte stijgt een jet van Martinair

En dan opeens, in het refrein, stort de nuchtere blik op de wereld in en schreeuwt de zanger zijn onmacht uit:

     Als ik God was…
     En die zilveren vogel vloog voorbij,
     Samen met jou, ver weg van mij
     Als ik God was…
     Dan plukten mijn handen hem uit de lucht
     En bracht jou weer bij mij terug.

Peter en zijn geliefde hebben in alle ratio besloten op (voorlopig) uit elkaar te gaan. Geen vechtscheiding, geen verwijten, het is gewoon voor allebei het beste. Hij brengt haar zelfs naar Schiphol. En nu ze wegvliegt, wil hij bovennatuurlijke krachten om haar terug te halen…

Of de vrouw haar ex net zo erg gaat missen als hij haar, is nog maar de vraag. Zij vliegt weg, naar een buitenland waar ze blijkbaar iets heeft. Peter weet niet hoe hij nu verder moet. Hij zoekt na thuiskomst zijn afleiding in het niet al te rijke uitgaansleven van Hilversum. En de volgende dag? Het liedje eindigt in de dominant, een zeer symbolisch open einde…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.