LUDWIG – Hakkebord en psalmenpomp in TivoliVredenburg

Ik weet niet wat me bezielde om uitgerekend vanavond naar de grote zaal van Vredenburg te gaan. Ensemble LUDWIG (lud-wie?) gaf er een niet goedkoop concert met een bonte verzameling werken. Het was waarschijnlijk de vreemde bezetting: het hakkebord en het harmonium stonden centraal, en ik wilde wel eens horen wat de heren (ja, alleen heren deze keer) met hun opdrachten voor deze bijzondere instrumenten gedaan hadden.

LUDWIG is een soort kamerorkest met enkelvoudig bezette strijkers, genoeg blazers, slagwerk en een piano. De gedachten gaan dan al snel uit naar Schönberg (twee kamersymfonieën en Pierrot Lunaire), en laat die nou in 1921 betrokken zijn geweest bij een arrangement van Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune waar een harmonium in voorkomt. Het was een arrangement dat gehoord mag worden kundig uitgevoerd en goed gebalanceerd. De bij Debussy prominent aanwezige houtblazers blijven zo al behouden, en het harmonium vangt veel op van de afwezige zee aan strijkers. Iets toevoegen doet deze versie echter niet: het origineel blinkt al uit in klaarheid en een piano is toch maar behelpen als hij een harppartij moet vervangen.

Van Stravinksi volgden daarna twee neoklassieke dansjes, typisch voor de vroege neoklassieke periode: een polka en een wals (het programma vermeldde ook nog een mars, die we niet gehoord hebben). Oorspronkelijk voor piano vierhandig en later ook georkestreerd, werden ze hier op hakkebord en harmonium gespeeld. Geen gekke keuze. Zulk ‘lullig’, ironisch repertoire is natuurlijk allesbehalve heilig, en de lichte beweeglijkheid van het hakkebord komt er goed in uit – net zo goed als de wals-akkoorden die het harmonium als een accordeon doen klinken.

Peter Eötvös, die we vooral als dirigent uit de nieuwemuziekwereld kennen, componeert ook in een stijl die je zowaar ook neoklassiek kunt noemen. Wel ironisch, maar niet bijtend zoals Stravinski, en zeker niet antiromantisch. In Da capo ging hij aan de haal met schetsen van Mozart, die na een expositie met verschillende graden van herkenbaarheid worden verwerkt. De welluidende drieklanken komen niet terug, maar de tonaliteit en het speelplezier raken niet uit zicht. Wat het stuk in dit concert deed? Het was in feite een hakkebordconcert, waarbij de hoge, beweeglijke tonen van het solo-instrument al even virtuoos werden afgezet tegen een lage orkestbezetting met veel basinstrumenten. Hij zal geen geschiedenis schrijven met dit stuk, maar zeker vele geschoolde oren plezieren!

Na de pauze was het hoofdwerk van het programma aan de beurt: een harmoniumconcert van Martijn Padding. Hij noemt het werk zelfs First Harmonium Concerto en het kan inderdaad zomaar het allereerste concert voor dit instrument zijn. Wat moeten we verder van Martijn Padding zeggen? Hij is een leerling van Andriessen, die zoals bekend de gewoonte had in Den Haag kloontjes af te leveren. We weten dus wat we kunnen verwachten: veel ritme en energie, weinig gevoel en persoonlijkheid. Wel is dit concert een stuk lichtvoetiger en minder agressief dan het werk van zijn leermeester en daar kan ik alleen maar blij om zijn: het danst swingend maar onvoorspelbaar naar het einde toe en verveelt ondanks zijn duur en drie delen niet. En laten we eerlijk zijn: het zit de harmonium als gegoten. De springerige arpeggi en vlotte lijnen vermijden alle neuzel-koraal-clichés waarmee dit instrument zo geassocieerd wordt, en roepen een heuse Widor of Vierne in herinnering. Hoezeer ik ook af wil van het Haagse schrikbewind dat Nederland al zo lang in zijn greep houdt, ik kán dit werk niet haten. Een waardig begin van de orkestrale harmoniumliteratuur.

Misschien kan de Nederlandse Beier Florian Maier iets aan de Andriessen-dominantie doen. De afgelopen tien jaar heb ik sporadisch werk van hem gehoord, waarin zo’n beetje alles mocht: keiharde filmmuziek, serieuze avant-garde en heavy metal. Vandaag kwam er Cimbalom Concerto, niet echt een concert maar wel een kamermuziekwerk met hakkebord, akoestische en elektrische gitaar, viool, keyboard en geplukte bas. Ondanks dit oorvriendelijke ensemble waren de metalinvloeden niet mis te verstaan: vooral progmetalbands als Tool, Opeth en Dream Theater leken, met hun ongewone maatsoorten, lange gitaarachtige soli en polyfone texturen, nooit ver weg. Onderhoudend was het zeker, en wat meer is: Maier weet de ruimtes tussen metal-, Balkan- en romantisch idioom prachtig te mengen en op te vullen. De grote vraag blijft echter: beklijft zoiets, of wordt het binnen een paar jaar te licht bevonden? Een vraag waar ik geen antwoord op heb.

Nog in mijn metalvibe bereidde ik me voor op een kouwe douche: het concert zou eindigen met een arrangement van Faurés Pavane. We kunnen voorzichtig stellen dat Fauré niet mijn favoriete componist is, en dat de zoetvloeiende nachtkaars al helemaal niet hetgene is waarmee een spetterend concert als dit moet afsluiten. Maar hoor: daar begonnen contrabas en akoestische gitaar met de begeleiding en daar kwam ineens een fluit – onzichtbaar – nee, toch niet, ze loopt uit de coulissen het podium op. Dan vallen de andere blazers in – op de balkons. Tot slot alle andere instrumenten van vanavond, ook het harmonium, ook het hakkebord, zelfs de elektrische gitaar, die Fauré zowaar doet swingen. Een simpele truc, waar je niet te lang over na moet denken: hij werkte geweldig.

Hoewel de gimmick van de twee ongewone instrumenten me naar de concertzaal heeft getrokken, had LUDWIG veel meer te bieden. Aan zulke impulsen mag ik vaker toegeven.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Slotconcert en prijsuitreiking

Om zes uur vanavond zou de winnaar bekend worden gemaakt. Op een festival als dit kan zoiets niet gebeuren zonder dat er eerst nog een concert wordt gegeven. Daarvoor mochten twee leden van Slagwerk Den Haag – zie het vorige concert – samenwerken met Niels Broos, toetsenist van Kyteman, en met het Groningse balletgezelschap Club Guy & Roni.

De drie heren gaven een langdurige, veelzijdige improvisatie weg, waar veel van het meer experimentele Kyteman-werk te herkennen was. De onderlinge interactie was briljant en niets wees erop dat de muziek ter plekke in de hoofden ontstond. Nog mooier was het moment waarop de dans begon. De drie dansers stonden met gewone kleren in het publiek en begonnen volstrekt onverwacht aan hun pasjes. Waren hun bewegingen niet zo vloeiend en intens geweest, dan had ik gedacht dat een toeschouwer er spontaan mee begon. Wie in deze zaal zou er nog meer gaan dansen?
  Een paar minuten voor zes vonden de musici het echter nodig nog een improvisatie te beginnen. Dat had nu weer niet gehoeven. We wilden gewoon naar de prijsuitreiking, en drie kwartier improvisatie was wel genoeg. Bovendien was het nieuwe stuk je reinste oordopjeswerk, reden voor sommige mensen om buiten aan de deur maar verder te luisteren.

Rond kwart over zes mochten we dan toch naar beneden, waar Hans Heuvelmans ons al opwachtte. Niet hij, maar de jury (Calliope Tsoupraki, Stefan Prins en Raphaël Cendo – hun werken hebben we deze week gehoord en de recensies zijn op mijn site te vinden) had natuurlijk de beslissing genomen, maar als directeur had hij de eer de winnaar aan te mogen kondigen. Deze winnaar werd Aleksander Choebejev.

Wat moeten we daarvan vinden? Om het maar eerlijk te zeggen: ik ben het er niet mee eens. Weliswaar is de Rus geen slechte componist, en zeker beter dan Jason Buchanan en Stylianos Dimou. Maar zijn werk is zo… radicaal. Te excentriek, te cryptisch, te compromisloos om over te komen bij de luisteraar. Special effects worden gewoon, confronterend materiaal confronteert niet meer. Hoe kun je ooit nog choqueren als je een dirigent met touwen vastbindt en over plexiglas laat schrapen?
  Waarschijnlijk is het de jury daar nu net om te doen. Vernieuwen, je publiek verrassen, niet blijven stilstaan bij de conventie, daar gaat het bij dit festival toch om? Creativiteit betekent tenslotte niet: andermans stijl navolgen. Het verschil in vooruitstrevendheid werd vanmiddag maar al te duidelijk. Er moest iets ongewoons worden gedaan met slagwerk – Choebejev leeft zich uit met emmers en ijzerdraad, Asuroğlu neemt genoegen met een conventioneel ensemble.
  Maar wat is vernieuwen? Laten we eerlijk zijn: alles is al eens gedaan, ook het type muziek dat de winnaar maakt. Denk alleen maar aan de Fluxus-beweging in de jaren zestig, waarbij componisten bij de koffie met scharen langsrenden om de stropdassen van concertgangers af te knippen. En dat was vijftig jaar geleden!
  Buiten de muren van TivoliVredenburg geldt John Adams als de grootste levende componist, viert Michel van der Aa triomfen met een vioolconcert en wordt de tachtigste verjaardag van Arvo Pärt wereldwijd gevierd. En hier wordt een componist tot winnaar uitgeroepen die niet eens in toonhoogte geïnteresseerd is! Een beetje wereldvreemd is het wel. Als we niet oppassen, gaat de Muziekweek lijken op de school van Milton Babbitt, die decennialang in een kleine enclave het ware seriële geloof verdedigde terwijl Amerika om hem heen achtereenvolgens door John Cage en de minimalisten werd overdonderd.

Eerlijk is eerlijk: de intentie van de programmeur is dit niet geweest. Op het programma stonden crossovers naar de rock- en dancemuziek (popmuziek dus, de muziek waar de echte wereld naar luistert). Ook conventioneel modern klassiek kreeg de ruimte: tegelijk met het “Out of the percussion box”-concert klonken er in Rood|Noot preludes en fuga’s van Arthur Wagenaar. En dit jaar hadden we natuurlijk een genomineerde die zich zulke muziek veroorlooft: Mátyás Wettl. Had hij dan niet beter kunnen winnen?

Vragen te over dus. Maar uiteindelijk is het belangrijkste niet of de winnaar wel een beetje behoorlijk in de huidige trends past. Het belangrijkste is dat we vijf heel behoorlijke aankomende componisten hebben gehoord, in doorgaans fantastische uitvoeringen, in een heerlijke setting, in een prachtig muziekpaleis. De Nederlandse nieuwemuziekwereld leeft en bloeit nog altijd. Wil de Gaudeamus Muziekweek niet verwelken, dan mag ze nooit ophouden om door de grote ramen van TivoliVredenburg de wereld in te kijken.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Out of the percussion box

Voor de eerste en enige keer hadden we vanmiddag alle vijf de kandidaten in één concert, zodat we hun werk mooi konden vergelijken. De heren (ten overvloede: alle vijf de genomineerden zijn mannen) hadden de opdracht gekregen zich te laten inspireren door de mogelijkheden die het ensemble Slagwerk Den Haag bood: niet alleen conventionele klappen op gongs en xylofoons, maar alles wat geluid geeft als je erop slaat.
  De vijf componisten hadden zulke uiteenlopende bezettingen voorgeschreven dat het concert niet in één ruimte gehouden kon worden. Of misschien kon het wel, maar de gekozen oplossing was beslist leuker: de eerste twee werken klonken in Pandora, het derde op Plein 6, het vierde in Cloud Nine en het laatste in Hertz. Zo kom je nog eens ergens…

Aleksander Choebejev stond als eerste op het programma, met Rebirth Island: Song of the death. (Misschien bedoelt hij song of the dead of anders song of death – zie mijn opmerking over Russen en lidwoorden gisteren.) De relatie tussen de titel en de muziek is onduidelijk, maar misschien niet van belang. De opdracht was in elk geval goed aan deze excentrieke componist besteed: Choebejev kijkt niet op een raar geluid of ongewone speeltechniek meer of minder. Drie slagwerkers stonden her en der door de zaal, de componist als dirigent op een eiland (!) tussen het publiek. De musici moesten met strijkstokken en stalen vingers over strak gespannen draden, waaraan resonerende objecten als emmers, plastic potten en stukken piepschuim waren bevestigd. En wij stonden er met onze neus bovenop! Chapeau Aleksander, dit is nou eens een formule waarin je herriemuziek echt werkt! Om het allemaal nog mooier te maken: de componist had de hele handel zelf ontworpen en gebouwd.

Maar Mátyás Wettl dan? Die was tot nu toe alles wat Choebejev niet is: toegankelijke, tonale stukken, op het sentimentele af, met alleen wat lichte vervreemding in de begeleiding. Wie schetst onze verbazing als zijn Nocturne begint: voor vier spelers die zestien schemerlampen bedienen. Wat? Maakt uitgerekend hij een stuk dat niet eens voor muziek kan doorgaan? Een ordinaire lichtshow? Ho. De schakelaars maken harde klakgeluiden, en daar blijkt het om te gaan. Hoe langer hoe meer herkennen we er ritmes in, eenvoudige, aansprekende ritmes, die soms aan het kleuteronderwijs, soms aan het ijzeren repertoire doen denken. De musici klikklakken liedjes na. Hoe absurd ook, dit werk is dus eigenlijk net zo toegankelijk als de andere twee composities die we van Wettl gehoord hebben. Niet dat het licht verder niet van belang is. Er gaan prachtige patronen door de in een rij opgestelde lampen, en bij een triller flakkert het mooi aan en uit.
  Het blijft bevreemdend om Wettl van zijn vertrouwde ballads ineens zoiets op radicaals over te zien stappen. Wil hij laten zien dat hij dit ook kan? Of is het een persiflage op de nieuwemuziekwereld om hem heen, waar je alleen wordt bewonderd als je iets raars doet? Ik houd het op het laatste.

Stylianos Dimou, die ik eerder deze week nog een kanshebber voor de eindzege noemde, kwam met het interessanterig getitelde my grounding | surrounding [it]_self / h_l. Hier hadden we meer met een conventionele slagwerkcompositie van doen, waarin onder meer twee gamelan-instrumenten alsmede vier ijzeren kettingen (Schönberg, Gurrelieder?) werden vermengd met ingeblikte geluiden en live-elektronica. Het programma vertelde niet waar de titel vandaan kwam, wel iets over de compositorische filosofie: elektronica op zich is niet interessant, het wordt pas iets in combinatie met akoestisch geluid.
  Het technoakoestische spel kwam goed tot zijn recht. De opbouw van het stuk liet daarentegen te wensen over, al hoorde je wel iets terug van imitatie en een verdeling in episodes.

Jason Thorpe Buchanan had de compositieopdracht aangegrepen om een nieuwe scène aan zijn in wording verkerende opera Hunger toe te voegen. Deze opera is gebaseerd op een boek van de Noor Knut Hamsun, maar in deze bewerking verkoopt de verarmde schrijver niet zijn kleren maar zijn lichaamssappen (gadverdamme…). In walkside, lost frunniken drie musici gericht met diverse spullen aan kistjes, die van microfoons voorzien zijn. Het hele gebeuren wordt op een scherm getoond. Tegelijk fluisteren, spreken, schreeuwen ze woorden; veelal onverstaanbare, maar ergens voorbij het midden meende ik toch het woord “poppycock” (diarree!) op te vangen…

Utku Asuroğlu had het meest conventionele werk van de middag. Zijn Coup de bec (“klap voor je muil”) schreef wel gekke voorwerpen als eiersnijders en toeters voor, en gebruikte technieken als aangestreken slagwerk, maar was toch een zeer goed te volgen compositie. De gewelddadige titel was maar schijn: ook deze keer zette de Turk ons een levenslustig, druk werk voor waarvan het componeerplezier afspatte. Hard ja, maar eigenlijk niet confronterend.

Dit concert bracht een hoop positieve dingen. Aleksander Choebejev wist de sceptische luisteraar met zijn excentriciteiten te overtuigen als nooit tevoren. Matyás Wettl liet zich van zijn andere kant zien. En meer in het algemeen lieten de vijf componisten zijn dat een duidelijk omlijnde componeeropdracht voor hen niet beperkend werkt.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Maarten Vos

Vrijdag, bij het concert van Zwerm, hoorde je grijze avant-gardepuristen al klagen: veel te populair, die muziek. Datzelfde publiek heeft vast niet genoten van het laatavondconcert zaterdag. Sterker nog: ik zag verschillende vijftigplussers de zaal uitlopen. De jongeren bleven rustig zitten voor een onbeschaamd tonaal muziekuurtje op de grens van avant-garde minimal en EDM.

Volgens de festivalgids was de muziek een samenwerking tussen cellist Maarten Vos en computernerd Greg Haines. We kregen echter alleen Vos te zien, die tussen het cellospelen door ook de knoppen bediende. Helaas kregen we er geen programma bij, zodat we over de rol van Haines verder in het duister tasten.

We weten om dezelfde reden ook niet welke stukken er zijn uitgevoerd. Het programma was in elk geval heterogeen. Er waren stukken bij waarin verschillende melodielijnen subtiel over elkaar heen werden gesampled, opgestapeld tot er een ingewikkelde dissonante structuur ontstond, maar er was ook een typisch loungestuk, met een zompige beat en ontspannen bliepjes, waarin de cello maar een kleine rol speelde. Een andere keer klonk er een breakbeatcompositie. Op zulke momenten had je het gevoel in een of andere club te zijn, zeker met de hipsters (baard-knot-bril) die in de zaal zaten.
  De meeste indruk maakten de koraalachtige texturen, waarin de opgestapelde cellolijnen als een homofoon strijkkwartet gingen klinken. Ik had de indruk dat de inspiratie rechtstreeks bij Beethoven vandaag kwam, en wel uit zijn Heiliger Dankgesang.

De meeste concertgangers (althans zij die niet waren weggelopen) waren het over één ding wel eens: we hebben mooie klanken gehoord, ook al waren de inzetten niet altijd gelijk. Wat we van het hele concert moeten vinden, daar kom ik niet uit. Moeten we Maarten Vos prijzen omdat hij zoveel stijlen beheerst, of miste het concert samenhang? Is de crossover naar de EDM (elektronische dansmuziek) een goedkoop lonken naar een groot publiek of een gedurfde verkenning van een nieuw grensgebied? Ik geef hem het voordeel van de twijfel. Liever een beetje te veel pop dan dat de Muziekweek een exclusief piepknorreservaat wordt.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Complex Textures

Complex textures, dat zal wel een concert vol met drukke, atonale, voor gewone mensenoren onnavolgbare muziek worden, zo dacht ik bij de aankondiging. De titel doet denken aan de Nieuwe Complexiteit, een muziekstijl waartoe onder anderen Brian Ferneyhough en Michael Finnisy behoren en die je, laten we zeggen, niet als achtergrondmuziek bij een romantische avond opzet. In werkelijkheid ging het om een gevarieerd, afwisselend concert waarbij je oren verzadigd maar zeker niet overprikkeld raakten. Het ensemble Insomnio had de eervolle taak de werken tot klinken te brengen.

Maar liefst drie verschillende kandidaten stonden op het programma. De eerste was de Amerikaan Jason Thorpe Buchanan. Eerder die dag – dat concert heb ik helaas gemist – werd zijn eerste studie in entropie uitgevoerd, vanavond zijn tweede, genaamd Asymptotic Flux. Entropie, dat is de toestand van egale niet-geordendheid waarin elk gesloten systeem, inclusief het heelal zelf, op de den duur vervalt. Mijn gedachten gingen onmiddellijk uit naar de plaat The second law van Muse, die hetzelfde thema heeft. (Dit is overigens al de tweede keer dat ik in mijn recensies van de Muziekweek naar een plaat van deze rockband verwijs – mea culpa.)
  Volgens het programma zocht de componist “naar een staat van entropie in muziek, als een maatstaf voor chaos, als reflectie van het componeerproces”. Wel, chaos verklanken is Buchanan zonder meer gelukt. Ik miste in het stuk alle vorm, ordening en voortdrijvende kracht, waardoor het niet meer dan een reeks klanken werd. Het is toch juist de taak van een componist om geluid te ordenen, om in te grijpen in de wereld en zodoende de entropie op te heffen? Een studie in entropie gaat lijnrecht in tegen elk compositorisch principe…

Het tweede stuk van van de Rus Aleksander Choebejev, van wie we donderdag al Ghost of dystopia hadden gehoord, was andere koek. In plaats van het zestienkoppige orkest bij Buchanan speelde er nu alleen één viool. Het werk heette The wisper of [the] phoenix (we kunnen vermoeden dat de componist het tweede lidwoord per ongeluk heeft weggelaten – het Russisch kent geen lidwoorden en dat levert bij het leren van andere talen vaak problemen op.)
  Dat Choebejev houdt van bijzondere speeltechnieken, kwamen we donderdag al te weten. De solovioliste moest twee dopjes aan haar vingers doen, en zo met haar rechterhand op de snaren tikken, of de snaren grijpen terwijl ze met haar linkerhand pizzicato speelde. Het resultaat was een subtiel geritsel, bijna de hele tijd pianissimo of nog zachter. Het deed in eerste instantie aan een trippelende muis denken, maar de componist had er abstractere ideeën bij: dit zou het lied van de feniks kunnen zijn, een niet-bestaande vogel waarvan je niet weet hoe hij zou moeten klinken. Ook al had ik dat zonder de titel en het programma niet kunnen raden, het werk overtuigde me wel en hield me in zijn greep. Een groot verschil met het werk van donderdag, dat zijn doel grotendeels voorbijschoot.

De Litouwer Vykintas Baltakas – niet genomineerd – had (co)ro(na) op de speellijst doen belanden. Dit werk omschreef hij als een fermate van 313 maten. Reden om het ergste te vrezen: dat wordt vast een saai stuk. Die vrees was gelukkig ongegrond. Inderdaad bestond het stuk in zijn geheel uit een majeurakkoord (D-groot, als ik het goed heb), dat door verlaagde trillers de indruk geeft een dominant naar g-klein te zijn. De ellenlange trillers worden hoofdzaak in plaats van bijzaak, ongeveer zoals dat in De Volharding van Andriessen met een tremolo gebeurt. De melancholische accordeon en de klaaglijke hoge blazers (Es-klarinet, sopraansax, fluit, trompet) geven vaag de indruk dat het om een treurig lied gaat, een soort smartlap.

Utku Asuroğlu hebben we gehoord op het openingsconcert. Zijn stijl komt het dichtste bij de Nieuwe Complexiteit – woensdag sprak ik al van “Ferneyhough als clown”. Mouches volantes, of wel “sterretjes” (vlekjes voor je ogen) is van hetzelfde laken een pak als het eerdere Aggravation: druk en vrolijk, met veel bijzondere speeltechnieken (maar niet uitsluitend), tot stampen op de vloer aan toe, en evocatief geraas dat gonzende vliegen verbeeldt. Helaas haalt Mouches volantes het niet bij zijn eerdere stuk. Bovendien klinkt het vrolijk, terwijl de aanleiding volgens het programma erg verontrustend was: de componist ging vlekjes voor zijn ogen zien en vreesde blind te worden.

De avond eindigde met misschien wel het meest toegankelijke stuk. Voor deze gelegenheid had de Japanner Dai Fujikura zijn Wave embraced uit 2006 omgewerkt, zodat we in zekere zin van een wereldpremière konden spreken. Wave embraced probeert “vloeibare materie” te verklanken. De associaties buitelen onmiddellijk door je hoofd: De wereldberoemde houtsnede De Golf van Hokusai, en La Mer van Debussy, die er zo te horen met stijlcitaten bij wordt gehaald.
  Het programma legt de nadruk op een verdeling van het orkest in twee ensembles die in elkaar vervloeien. In wezen is het echter een concertstuk voor hoorn en kamerorkest; het solo-instrument staat ook duidelijk op een verhoging zodat we de rolverdeling niet hoeven te missen.
  Ondanks alle goede bedoelingen en toegankelijkheid is het werk enigszins langdradig. Het voortvloeien van de vloeistoffen wordt al gauw rustig voortkabbelen, en de dualiteit tussen de beide ensembles wordt niet al te contrastrijk uitgebuit. Wel boeiend is de hoornsolo; volgens de mondeling gedane mededeling is dit precies het gedeelte dat de componist in deze versie nieuw heeft gecomponeerd.

Een relatief zwak begin en einde mogen de pret uiteindelijk niet drukken. Het ensemble heeft vooral een goed, contrastrijk programma afgeleverd, waarin iedere nieuwemuziekliefhebber wel iets van zijn gading vindt. Dat niet alles van zijn gading is, moet hij er dan maar bij nemen.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Ensemble Modelo62

Net als donderdag vond het laatavondconcert ook nu weer plaats in RASA. Ook vandaag waren er weer stukken met een aanzienlijke theatrale component bij, iets waarvoor de zaal van RASA nu eenmaal beter geschikt is. Verder hadden de werken vanavond niet zoveel gemeen – wat ze bond, was dat ze werden uitgevoerd door het nog vrij nieuwe Ensemble Modelo62.

De Turkse componist Emre Kaleli, die twee jaar geleden meedeed met de Gaudeamus Muziekweek en daar een eervolle vermelding aan overhield, is nu composer in residence van dit ensemble. Zijn werkgever voerde vanavond twee stukken van hem uit. Il voto dell’innocenza stamt uit 2011 en heeft een sterk meditatief karakter. Er is één hoofdtoon, een ijle, hoge sinustoon die grote delen van het stuk blijft klinken, en een klein ensemble dat met wat schaarse noten deze ene toon mag verstoren. Het geheel wordt aangevuld met al even minimalistische visuals: rode en blauwe bewegende structuren op een groot scherm.
  Er is al erg veel meditatieve muziek gecomponeerd, in diverse stijlen en met verschillende graden van toegankelijkheid. Kaleli slaagt er toch redelijk in om zijn stuk spannend te houden. De meeste instrumenten uit het ensemble (onder meer een klarinet, een piano en een elektrische gitaar) spelen alleen hoge tonen, uit dezelfde toonhoogteklasse als de sinustoon, maar de contrabas mag in het diepe. Daardoor komt elke schaarse toon die dit instrument speelt zeer sterk binnen, als de zelfverzekerde goeroe die tijdens een mediteersessie spreekt. Of is het, in het verlengde van de titel, de factor die de stem van de onschuld komt verstoren?

Met het volgende werk, [No.12] Five love songs, bleek Kaleli ook heel wat anders te kunnen maken dan meditatiemuziek. Met het “Boys will be boys”-concert nog in ons hoofd verwachtten we een licht ironisch, aan popmuziek refererend werk. In plaats daarvan kregen we een druk, maar redelijk conventioneel avant-gardewerk voorgeschoteld, met verschillende secties (ik heb er meer dan vijf geteld) die hoogstens in de verste verte aan pop refereerden. De klarinet kwam met een paar noten op de voorgrond en suggereerde zo de zang. (Kaleli beheerst de kunst om een instrument te midden van algemeen forte-geweld toch duidelijk naar voren te doen treden overigens goed.) Dan weer kwam er een stuk met pianoakkoorden of gitaargetokkel, een verwijzing vermoedelijk naar piano- en gitaarballads. Het geheel is soms gewelddadig (harde slagen op grote trom en tamtam) en vaak verontrustend. De componist vertelt het ons niet, maar ik kreeg de indruk dat de liefde hem niet alleen vreugde heeft gebracht…

Het derde stuk kon pas na een uitgebreid changement beginnen. De Duitser Tobias Klich wilde voor zijn stuk Goyas Räume absoluut een doek voor de uitvoerenden hangen en daarvoor moest er een complete steiger het podium op en af. Ik moest denken aan wat Hildebrand in zijn Camera obscura schreef over concerten: “Waarlijk, er moest een scherm voor hangen. De stroom van geluiden moest als uit eene duistere stilte tot ons komen, of wij moesten allen geblinddoekt toeluisteren.” (Oorspronkelijk een citaat van Goethe, zo blijkt.)
  Het scherm dat Klich liet ophangen, was echter niet zo dik. De vier musici – een slagwerkster, een gitarist, een bassist en een trompettist – waren er nog goed door te zien, zelfs als er tekeningen van Goya op werden geprojecteerd. De musici openden en sloten het stuk als een tableau vivant – nog met open mond, alsof ze zongen bij het spelen. De schaarse muziekflarden – vaak speelden niet meer dan één of twee musici tegelijk en er waren voortdurend generale pauzes – gaven de indruk dat het schilderij stiekem tot leven kwam – ’s nachts, als er niemand in het museum is. De muziek varieerde sterk: soms waren het toegankelijke loopjes uit jazz- of volksmuziek, dan weer pure avant-garde. Op een cd zou dit stuk het niet halen, maar zijn theatrale setting was charmant, origineel en overtuigend.

Als laatste – er was vanavond ondanks de lange changementen geen pauze – kwam er weer een conventioneel muziekstuk op de lessenaar: Graphein van Raphaël Cendo (een van de juryleden). Tenminste: een stuk zonder theatrale of visuele poespas. De drukke, door elkaar heen vliegende loopjes maakten meteen duidelijk dat we hier met een volbloed avant-gardewerk te maken hadden, een vertegenwoordiger van de Nieuwe Complexiteit nog wel. Het ensemble moest de klankmogelijkheden van zijn instrumenten ten volle benutten, van de fraaiste melodieën tot de meest onharmonische schraapgeluiden. De hoofdrol was voor de strijkers; verder schreef Cendo een piano, harp, blazers en slagwerk voor. Grappig was het gebruik van blokfluitkoppen, iets wat je misschien vroeger uit baldadigheid wel deed als je op blokfluitles zat en geen zin had om te studeren.
  Helaas is het werk wat amorf en mist het de structuur om twintig minuten lang te boeien. De componist probeert ons vooral met complexe muziek omver te blazen en vertrouwt er te veel op dat dat effect twintig minuten blijft duren. Bovendien was de basfluit slecht tot helemaal niet te horen, terwijl de harp soms ondanks de elektronische versterking ook verdronk.

Met deze vier heterogene werken levert Ensemble Model62 een prachtige proeve van bekwaamheid af. Het collectief doet net zo gemakkelijk zenmuziek als ADHD-klankwerken, net zo gemakkelijk halve toneelstukken als pure concertwerken. Een rake beslissing om ze naar het festival te halen!

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Boys will be boys

Net als vorig jaar was er ook vanavond weer een concert met crossovermuziek op de grens van pop en klassieke avant-garde, en net als op de vorige editie kwam het elektrischegitaarkwartet Zwerm (of moeten we “band” zeggen?) de muziek uitvoeren. Na de hardcore-herrieavond donderdag was dat wel even aangenaam. Jammer dat ze Pandora, de kleine popzaal van TivoliVredenburg, met stoelen hadden volgezet. Ik had best willen staan headbangen.
  Zoals de vijf genomineerden allemaal mannen zijn (helaas, maar de jury beoordeelt blind dus je kunt haar nergens van verdenken), zo zijn de vier leden van Zwerm dat ook. Rockmuziek is nog steeds een echt jongensding, een uitstraling waar deze groep naar eigen zeggen maar niet vanaf komt. Vandaar deze concerttitel, een geuzennaam ontleend aan een echte rockklassieker.

Het eerste werk kwam van de Australiër Matthew Shlomowitz en heette The Major Sevenths Medley, een potpourri van nummers uit het oeuvre van een fictieve band. Voorafgaand aan het concert ga je speculeren: een band die zichzelf “de grote septiemen” noemt, zal wel een progrockband zijn, want de meeste rockartiesten weten niet wat grote septiemen zijn. Al snel wordt echter duidelijk hoe letterlijk je de titel moet nemen: de medley bestaat uit een reeks korte soundbites, die niets anders doen dan het grote septiemakkoorden spelen en omspelen. Na een snoeiharde metalachtige episode horen we inderdaad progrock, met “power”-solo’s in distorsion. Af en toe klinkt er uit de luidspreker een gesampled applaus, wat ons aan de ironie van het stuk moet herinneren. De ironie wordt er gaandeweg ook steeds duidelijker op: waar de Medley in het begin gedurfd en gevarieerd was, blijft de band op het laatst hangen in minutenlange herhalingen van steeds hetzeflfde septiemakkoord. Een verwijzing naar bands die, als ze eenmaal een succesformule hebben gevonden, steeds maar in dat sjabloon blijven doorgaan?

Jongens, van de Nederlander Thomas Bensdorp, is speciaal op de reputatie van Zwerm geschreven – je zou haast zeggen: speciaal voor dit concert, maar het programma vermeldt geen wereldpremière. Op video vertellen drie van de vier ensembleleden over hun eerste bandje. Bruno Nelissen speelde in een progrockband, Toon Callier had geen band en Johannes Westendorp probeerde op akoestische gitaar metal te spelen. De eerste en de laatste getuigenis zijn verklankt, deels met muziek op de band, deels met livemuziek. In het progrockgedeelte horen we inderdaad veel lastige loopjes en wisselende maatsoorten, zowel in een snel als in een rustig tempo. Het tweede gedeelte begint met een ietwat saai lesstukje voor akoestische gitaar, waar een elektrische gitaar doorheen pingelt. Daarna wordt de muziek langzaam opgebouwd om heavy metal te suggereren, waarbij het distorsionpedaal echter bijna tot het einde met rust wordt gelaten. Net als het echt wild lijkt te worden, keert het gitaarles-thema weer terug.

De enige kandidaat op het programma was Mátyás Wettl, van wie we in het openingsconcert al My former band hadden gehoord. De jonge Hongaar heeft er broertje dood aan om over zijn eigen muziek te praten, dus moeten we het ook nu met onze eigen associaties doen. Gelukkig is zijn muziek niet ontoegankelijk; van alle stukken die vanavond werden uitgevoerd kwam dit het dichtste in de buurt van een popnummer. Het voornaamste verschil is dat de naam van de componist eronder staat, niet die van de band.
  Wait, zoals het werk heet, volgde een soortgelijke muzikale formule als zijn woensdag uitgevoerde stuk. Een zangeres zingt een sentimentele jazzy lijn met dito tekst, bijna zonder een spoor van ironie, terwijl de begeleiding sterk vervreemdend werkt: de vier gitaren tokkelen onvoorspelbaar en schijnbaar onsamenhangend en zijn microtonaal gestemd, wat een groot contrast vormt met de simpele zanglijn. Desondanks voelt de toegankelijke simpelheid van het stuk provocatief aan. Een provocatie die blijkt te werken, want na afloop kon je verschillende orthodoxe nieuwemuziekdiscipelen horen klagen: “schandalig dat een serieus componist dat doet”!

“Serieus” is niet helemaal het juiste woord voor het afsluitende werk. Als mens vermomd gaat volgens de componist, de Belg Mauro Pawlowski, over een alien die zich als mens verkleedt. “Tijdens de première kwam de vermomde alien zelf ook op het podium om een gedicht voor te lezen maar deze keer kan hij er niet bij zijn, dat is dus extra zielig.” We moeten het er maar mee doen…
  Wat bedoelt de componist echt? Misschien heeft hij het over zichzelf, de kunstenaar, die er als een mens uitziet maar nooit in zijn omgeving past met zijn excentrieke neigingen? Dacht Pawlowski misschien aan Stockhausen, die (zie ook het achtuurconcert van donderdag) in zijn latere jaren beweerde dat hij van Sirius kwam? In elk geval kon ik de omschrijving, “een hard en zielig stuk”, niet in de muziek terughoren. Het was niet hard – de boxen stonden ver open maar ik heb vanavond hardere muziek gehoord – en zeker niet zielig. Eerder hoorde ik vervreemde rock- en bluesclichés, alsof er iemand rock probeerde de spelen die niet uit de rockwereld komt (een alien!). Het einde kwam op mij zelfs erg opgewekt over.

Vier werken, niet al te lang en pretentieus, relatief toegankelijk en toch prikkelend, en echt op het snijvlak van klassiek en rock. Een groot deel van de zaal kon er niet in meegaan: veel te oppervlakkig. Het zal de generatiekloof zijn. Ik durf gerust te spreken van een zeer geslaagd concert!

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Extensions

Het laatste concert donderdag vond plaats in RASA, eigenlijk het podium voor wereldmuziek maar bij de Gaudeamus Muziekweek vaak de plaats waar de meer theatrale werken tot uitvoering komen. Alle vier de werken van deze avond waren weinig melodisch met veel nadruk op ruis, en drie van de vier waren uitgesproken visueel. Drie van de vier hadden ook duidelijk een politieke lading, een thema dat deze Muziekweek vaker behandeld wordt.

Het eerste stuk kwam van een genomineerde, de Rus Aleksander Choebejev. Het heette Ghost of dystopia (een politiek geladen stuk van een Rus, hoe gevoelig kan het worden) en het thematiseerde de rol van dirigent als “totalitaire” leider van het ensemble. De dirigent had verschillende touwen aan zijn handen en armen, waaraan weer zware voorwerpen bevestigd waren. Hij zag er belachelijk uit en maakte veel lawaai, want bij elke armbeweging die hij maakte – dat doet een dirigent immers – krasten de voorwerpen over een plexiglasplaat.
  De vraag drong zich al gauw op of de orgie aan ruisgeluiden – naast de luidruchtige dirigent haalden de musici ook uitsluitend onmelodische klanken uit hun instrumenten – nog wel voor muziek kon doorgaan. Ja natuurlijk, artistiek geordend geluid is altijd muziek, maar leunt dit werk niet al te zwaar op zijn theatrale kant? Zou je er een cd van willen opzetten? Pas tegen het einde, toen de dirigent meer grip op zijn musici kreeg en er energetische, aan marsmuziek herinnerende klappen werden uitgedeeld, kwam er verandering in.

Point ones, van de Duitser Alexander Schubert (met zo’n naam ben je als componist maar mooi gezegend), thematiseerde dezelfde dictatoriale positie van de dirigent, maar deed dat veel effectiever. De dirigent bediende daar verschillende elektronische geluidjes door draadloze sensoren te activeren en manipuleren met zijn handen. Een hip en een beetje gelikt systeem, maar wel veelzeggend: het ene moment beweegt de dirigent zijn handen en klinkt er automatisch muziek, het andere moment geeft hij met zijn handen de maat aan en maken de musici quasi-automatisch muziek. En hoewel ook dit stuk erg veel ruis voorschreef (en niet te weinig decibellen), bood het een stuk meer houvast dan Ghost of dystopia: er kwamen passages met een soort van beat in voor, alsook een lyrische vioolsolo met heuse pianoakkoorden.

AMID van Simon Steen Andersen was een vreemde eend in de bijt. Vergeleken bij de rest van de avond is hij bepaald gearriveerd, en met zijn elf jaar was AMID verreweg het oudste werk op het programma. (Ook ik had het al eens eerder gehoord.) Tot slot heeft dit werk geen echte theatrale component en evenmin een duidelijke politieke lading (al is het niet moeilijk om die erbij te bedenken). AMID draait om het contrast tussen harde en zachte passages. De harde fff-passage is onveranderlijk (en blijft al gauw in je hoofd hangen), daartussen klinken uiterst zachte ppp-passages, die te midden van het onbarmhartige geweld wanhopig aandoen. (Heeft de programmeur dit stuk daarom op deze “politieke” avond ingepland?) De stukjes in pianississimo, die normaal een beetje saai zouden zijn, komen in deze confronterende context hard binnen.

Na een vrij lange pauze – er waren uitgebreide changementen nodig – werden we vergast op het laatste stuk. Het een halfuur durende Generation Kill was het meest uitgesproken politieke werk van de avond. De componist, de Vlaming Stefan Prins, had het werk tijdens de Academy (die aan de concertreeks voorafging) uitgebreid toegelicht: het gaat over drones, die moordwapens die je van een veilige afstand kunt afspelen, zodat het op een computerspelletje begint te lijken. (Denk ook aan het al even verontrustende album Drones dat Muse dit jaar uitbracht!)
  Het werk vroeg om vier musici – een violist, een cellist en twee bespelers van onconventioneel slagwerk – en vier controllers met een joystick en een laptop. De controllers zaten in kleermakerszit op kussentjes, zodat de hele vertoning behalve verontrustend toch ook wel komisch en nostalgisch was: wie onder de 40 heeft er vroeger geen computerspelletjes gespeeld? De musici zaten achter schermen waarop beeldmateriaal kon worden geprojecteerd, maar waardoor zij desgewenst ook zelf zichtbaar waren.
  De musici speelden soms live, dan weer waren zij te horen in samples. En te zien: eerder opgenomen beeldmateriaal van de musici werd op de schermen geprojecteerd en door de vier controllers bewerkt. De vele ruisgeluiden waren niet altijd thuis te brengen, maar soms gaven ze overduidelijk de klank van een vliegende drone weer. Er klonk op een bepaald moment ook een militair gesprek over de radio, zoals tussen twee piloten, en tegen het einde kwam er beeldmateriaal van luchtaanvallen op de schermen. Misschien een beetje goedkoop, een truc zoals Respighi’s grammofoonplaat met vogelgeluiden in Pini di Roma. Ook duurde het stuk nogal lang. De componist vindt dat blijkbaar nodig om zeker te weten dat het publiek zich bij deze harde, doordringende klanken niet op zijn gemak voelt. Maar het is hem vergeven, want het concept met de laptops, de joysticks en de schermen werkt prachtig. Dát is nu eens een staaltje vernieuwend muziektheater!

Multimediaal muziektheater van dit kaliber is niet aan iedereen evenzeer besteed. Veel mensen zullen toch liever op hun gemak bij een strijkkwartet gaan zitten. Toch komen sommige werken van deze avond bij iedereen binnen. Daaraan herken je de allerbesten in welke stijl dan ook.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – The new masters of contemporary music

Op de Gaudeamus Muziekweek, die helemaal gewijd is aan levende en in de eerste plaats jonge componisten, zegt zo’n titel nogal weinig. Toch had dit concert, gehouden in de hoge, moeilijk bereikbare zaal Cloud Nine, een duidelijke verbindende factor: alle werken waren voor groot ensemble met elektronica, deels op band, deels live.

Het concert opende met Kurzschluss van de Duitser Sergej Maingardt. Deze componist is gefascineerd door het kapotte, het gedeconstrueerde, het buiten werking gezette, en baseert zijn werken vaak op haperende, door de mangel gehaalde samples. Dit werk, een wereldpremière, doet zijn naam eer aan: de storende brom- en ruisgeluiden doen onmiddellijk aan kortsluiting denken.
  De geluiden kwamen zowel van de instrumenten als van de tape, maar de laatste had bepaald wel de hoofdrol. Het leek eerder alsof de compositie in haar geheel op de band stond terwijl de akoestische instrumenten er bij de gratie van de elektronica ook wat geluid bij mochten maken. Maar belangrijker: het muzikaal betoog liet te wensen over. Het is erg gemakkelijk om een muziekstuk met samples te slopen, maar dan heb je er nog geen nieuw muziekstuk mee opgebouwd. Verder dan wat opzwepende ritmes in zijn storende geluiden komt Maingardt niet.

In het volgende stuk was de balans tussen geluidsband en live-ensemble al weer een stuk beter. We get requests heette het, naar een elpee van Oscar Peterson, maar jazzinvloed viel er niet (duidelijk) in te horen. De vele instrumenten speelden drukke, over elkaar heen buitelende atonale loopjes, in het midden afgewisseld door een rustiger gedeelte. De samples bleven vaak op de achtergrond maar werden soms erg concreet. Het beste bleef me een geluid als van een gillende aap bij. Hoewel het stuk verfijnder had gekund, maakte het me wel blij: met zijn veelheid aan verschillende klankkleuren werd het IMEA-ensemble een jukebox: letterlijk een rammelkast, maar een die je beslist wel voor je plezier aanzet!

Van het derde stuk had ik veel gehoopt. De titel luidde namelijk Stockhausen on Sirius, en ik heb me al een tijdje geleden tot Stockhausenfan verklaard. Het gaat natuurlijk om de rare verhalen die de Duitse grootheid op latere leeftijd vertelde, als was hij geboren op de ster Sirius. Ook de verwijzing naar de compositie uit 1977 met die naam is duidelijk. De componist, František Chaloupka uit Tsjechië, was gefascineerd door deze esoterische grootspraak en bedoelt dit werk als “een bericht terug” van de aarde aan Sirius.
  In de muziek hoeven we de overeenkomsten niet te zoeken (hoewel de techniek van op elkaar reagerende musici er wel op gebaseerd is). De sfeer is meer minimal of ambient, met trage klankvelden waaruit schrille, ellenlange fluittonen en extreem hoge vioolflageoletten naar boven komen. In het midden horen we een forte-passage met een ritmisch trommelgeluid. Is dat, te midden van alle zweverige, ijle klanken, het banale gezicht van de aarde waar niet alles goed gaat en ook al eens oorlog wordt gevoerd?

Als laatste stond DUALITIES van de Griekse genomineerde Stylianos Dimou op de lessenaar. Dat laatste werd erg plastisch duidelijk bij de cello, een van de twee solo-instrumenten (het andere was de fluit): wat een knaap van een solopartij had die cellist op twee lessenaars neer te zetten!
  De titel van het werk wordt onmiddellijk duidelijk bij het kijken en luisteren naar de muziek. De twee solisten gaan in dialoog met elkaar, zij samen staan tegenover het orkest, de live-instrumenten staan bij elkaar weer tegenover de geluidsband. Deze band nam in dit stuk nu eens de bescheiden rol van begeleider in. Desondanks was hij altijd goed te horen; meer dan van het ensemble gezegd kon worden. De twee solopartijen waren intens en veeleisend, wat wel bleek aan het compleet kapotgestreken haar op de strijkstok van de cellist.

Zo eindigde het concert een stuk leuker dan het begonnen was. Vooraf had ik me erg zorgen gemaakt over het geluidsniveau van deze versterkte muziek. Dat viel mee: het was hard, maar nog net acceptabel en redelijk ongevaarlijk. Het meest penetrante geluid kwam nog van de fluit, die dat geheel onversterkt klaarspeelde. En wat de muziek betreft: aan Dimou hebben we best een kanshebber voor de eindzege.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Red de fagot

“Red de fagot”, zo luidde een oproep eerder dit jaar. Componisten werd gevraagd om fagotstukken te schrijven, omdat er voor dit instrument zo weinig solowerk bestaat. De stukken werden uitgevoerd op het Holland Festival, en nu dan op Gaudeamus. De fagot is, aldus de mensen achter het project, een “bedreigde diersoort” die bescherming behoeft.
  Een beetje bedrieglijk is dat wel. Er is nooit veel muziek met de fagot in de hoofdrol geschreven. Vivaldi is een witte raaf met wel veertig fagotconcerten (fagottisten vinden hem dan ook erg lief – Bram van Sambeek, de solist vandaag, blijkt geen uitzondering), van Mozart kennen we één fagotconcert en hij zou er nog drie hebben geschreven (die indien dat waar is verloren zijn gegaan) en dan houdt het wel zo’n beetje op. Zelfs Luciano Berio, die voor verschillende instrumenten zijn schitterende, veeleisende Sequenze componeerde, kwam pas laat (in 1995) met een aflevering voor de fagot.
  De eigenlijke bedoeling van deze compositiereeks is dus niet “red de fagot”, maar “geef de fagot ook eens wat leuk repertoire”. En daar hebben de bespelers van dit instrument het volste recht op.

Het eerste stuk was Solo V van de fin Kalevi Aho. In dit stuk horen we de invloed van Berio duidelijk terug. Een compositie voor een eenstemmig instrument moet je spannend houden, en sinds Berio doen componisten dat vaak met bijzondere (“extended”) technieken. “Verkeerde” vorkgrepen waardoor er twee tonen klinken, glissandi, opzettelijk met veel ruis blazen, het doet allemaal aan de grote Italiaan denken. Gelukkig verwaarloost Aho de opbouw beslist niet. Centraal in het stuk staat de B-contraoctaaf, de laagste toon van het instrument, die als hij luid gespeeld wordt een sterk vibrerende klank met veel boventonen geeft. Soms moet de fagottist die boventoonreeks naspelen, dan weer krijgt hij een melodische lijn in het middenregister. Het werk is bijzonder intens: tien minuten aan een stuk moet de fagottist de meest afwisselende loopjes spelen. Al na een minuut liep Van Sambeek rood aan; als blazer heb ik diep respect voor hem.

Er was nog een tweede fagottiste bij het concert betrokken. Georgie Powell speelde een kort, toegankelijk stukje van Calliope Tsoupraki (wier Medea we een dag eerder hebben gehoord). In het werkje van amper een halve minuut, net als het concert Red de fagot geheten, hoorden we een paar goedkoop-dramatische melodielijnen: een ironische verwijzing naar het grote gevaar waarin de fagot verkeert?

Ook Arjan Linker stond op het programma. De componist kon er zelf niet bij zijn: de vroegrijpe wonderpuber (Marijn Simons, iemand?) zat op school! Bassoon Typhoon verklankt wat een waarnemer die een orkaan over zich heen krijgt meemaakt. Vreemd genoeg ziet de componist ervan af om dat natuurgeweld met een wervelwind aan noten te schilderen. De fagottist had zelfs expliciet gezegd: jongen, ik kan heus wel wat, maak het maar lekker moeilijk! Maar nee, Arjan Linker wilde geen rode rozen rood kleuren. Dat is prijzenswaardig. Op je vijftiende componeertalent hebben is één ding, zo jong al zoveel smaak tonen getuigt echt van klasse. Wel zaten er repetitieve staccatotonen in die aan EDM deden denken, en moest de musicus een keer op de vloer stampen.

De Hongaarse Sloveen (volgens het programma althans) Bela Horvat had een fagotwerk, for Bram, dat nog niet eerder was uitgevoerd en dus ook bij het Holland Festival nog niet geklonken had. De overeenkomsten met Solo V waren opvallend. Ook dit stuk ontwikkelde zich vanuit de laagte en gebruikte veel uitgebreide technieken, vooral de “multiphonics” (de al genoemde twee tonen tegelijk). En toch – daarnaast had het ook popinvloeden.

In het laatste stuk, LFG van Panos Iliopoulos, kwamen beide fagottisten opdraven. Zij begonnen een dialoog met contrasterende hoge en lage passages (de onnatuurlijke klank van de hoge fagottonen: Le Sacre, iemand?), live elektronisch bewerkt. Het stuk boeide me niet van het begin tot het eind, maar de componist verdient zeker een compliment voor de eenheid die hij wist te smeden.

Het is altijd fijn om een concert te hebben voor een vaste bezetting. De ware vrijheid luistert naar de wetten: juist binnen de beperking van allemaal hetzelfde instrument krijg je mooi zicht op de stijlen van de diverse componisten die deelnemen. Aan de competentie van de uitvoerenden heeft het ook niet gelegen. Nu maar hopen dat de stukken uitgevoerd blijven worden en niet verbannen worden naar de fagotkamer van het plaatselijk conservatorium.