Asko|Schönberg – Swingende kruisbestuivingen

De echte liefhebber ging natuurlijk gewoon naar de première, gisteren in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Maar het Asko|Schönbergensemble gaf vanavond hetzelfde concert nog een keer in Utrecht, en omdat me dat reiskosten scheelt viel de keuze op deze uitvoering. Vier werken van evenveel levende componisten, allemaal op hun eigen manier door popmuziek beïnvloed.

Het concert opende met Restless Feeling van David Horne, een verwijzing naar The Velvet Underground. Voor wie het allerergste snobisme terzijde zet, is deze New Yorkse band natuurlijk een verantwoorde keuze: afkomstig uit de tegencultuur rond Andy Warhol en werkend met allerlei vervreemdende, onorthodoxe klanken die de redelijk simpele liedjes scherp, tijdloos en eeuwig fris doen klinken.
  De componist gebruikte niet alleen de sound van deze band maar ook specifieke songs van de banaan-elpee; voor wie wist waar hij op moest letten was dat ook duidelijk te horen. De altviool kreeg een vrij grote rol; een verwijzing naar de prominent aanwezige elektrische alt van John Cale. Soundbites (geen letterlijke citaten) van Venus in furs en Sunday morning kwamen aan de oppervlakte, en de slagwerker (die erg veel te doen had in dit werk) imiteerde duidelijk een drumstel door de combinatie van pauk (“basedrum”) en aangeslagen tamboerijn (“hihat”). Al met al lukte het redelijk om de balans te bewaren tussen al te duidelijk ontlenen en alleen in theorie inspiratie halen; het werk was bovendien redelijk coherent en afwisselend.

Hierna volgde Joey Roukens’ vioolconcert Roads to everywhere, dat gisteren in wereldpremière ging. Dit werk kunnen we als het hoofdwerk van het concert beschouwen; in elk geval werd voor dit stuk de meeste reclame gemaakt. Dat Roukens heel behoorlijk violistisch kan componeren, weten we al sinds hij in 2001 de aandacht trok met een vioolcapriccio; dat hij graag toegankelijk schrijft en zijn inspiratie uit de popmuziek haalt, zijn we ook van hem gewend. Dat wil niet zeggen dat Roukens niet naar de avant-garde kijkt: Roads opende met een tamtam die door een staafje (een stemvork) werd aangestreken, een speeltruc die zo uit Stockhausens Mikrophonie I afkomstig lijkt.
  Het vioolconcert stelt niet teleur. Bij de opening van het eerste deel hou je nog wel je hart vast: de gesyncopeerde ritmes van het ensemble zijn nogal tam. Maar dan komt de vaart erin: het ritme wordt opgestuwd en de violist krijgt Paganini-achtige virtuositeiten voor zijn kiezen. Het ritme komt bij Roukens, in tegenstelling tot Horne, van een echt popslagwerk. Daarnaast gebruikt het werk ook een keyboard, dat helaas meestal niet of niet goed te horen was. Eigenlijk hebben we, verspreid over diverse werken, een hele rockband voorbij zien komen: Reich schreef een basgitaar voor en Bermel vraagt om een elektrische gitaar en een zangeres.
  Het tweede deel was traag van tempo; een echte popballad, met voor die soort muziek typerende Sus-akkoorden (welluidende, Debussy-achtige dissonanten). Roukens verstaat de kunst om zulk idioom op een romantische manier – veel chromatiek, tempowisselingen en lange melodielijnen – te ontwikkelen tot een mengvorm. Deze mengvorm klinkt vooral naar filmmuziek, maar de kunstige manier waarop dat gedaan is maakt het resultaat zeer genietbaar.

De bekendste componist op het programma was Steve Reich; zijn Radio rewrite moest een “remix” worden van twee Radiohead-liedjes: Everything in its right place en Jigsaw falling into place. Het resultaat – vijf delen, afwisselend snel en langzaam, waarin beide liedjes om de beurt worden bewerkt – klinkt vooral erg naar Steve Reich. De verwijzingen naar indie-akkoorden en -melodiek zijn erg vaag en voor de gemiddelde luisteraar vermoedelijk niet te ontdekken.Dat wil niet zeggen dat het werk niet goed was. Eigenlijk schreef een eerdere, in het programma aangehaalde recensie het al: door zichzelf met remixers te vergelijken, doet Reich zich behoorlijk tekort.

Het laatste stuk, Canzonas Americanas van Derek Bermel, was helaas het minste van de avond. In dit vierdelige stuk moest de componist diverse Noord- en Zuid-Amerikaanse tradities met elkaar verbinden, of beter de bestaande dwarsverbanden (ze hebben tenslotte gemeenschappelijke wortels) blootleggen. In het eerste deel mislukte dat al behoorlijk, toen een countryachtig (en niet zeer geïnspireerd) wijsje frontaal botste met het ingebracht latin-materiaal. Het tweede deel, een simpel air varié met als thema een klezmermelodie, was beter geslaagd maar niet zeer ambitieus. Het derde deel was nog het beste: uit een rumba met bluesgitaar – deze mengeling lukte wel – kwam een steeds ingewikkelder chromatische passage voort, die wegstierf om ineens plaats te maken voor een strijkkwartet. Het afsluitende deel was helaas niet veel meer dan een simpel Braziliaans liedje, opgeleukt met de inheemse berimbau en wat vervreemdende orkestklanken.

Over de uitvoering van het Asko|Schönbergensemble hoef ik het eigenlijk niet te hebben. Lastige ritmes en moeilijke passages vormen nauwelijks een hobbel voor deze hardliners van de nieuwe muziek, en met alle vier de componisten nog in leven hoeven we ons ook geen zorgen te maken dat de dirigent rare dingen wil gaan doen. Zeker, soms waren bepaalde instrumenten niet te horen, maar dat lag meer aan de compositie dan aan de uitvoering. De muziek was ook zeer onderhoudend: gemakkelijk in het gehoor, maar interessant genoeg om de twee uur die het concert duurde goed door te komen. Eén bedenking blijft: is dit allemaal geen wegwerpmuziek? Gaat dit zich staande houden? Over een jaar of vijftien nog maar eens goed luisteren.

Herdenkingsbijeenkomst Louis Grijp

Afgelopen januari overleed musicoloog en muzikant Louis Grijp. Een hardnekkige tumor was hem ten langen leste fataal geworden. Vanwege zijn enorme verdiensten in de muziekwereld en de wetenschap vond men op de Universiteit Utrecht en het Meertens Instituut dat de man meer verdiende dan alleen een uitvaart. Aldus geschiedde: vandaag was er een herdenkingsbijeenkomst in de vorm van een symposium, met tussen de lezingen door muziek van de Camerata Trajectina. Liedjes die Grijp zelf heeft gereconstrueerd, uiteraard.

Aan onversneden lof geen gebrek vanmiddag. Teneur van de meeste lezingen: Grijp werkte hard, maar stak ook anderen aan, Grijp was serieus, maar voelde zich voor niets te goed, Grijp was intelligent, maar je kon met hem lachen – kortom: Louis Grijp was muziekwetenschapper en musicus, twee carrières die je niet los kon zien. Ook aan opkomst geen gebrek: de toegang was gratis en Leeuwenberg, waar de bijeenkomst plaatsvond, zat praktisch vol. Zeker mijn oud-docenten waren volop aanwezig. Zelfs Paul van Emmerik, die vanwege zijn gezondheid nooit ergens heen gaat, maakte voor Grijp een uitzondering.

De middag begon met de Camerata, die opkwam met een rouwlied voor Willem van Oranje. Het laatste couplet had Grijp kort voor zijn dood (neem ik aan) zelf geschreven voor deze gelegenheid. Een beetje verontrustend, maar vooral geestig. En na de befloerste trom en het rouwgebrom kwam er alweer een vrolijk geuzenliedje langs.

Na een biografische inleiding door Hans Bennis, de directeur van het Meertens Instituut die de hele middag aan elkaar zou praten, kwam Els Stronks aan het woord. Zij gaf een lezing over religieuze contrafacturen: godsdienstige liederen op andere, eventueel wereldlijke melodieën. Grijps onderzoek naar dit onderwerp (zomaar een van zijn bijdragen aan het onderzoek naar de liedkunst uit de Gouden Eeuw) werd aangehaald. Calvinisten, katholieken en doopsgezinden, allemaal hadden ze hun eigen liederen, waarmee ze soms strijdbaar tegen elkaar in gingen. Open vraag was nog of de verschillende godsdienstige groepen ook wezenlijk andere muziek hadden. Dat onderzoek loopt nog; later dit jaar verwacht men de resultaten. Uiteraard kwam het idee voor dit werk van Grijp.

Peter van Kranenburg, een vrij jonge Instituteling die in aanmerking lijkt te komen voor Grijps opvolging, had een helder maar vooral zeer bescheiden betoog. Hij had het uitsluitend over het werk van Grijp, niet over dat van zichzelf. Misschien deed Van Kranenburg dit met het oog op het lekenpubliek dat ook in de zaal te verwachten was. Net zoals Grijp ooit in mijn college deed, vergeleek Van Kranenburg hier twee liederen: een zestiende-eeuws lied uit het Antwerps Liedboek en een in de jaren zestig nog opgetekend lied van een Groningse plattelandsvrouw. Het Groningse lied bleek nog een verre nazaat van dit oude Antwerpse dichtsel. Uiteraard kregen we de oude versie daarna live te horen.

De volgende gast kon niet komen: Vlaming Frank Willaert zat in Berkeley en had zijn lezing per video opgestuurd. Met Willaert heeft Grijp ooit nog samengewerkt aan het werk van Hadewijch. De Utrechter toonde aan dat Hadewijchs teksten oorspronkelijk gezongen werden. Willaert: zijn droge, rationele argumenten konden mij niet overtuigen, maar toen ik de liederen op het Festival Oude Muziek uitgevoerd hoorde, was ik om. Het roept interessante vragen op: zijn wij muziekwetenschappers wel zo wetenschappelijk?

Na Willaert kwam Emile Wennekes, de Utrechtse professor die ik al jaren ken. Wennekes had het over zijn samenwerking in de hoofdredactie van Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, een beslist niet kinderachtig boek dat we indertijd nog intensief gebruikt hebben bij de cursus die beide heren gaven. Wennekes had het ook over zijn persoonlijke band met Grijp, bijvoorbeeld over hun belevenissen samen in de auto. Omdat hij de eerste was die daarover sprak, vond ik dat erg ijdel en niet op een aangename manier. In alle eerlijkheid moet ik echter toegeven dat ik waarschijnlijk hetzelfde had gedaan. Bovendien heeft hij mij erg ontroerd met de keuze voor Psalm 143 na zijn lezing: de tekst van de gelovige die vroeger dagen herdenkt, zijn armen naar de Heer uitstrekt en naar Hem verlangt als een droog land naar water, krijgen toegepast op een overleden naaste een hartverscheurende lading…

Marc van Oostendorp is geen musicoloog maar een taalkundige, en was als dialectoloog Grijps collega aan het Meertens Instituut. Ook met hem had Grijp samengewerkt, en wel aan diens levenswerk, de Liederenbank. Meer dan welke spreker ook ging Van Oostendorp op de technische details van de Bank in: hoe verschillen voeten van elkaar, hoe label je ze. Hij legde uit dat eenmaal ritmisch geanalyseerde liedteksten vrij gemakkelijk aan elkaar te koppelen zijn met een digitale databank. Dan blijft er echter nog veel werk voor mensen over, namelijk het analyseren en invoeren zelf. De Leidse professor ging in op de vraag of een computer ook dat kan, en welke problemen hij daarbij ondervindt.

Nico van der Meel, een musicus uit de Camerata, hield het laatste praatje. Inhoudelijk was dat het hoogtepunt van de herdenking: er werd een nieuwe editie van het Maastrichts Liedboek gepresenteerd. Net als Wennekes had Van der Meel het weer uitgebreid over zijn persoonlijke band met Grijp (en liet zich voorstaan op zijn betere kennis van het klassieke contrapunt), maar het ging toch vooral over het onderzoek zelf. Jarenlang hebben ze tezamen de verloren gegane melodieën van het Liedboek gereconstrueerd (de andere partijen zijn wel bewaard gebleven) en verschillende sterke staaltjes en monnikenwerk kwamen onder het voetlicht. Nu, begin 2016, is de editie eindelijk klaar – het is bijzonder navrant dat Grijp het net niet heeft mogen meemaken, al heeft hij de arbeid zelf natuurlijk wel kunnen voltooien. De afsluiting was vervolgens voor Frits van Oostrom, aan wie het eerste exemplaar symbolisch werd overhandigd. Helaas nam Van Oostrom ook het woord: ondanks ’s mans grote taalgevoel was zijn praatje saai en langdradig; bovendien bracht het niet veel nieuws.

Na afloop was er in het stampvolle zijschip een borrel. Om redenen die er niet toe doen ben ik vrij snel na afloop weggegaan, maar niet zonder eerst nog even geld uit te geven. Voor het liedboek (afgeprijsd zestig euro) had ik domweg geen geld, maar natuurlijk heb ik het wel gekocht. Ook de bijbehorende cd ging mee.

Hoewel een enkele spreker wel geëmotioneerd raakte tijdens zijn praatjes, heerste er aan het einde geen bedrukte sfeer. Vanmiddag was het leven en werk van Grijp gevierd, zijn enorme erfenis aan ons erfgenamen gepresenteerd. En niet alleen dat. Marc van Oostendorp zei het al: “Ik heb nog nooit een herdenking bijgewoond met zoveel toekomstplannen.” Bijna alles aan deze middag was pure inspiratie. Wij musicologen en volkskundigen worden met ons allen de nieuwe Grijp!

Daniël Lohues – Aosem

“Denk mar nie veur mij”, zingt Lohues in de afsluiter van zijn nieuwe album. Ik moest denken aan het verwijt dat hij me maakte over mijn scriptie: er stonden allerlei onwaarheden in doordat ik dingen voetstoots had aangenomen c.q. ingevuld. Sindsdien kijk ik wel beter uit om overhaaste conclusies over andermans werk te trekken. Echter: helemaal kom je daar niet onderuit als je een plaat gaat recenseren.

Aosem heet zijn nieuwste album. De titel is natuurlijk Drents voor ‘adem’, maar lijkt net zo goed een knipoog naar het Engelse modewoord ‘awesome’ (een idee dat misschien uit West-Vlaanderen komt?). Vorig jaar heeft de Drentse zanger-schrijver bij uitzondering geen nieuwe plaat gemaakt. Inmiddels heeft hij zijn eigen label (Ericana, naar een eerder album), maar verder sluit dit album goed bij zijn voorgangers aan. De soloartiest Daniël Lohues wordt nog steeds bijgestaan door enkele vertrouwde begeleiders, al speelt hij soms alle instrumenten in deze studioversies zelf.

Tijdens de eerste twee liedjes krijg je de indruk dat hij naar het idioom van zijn oude band Skik terugkeert (Lohues kwam onlangs in de media melden dat een reünie van Skik niet voor de hand ligt – waarom zou je dan niet dezelfde muziek met andere mensen maken?), maar over de gehele plaat overheersen akoestische of bijna akoestische liedjes. In feite lijkt het idioom nog het meeste op de Allennig-platen – country- en bluesgrassachtige nummers wisselen subtiele pianoballads af. Toevoegingen als een strijkkwartet in twee liedjes kunnen dat niet verbloemen. (Geen kwaad woord over deze keuze trouwens, ze pakt uitstekend uit.)

Ook de liedteksten doen denken aan het Allennig-vierluik. Liefhebbers zullen zich nog wel herinneren dat de zanger toen vaak niet goed in zijn vel zat. Op Aosem overheersen ook diepe overpeinzingen: heeft de mens een vrije wil, heeft het leven zin, moet ik mezelf ambitieuze doelen stellen – allemaal vertrouwde kost voor Lohues-volgers. De teksten zijn misschien wel mooier dan ooit: wetenschappelijke inzichten over het einde van de zon (en daarmee ook de aarde en de maan) worden in eenvoudig en elegant Ericaas op maat en rijm gezet. De liefde is present als vanouds: meisje weg (“Slof”), nieuw meisje terug (“En toen kwam jij”). Henny Vrienten en Jack Poels vonden zichzelf al kinderlijk toen ze op 32- respectievelijk 36-jarige leeftijd weer verliefd werden, Daniël Lohues bewijst dat het ook op je 44e nog kan. “Belinda”, dat lijkt een liedje over een verbroken relatie, maar gaat dat niet gewoon over stoppen met roken?

Toch zijn de teksten somberder dan anders. Dat Lohues graag verre reizen maakt, dat weten we. “Eben weg” wil hij, ook hier weer. Maar in “Op de loop” lijkt hij serieus over emigreren te denken: ‘As ’t zo deurgiet gao ik nog ’s echt / Op de loop.’ Zou het de huidige tijd zijn? Zou Lohues zich zoveel zorgen maken dat hij echt uit Drenthe weg wil? Ronduit duister is de afsluiter “Let mar niet op mij”. Onheilspellende synthesizerklanken leiden naar een country-achtig liedje in mineur, dat zich moeizaam voortsleept rond een uitgeput klinkende tekst, om onbevredigend in de dominant te eindigen. Gothic americana noemt men dat in de VS, en het is voor het eerst dat Daniël Lohues, toch nooit te beroerd om alle soorten country te verkennen, dit genre op zijn eigen plaat gebruikt. Bovendien sluit hij zelden een plaat met een somber liedje af, wat het effect alleen maar bloedstollender maakt. We moeten bijna wel hopen dat zijn volgende plaat vrolijker is.

Eindoordeel? Eerst het punt van kritiek. Alles bij elkaar valt Lohues, de grootmeester van de Nedersaksische popmuziek, hier in herhaling. Vooral muzikaal bieden de meeste liedjes veel wat we al eerder gehoord hebben, zeker ook bij hem zelf. Maar de kwaliteit is weer uitstekend. Na ruim twintig jaar zit er nog altijd geen rem op Lohues’ inspiratie, na diverse projecten en talloze zijwegen is het niveau nog steeds niet gedaald. We kunnen gewoon weer naar de schouwburg om van een nieuw stuk Drentse topmuziek te genieten – maar had iemand daar van tevoren aan getwijfeld?